direct naar inhoud van Regels
Plan: Boschoven 5, Baarle-Nassau
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0744.BPBoschoven5-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

het bestemmingsplan 'Boschoven 5, Baarle-Nassau'.

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0744.BPBoschoven5-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroepsactiviteiten:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig,ontwerptechnisch, consumentenverzorgend of hiermee gelijk te stellen terrein, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.4 Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Arbeidsmigrant

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven en zijn hoofdverblijf elders heeft.

1.6 Archeologische deskundige:

een door burgemeester en wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de ten tijde van het advies of beoordeling geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.7 Archeologisch onderzoek:

onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek).

1.8 Archeologisch rapport:

rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 Archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.10 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingsgrens:

de als zodanig aangegeven lijn, welke door een gebouw of een complex van gebouwen niet mag worden overschreden.

1.12 Bed&Breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, zonder keuken, maar met sanitaire voorzieningen, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, met een maximale oppervlakte van 150 m2.

1.13 Behoudensmaatregelenplan:

document waarin maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien, bijvoorbeeld een behoud- en herstelplan.

1.14 Behoud- en herstelplan

een plan waarin omschreven wordt op welke wijze de cultuurhistorische waarden van een pand behouden blijven en/of hersteld worden.

1.15 Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bestaande bebouwing

een bouwwerk dat:

    • 1. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan legaal bestaat of in uitvoering is;
    • 2. nadat dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvoor de bouwaanvraag of de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor dat tijdstip is ingediend.
1.17 Bestaand gebruik

het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen.

1.18 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwperceel:

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.22 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Carport:

een overkapping in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag en behorend bij een woning.

1.25 Cultuurhistorische waarde:

waarden die samenhangen met de nalatenschap die de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, heeft achtergelaten in het huidige landschap; daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historischgeografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (m.n. van oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.26 Dagrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.27 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Diepploegen:

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik.

1.29 Eigen terrein

ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

1.30 Erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit plan een dergelijke inrichting niet verbiedt.

1.31 Functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.32 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Gecertificeerde instantie:

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet.

1.34 Hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mogen worden gebruikt.

1.35 Hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.36 Kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0.50 m boven het peil.

1.37 Landschappelijke inpassing:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.38 Landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde, en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.39 Logies:

gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan wisselende personen.

1.40 Logiesruimte:

een ruimte bestemd voor het verschaffen van logies per nacht.

1.41 Maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.42 Nachtverblijf:

een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij er sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke, niet geschikt voor permanente bewoning.

1.43 Nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten van een beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan de activiteiten worden toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.44 Nieuwvestiging:

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.

1.45 Open constructie:

constructie met een doorkijk, voor minimaal 80 % voorzien van open delen, zoals een constructie als een hekwerk.

1.46 Ophogen:

het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag.

1.47 Overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent.

1.48 Peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 Perceelsgrens:

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.

1.50 Permanente teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.

1.51 Plan van aanpak (PvA):

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvA door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;

1.52 Programma van Eisen (PvE):

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.53 Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 Raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

1.55 Recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.56 Recreatief nachtverblijf:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor verhuur ten behoeve van recreatief gebruik zoals logies, Bed&Breakfast of vakantieverblijf door wisselende personen en waarvan de gebruikers elders hun woonverblijf hebben, niet zijnde arbeidsmigrantenhuisvesting.

1.57 Redengevende omschrijving

de reden waarom een pand wordt aangewezen als een cultuurhistorisch waardevol pand, wordt uitgelegd in de zogeheten redengevende omschrijving. In de redengevende omschrijving worden de cultuurhistorische waarden beschreven die het pand cultuurhistorisch waardevol maken.

1.58 Ruimtelijke plannen:

alle bestemmingsplannen, inpassingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen binnen het plangebied die vastgesteld zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.59 Seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 Teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding,effectief omgaan met water).

teeltondersteunende voorzieningen kunnen een permanent karakter hebben of een tijdelijk karakter. In het laatste geval zijn de voorzieningen < 8 maanden per jaar aanwezig. voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen, regenkappen en vraatnetten. Een specifiek voorbeeld van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn wandeltunnels.

1.61 Verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning,waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie of kennissen.

1.62 Verhard:

een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.

1.63 Voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in de in het plan voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande legaal opgerichte gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in het plan voorgeschreven afstand.
1.64 Voorwaardeijke verplichting

een regel in een ruimtelijk plan die een plicht omvat tot uitvoering van in het ruimtelijk plan bepaalde voorwaarden, ingaande zodra grondgebruiker op eigen initiatief een gebruiksvorm wijzigt dan wel op een ander in het ruimtelijk plan vastgesteld tijdstip, op initiatief van die grondgebruiker.

1.65 Vrijstaand bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel door zijn afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daarvan losstaat.

1.66 Waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

1.67 Weg:

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.68 Werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.69 Wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.

1.70 Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste bestemmingsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 De afstand tot de weg:

de afstand tot de bebouwing en de as van de weg.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De dakhelling:

de hoek van het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. Indien er meerdere hoeken zijn geldt de denkbeeldige kortste lijn tussen de nok en het horizontale vlak als dakhelling.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de hoogst gelegen goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De lengte, de breedte en de diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 De verticale diepte van een gebouw

het diepste punt van een ondergronds bouwwerk, gemeten van het peil.

2.10 Het bebouwde oppervlakte:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, inclusief overkappingen, gemeten op een meter boven de gemiddelde grondslag van het aansluitende afgewerkte terrein.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

2.11 Het peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

het hoogste punt van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een verkeersfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. de wegas van de N260 en de hier op aangesloten wegen uitsluitend mag worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg';
    • 2. de N260 niet meer dan 1 x 2 rijstroken mag bevatten;
  • b. met deze wegen verband houdende voorzieningen (daaronder begrepen bouwwerken, geen gebouwen zijnde), zoals op- en afritten, kruisingen/aansluitingen, bruggen, viaducten, duikers, trottoirs, bermen, bermsloten, taluds, verlichting, verkeersregelinstallaties, bewegwijzering, abri's en telefooncellen, evenwel met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • c. langzaamverkeersroutes;
  • d. onverharde wegen o.a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde weg';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' voor een ecologische verbindingszone;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – ecoduiker' voor een ecoduiker;
  • g. groenvoorzieningen o.a. ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de N260;
  • h. watergangen met onderhoudsstroken en waterberging;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – duiker watergang' voor een duiker;
  • j. kunstwerken;
  • k. (bouw)werken van (beeldende) kunst;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' voor geluidwerende voorzieningen;
  • m. niet eerder genoemde voorzieningen van openbaar nut.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwen algemeen

Voor de bouw van de in 3.1 bedoelde bouwwerken geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 3 m en de oppervlakte maximaal 6 m² mag bedragen, behoudens verlichtingsarmaturen en bewegwijzering waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen. Voor kunstwerken en (bouw)werken van (beeldende) kunst geldt geen maximale bouwhoogte.

3.2.2 Geluidwerende voorzieningen

Voor geluidwerende voorzieningen geldt een minimale hoogte zoals aangegeven op de plankaart. Indien de minimale hoogte 2,5 meter bedraagt dient gerekend te worden vanaf het lokale maaiveld. De maximale hoogte van de geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan de minimale toegestane hoogte + 1 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het inrichten van de gronden in afwijking van de op de plankaart aangegeven wegas en rotondes.

3.3.2 Uitvoering

Bij de uitvoering van de aanleg van de wegen als bedoeld in 3.1 dient voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op nabijgelegen geluidsgevoelige objecten dan wel aan de hogere grenswaarden, zoals bepaald in het akoestisch onderzoek "Omlegging N260 Baarle-Nassau: Akoestisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan omlegging N260 ter hoogte van Baarle-Nassau, november 2008" zoals opgenomen in een bijlage bij dit bestemmingsplan.

3.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. 3.1 sub a onder 1 en 3.3.1 ten behoeve van het verschuiven van de as van de weg;
  • b. 3.3.1 ten behoeve van een wijziging in de ligging van de rotondes;

indien bij het uitvoeren van de werken gebleken is dat deze wijziging noodzakelijk is en mits voldaan wordt aan het bepaalde in 3.3.2.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen,
  • b. met als ondergeschikte functie aan huis gebonden beroepen of bedrijven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' tevens recreatief nachtverblijf als nevenactiviteit;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, tuinen, erven en terreinen.

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bebouwing

Per bestemmingsvlak mag worden opgericht:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het op de verbeelding aangeduide aantal wooneenheden;
  • b. herbouw ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is niet toegestaan;
  • c. bijgebouwen met een omvang van:
    • 1. maximaal 390 m² per woning, waarbij maximaal 490 m2 aan bijgebouwen is toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de woning;
  • e. ondergronds bouwen is toegestaan in de vorm van kelders met dien verstande dat:
    • 1. de kelder uitsluitend onder de woning en de aanbouw mag worden gebouwd;
    • 2. de diepte beneden peil niet meer mag bedragen dan 3 m.
4.2.2 Maatvoering
  • a. voor de woning met aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen gelden de navolgende maatvoeringseisen:
    Woning met aanbouwen   Minimaal   Maximaal  
    Goothoogte   n.v.t.   4,5 meter  
    Bouwhoogte   n.v.t.   10 meter  
    Inhoud   n.v.t.   600 m3, voor zover de inhoud ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande inhoud als maximum  
    Dakhelling   12°   60°  
  • b. voor vrijstaande bijgebouwen gelden de navolgende maatvoeringseisen:
Vrijstaande bijgebouwen   Minimaal   Maximaal  
Goothoogte   n.v.t.   3,5 meter  
Bouwhoogte   n.v.t.   6 meter  
Oppervlakte per woning   100 m2   490 m2 binnen het bestemmingsvlak  
Dakhelling   0°   60°  

  • c. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende maatvoeringseisen:
Bouwwerken geen gebouwen zijnde   Minimaal   Maximaal  
bouwhoogte erfafscheidingen   n.v.t.   1 meter voor de voorgevel, overige 2 meter  
bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   n.v.t.   3 meter  
afstand zwembad achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan   3 meter   n.v.t.  
oppervlakte carport en overkappingen   n.v.t.   25 m2  
bouwhoogte carport en overkappingen   n.v.t.   3 meter  
afstand carport, overkappingen en zwembad achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan   3 meter   n.v.t.  
afstand zwembad tot zijdelingse bestemmingsgrens   3 meter   n.v.t.  
afstand zwembad tot zijdelingse bestemmingsgrens   n.v.t.   3 meter  
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruiksbepaling

Het is verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de gronden gegeven bestemming.

4.3.2 Specifiek strijdig gebruik

Onder specifiek strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • b. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (motor)crossen;
  • d. grootschalige openluchtevenementen en andere vormen van intensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. een kampeerterrein;
  • f. een seksinrichting;
  • g. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • h. de aanwezigheid van minder dan twee parkeerplaatsen per woning;
  • i. het gebruik van de woning en aan- en bijgebouwen voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf/beroep indien die activiteit op andere wijze wordt uitgeoefend dan bepaald in 4.4.3.
  • j. de uitoefening van nevenactiviteiten behoudens de nevenactiviteit ter plaatse van de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie' zoals omschreven in de volgende staat:
    Adres   Aard van de andere functie   Oppervlakte in m2  
    Boschoven 5   Recreatief nachtverblijf   150  
  • k. permanente bewoning van recreatieve nachtverblijven.
4.3.3 Aan huis gebonden beroep of bedrijfsactiviteit

Het gebruik van de woning en aan- en bijgebouwen voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf/beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving;
  • b. het voor de activiteit te gebruiken oppervlakte mag maximaal 60 m² bedragen;
  • c. de activiteit in of het gebruik van de woning mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  • d. de activiteit in of het gebruik van de woning mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’ moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • e. de activiteit of het gebruik mag in de woning en/of een bijgebouw worden uitgeoefend;
  • f. degene die de activiteit zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte activiteit en wel in verband met het aan huis gebonden bedrijf of beroep;
  • h. geen activiteit of gebruik mag worden uitgeoefend welke onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren; voor zover het een inrichting betreft in de zin van de Wet milieubeheer zijn slechts bedrijven toegestaan welke voorkomen onder categorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen.
4.3.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming 'Wonen' en de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

4.3.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming 'Wonen' is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, maximaal na 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

4.3.6 Voorwaardelijke verplichting bebouwing

Het gebruik en/of laten gebruiken van de voor 'Wonen' aangewezen gronden voor een permanente woonfunctie is alleen toegestaan, indien de volledige en aanwezige bebouwing zoals beschreven in artikel 5.1 intact is en intact wordt gehouden.

4.3.7 Calamiteitenregeling

In afwijking van artikel 4.3.6 geldt dat het doen en/of laten gebruiken van de voor 'Wonen' aangewezen gronden voor het wonen blijft toegestaan indien het in artikel 4.3.6 bedoelde bouwwerk geheel of gedeeltelijk tenietgaat ten gevolge van een calamiteit.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijken voor Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde 4.1 voor realisatie van een Bed and Breakfast onder de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving. Ook dient de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;
  • b. de oppervlakte aan bebouwing welke wordt aangewend voor de Bed en Breakfast mag per bestemmingsvlak niet meer dan 40% van het oppervlak aan gebouwen bedragen met dien verstande dat het maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m²;
  • c. de activiteit mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  • d. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’ moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • e. het verblijfsrecreatief medegebruik is uitsluitend toegestaan indien dit wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
  • f. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bestemming van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd in een andere bestemming.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden, waarbij de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

Onder de 'Waarde - Cultuurhistorie' wordt in het geval van het voorliggende bestemmingsplan voor de locatie Boschoven 5 de volgende waarde(n) van de boerderij en landbouwschuur uit 1941 verstaan:

  • De hoofdvorm, detaillering, materialisering en traditioneel-ambachtelijke bouwwijze.
  • Schuur en langgevelboerderij hebben situationele waarde vanwege de ligging ten opzichte van elkaar als onderdeel van de oorspronkelijke erfinrichting en vormen samen een waardevol ensemble.
  • Het metselwerk, de zij- en langsdeeldeuren, het interieur, de oorspronkelijke houten constructie en de locatie van de veestallen in de landbouwschuur.
  • Het bedrijfs- en woondeel, de trap, de opkamer, het balkenplafond, delen van de constructie en de toiletruimte van de boerderij.
5.2 Bouwregels

In afwijking van de regels opgenomen bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat niet is toegestaan:

  • 1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of veranderen;
  • 2. nieuw op te richten bouwwerken toe te voegen.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2, nadat advies is ingewonnen bij de monumentencommissie en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de gebouwen en of de inrichting van het aangewezen gebied:

  • a. de redengevende beschrijving genoemde cultuurhistorische waarden van de gebouwen en/of de inrichting van het aangewezen gebied;
  • b. deze verandering of vergroting in overeenstemming is met de regels opgenomen in de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
    • 1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 1 meter;
    • 2. het vellen of rooien van beplanting of bomen, houtsingels, boomgroepen, struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de cultuurhistorische waarden op deze gronden, zoals beschreven in de redengevende omschrijving, niet in onevenredige mate worden aangetast.
  • c. Over een dergelijke vergunning wordt niet eerder beslist dan, nadat advies is ingewonnen bij de monumentencommissie.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang, gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding, waaronder normale beheerswerkzaamheden.
5.5 Omgevingsvergunning tot sloop
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van Burgemeester en Wethouders bouwwerken gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te slopen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is slechts toelaatbaar, indien door die werkzaamheden de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de redengevende omschrijving, niet in onevenredige mate worden aangetast.
  • c. Over een dergelijke vergunning beslist het college van Burgemeester en Wethouders dan, nadat advies is ingewonnen bij de monumentencommissie.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud of de instandhouding, waaronder normale beheerswerkzaamheden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 4' zijn mede bestemd voor de bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden en archeologische vindplaatsen, waarbij de bepalingen binnen het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 4' voorrang hebben op de andere daar voorkomende enkelbestemming.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de gronden ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 4'.

6.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar geldende bouwregels, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter onder het bestaande maaiveld, dan wel dieper dan 0,10 meter onder het bestaande maaiveld ter plaatse van het besluitsubvlak 'overige zone - bosgebied' en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar geldende bouwregels, of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar geldende bouwregels, mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 6.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bouw- en gebruiksregels, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
6.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

6.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 6.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden om op de gronden ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 4' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het ophogen van gronden.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 onder a t/m f betreft die niet dieper reiken dan 0,40 meter onder het bestaande maaiveld, dan wel niet dieper reiken dan 0,10 meter onder het bestaande maaiveld ter plaatse van het besluitsubvlak 'overige zone - bosgebied', of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag. Bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige, of;
  • h. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 onder g betreft, waarbij:
    • 1. de bodem als gevolg van het ophogen niet meer wordt belast dan 0,8 ton/m²;
    • 2. het ophogen plaatsvindt op gronden die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet zettingsgevoelig zijn; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
6.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
6.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

6.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Verbod

Het is verboden om op de gronden ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 4' bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

6.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,40 meter onder het bestaande maaiveld, dan wel niet dieper reiken dan 0,10 meter onder het bestaande maaiveld ter plaatse van het besluitsubvlak 'overige zone - bosgebied', of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
6.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
6.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

6.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de bouw- en goothoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan. In de gevallen waarin na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan tot algehele sloop wordt overgegaan, vervalt de toepasselijkheid van het bepaalde in dit artikel.

8.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is slechts toegestaan indien dit elders in deze regels expliciet is bepaald.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan, bewerken of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de ter plaatse toegestane bedrijvigheid;
  • c. het opslaan, storten of bergen van materialen of producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het aanbrengen van foliemestbassins en het aanbrengen dan wel oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • e. (motor)crossen;
  • f. (groot)schalige openluchtevenementen en andere vormen van intensief recreatief medegebruik;
  • g. het houden van een kampeerterrein, waaronder tevens de beoefening van kleinschalig kamperen en natuurkamperen wordt verstaan, maar niet de beoefening van paalkamperen;
  • h. parkeerterrein anders dan ten behoeve van het gebruik van de bestemming 'Wonen' conform de bestemmingsomschrijving.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen in- dien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bouw openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
  • d. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
  • e. de (nok)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
  • g. kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
  • h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m met uitzondering van lichtmasten op gronden die niet de bestemming 'Verkeer' hebben.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeren

Ten aanzien van het parkeren geldt de volgende regeling:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
    • 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht; of
    • 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan;

dient te worden verzekerd dat wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid. Dit wordt getoetst aan de hand van de normen en uitgangspunten, als vastgelegd in de Nota Parkeernormen Baarle-Nassau 2011, zie Bijlage 3, inclusief de daarin opgenomen mogelijkheden tot maatwerk;

  • b. het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid;
  • c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. gedurende de werkingsperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.
11.2 Laden en Lossen

Ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
  • b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
    • 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
  • c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
  • d. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.
11.3 Afwijken van de parkeerregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 10.1 en 10.2 ten behoeve van een gebruiksverandering, dan wel de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, voor zover in voldoende mate op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien, met dien verstande dat:

  • a. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieu hygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
  • c. geen nadelige beïnvloeding ontstaat van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke verkeerssituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd,
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Boschoven 5, Baarle-Nassau'.