direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Hanegraaffweg te Noardburgum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor 2010 werd aan de westkant van Noardburgum aan de It Heeg de laatste dorpsuitbreiding voltooid. Deze laatste woningen zijn gebouwd in een uitbreidingsplan dat al geruime tijd daarvoor werd ontwikkeld door de gemeente en dat zich in westelijke richting uitstrekte. Vervolgens heeft de gemeente in 2011 een locatiestudie laten uitvoeren met daarin een visiekaart voor potentiële uitbreidingslocaties voor woningbouw. Deze kaart toont een mogelijke ruimte voor 28 woningen waarmee in de jaren daarna tegemoet had moeten worden gekomen aan de behoefte aan woningbouw. Van de aangegeven locaties is thans maar een beperkt deel ingevuld met woningbouw. Er is een markt- en ruimtelijk onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid tot de ontwikkeling van een nieuwbouwplan in het dorp.

Inmiddels is het zover dat de gemeente Tytsjerksteradiel woningbouw wil realiseren in Noardburgum. Naar aanleiding van de eerdergenoemde locatiestudie is in Noardburgum eerder gekozen voor een verdere verdichting van de kern. Uit stedenbouwkundig onderzoek is echter gebleken dat nog meer binnenstedelijk bouwen ten koste zou gaan van de specifieke dorpsopbouw en kenmerken. Het is daarom niet wenselijk om verder binnenstedelijk te bouwen en daarom is ervoor gekoezen om aan de rand van het dorp, direct grenzend aan bestaande bebouwing, te bouwen in de vorm van uitbreiding. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding met 25 woningen aan de westelijke zijde van Noardburgum.

De voornoemde uitbreiding past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westkant van Noardburgum nabij de J.A. Fokkemastraat. De gronden sluiten aan bij de laatste projectmatige uitbreiding van Noardburgum en zijn gelegen buiten het bestaand bebouwd gebied van Noardburgum. Aan de zuidzijde is het plangebied begrensd door bebossing. Aan de noord-, west-, en oostzijdes van het plangebied bevinden zich bestaande woningen en houtsingels. Daarnaast bevindt zich achter de houtsingel aan de westzijde agrarisch gebied. Verder staat het plangebied kadastraal bekend als 'BGM02-I-2162'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' (vastgesteld 27 juni 2013) en 'Noardburgum e.o. 2015' (vastgesteld 1 juni 2016) van de gemeente Tytsjerksteradiel zijn op het plangebied van toepassing. Onderstaande figuur laat een fragment van de bestemmingsplankaart behorend bij deze plannen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0002.jpg"

Figuur 2. Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is voor het grootste deel bestemd als 'Agrarisch - Cultuurgrond'. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor cultuurgrond, agrarische bedrijven voor het tijdelijk onderbrengen van vee en/of de tijdelijke opslag van gewassen en/of agrarische producten. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor sloten, bermen en beplanting.

Naast het voorgaande is een deel van het plangebied bestemd als 'Groen - Groenvoorzieningen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen; gebouwen en overkappingen ten behoeve van spel en ontspanning, bermen en beplanting, paden en water.

Ook is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' van toepassing op een deel van de oostelijke zijde van het plangebied. Deze gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, bedoeld voor een hoofdwaterleiding.

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' van toepassing op het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap. De specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap dienen daarbij in acht te worden genomen. Met behulp van de aanduiding: 'specifieke vorm van waarde - houtsingel' is aangegeven dat de als zodanig aangeduide gronden uitsluitend bestemd zijn voor het in stand houden van houtsingels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders weer, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan. Tenslotte is in hoofdstuk 6 ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

In de bestaande situatie is het grootste deel van het plangebied in gebruik als agrarisch grasland. In het midden van het plangebied bevindt zich een sloot. Navolgende figuren geven een overzicht van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0003.png"

Figuur 3. Overzicht plangebied vanaf de Hanegraaffweg (bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0004.png"

Figuur 4. Plangebied vanaf It Heech (bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0005.png"

Figuur 5. Plangebied met zicht op woonbebouwing aan 'It Heech' (bron: Google streetview)

Op figuur 4 en 5 zijn de eerder opgemerkte houtsingels terug te zien.

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan biedt planologisch-juridische kaders voor maximaal 25 woningen. In algemene zin is het uitgangspunt bij het nieuwe woongebied dat landschappelijke en cutluurhistorische kwaliteiten worden gerespecteerd. Wat betreft het segment wordt ingezet op goedkope koop/huur. Qua woningtypologiën zijn twee-onder-eenkapwoningen, rijwoningen en vrijstaande woningen het uitgangspunt. Het nieuwe woongebied wordt ontsloten vanaf It Heech en een nieuw te realiseren ontsluitingsweg die aansluit op het zuidelijke gedeelte van de Hanegraaffweg. Ook blijft de bestaande ontsluiting vanaf de Hanegraaffweg op It Heech gehandhaafd.

Naast het vorenstaande ziet het plan op de realisatie van de bij het woongebied behorende woonstraten, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen. Parkeren wordt bij de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen opgelost op eigen erf. Voor de rijwoningen wordt het parkeren in de openbare ruimte opgelost.

Ten aanzien van het planvoornemen is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Dit ontwerp is als Bijlage 1 bij de toelichting te raadplegen. Het onderstaande fragment geeft een weergave van het stedenbouwkundig plan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0006.png"

Figuur 6. Stedenbouwkundig plan

2.3 Ruimtelijke inpassing

Het gekozen stedenbouwkundige concept biedt optimale aanknopingspunten voor een goede ruimtelijke inpassing. Onder de noemer 'Heide-wenjen' is een beeld ontwikkeld dat een link legt met het oude (oostelijke) Noardburgum. Het voorgenomen plan biedt volop ruimte voor groen, variatie en verrassing. In deze vorm ontstaat aan de westkant de bestaande kern een stukje Noardburgum met de kwaliteiten die in het oude dorp kenmerkend zijn. De woonfunctie sluit goed aan op de dorpskern, waar aan deze zijde vrijwel uitsluitend sprake is van woningen.

Het groen rondom de woonbebouwing en het groen binnen het plan in de vorm van groenstroken zorgt voor een aansluiting met de directe omgeving. Aan de oostzijde van het plangebied is immers al groen aanwezig.

De bestaande houtwal aan de westkant blijft bestaan. Langs deze houtwal worden de gronden ingericht als grasveld, grenzend aan de woonkavels. Hiermee wordt een strakke bebouwingslijn vanuit het buitengebied voorkomen.

De bouwvolumes in het plan zijn afgestemd op die van de omgeving. Dit betekend dat de meeste woningen een lage goot krijgen. Om voldoende variatie in het straatbeeld te krijgen zijn op strategische plaatsen woningen met een hoge gootlijn toegevoegd.

De architectuur voor de bebouwing krijgt een landschappelijk karakter. Dit kan zowel in traditionele vormen als in hedendaagse vormen.

Het landschappelijke karakter van de bebouwing wordt aangesterkt door het toepassen van groenzones in het plangebied. Ook worden bestaande watergangen rondom het plangebied verbreed. Dit sluit aan op het landschappelijke karakter en draagt bij aan klimaatadaptatie. Het verbreden van de bestaande watergangen dient tevens als compensatie voor de toename van verharding van het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt de rijksoverheid naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling zoals benoemd in paragraaf 2.2 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.

3.1.2 AMvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten.


Voor dit bestemmingsplan moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Afweging

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In voorliggend geval gaat het om 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving kan bepaald worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen voorziet in maximaal 25 woningen, waardoor er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorgaande blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201306573/1/R6) en artikel 1.1.1, eerste lid, Bro. Met dit laatste wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat meer dan 11 woningen mogelijk maakt in beginsel als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Derhalve moet de tweede trede van de ladder worden beoordeeld.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In de bestaande situatie is het plangebied bestemd als 'Agrarisch'. Er zijn geen bouwvlakken op de gronden aanwezig. Met het voorliggende plan wordt een woonbestemming toegekend aan het plangebied. Deze woonbestemming biedt ruimte voor 25 woningen. Gelet op het feit dat er in de bestaande situatie geen sprake is van verharding of bebouwing in het plangebied, wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in extra planologisch ruimtebeslag voorziet. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang van het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen betreft dit de gemeente Tytsjerksteradiel binnen de woonregio Noordoost-Friesland.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Marktsituatie

Op dit moment is er op landelijk niveau sprake van een overspannen woningmarkt. De behoefte aan nieuwe woningen en de vraag daarnaar is groot, terwijl het aanbod achter blijft.

Recente cijfers van het NVM (derde kwartaal van 2023) wijzen uit dat in de regio Noord Friesland een grote woningbehoefte en krapte op de woningmarkt is. De gemiddelde verkooptijd is kort met 31 dagen. De krapte-indicator geeft weer wat het aantal keuzemogelijkheden is dat een mogelijke koper heeft op de woningmarkt. Ten opzichte van de eerdere helft van 2023 is deze gedaald met 0,1 (3,3 ten opzichte van 3,2). Dit cijfer toont aan dat de woningmarkt krap is.

Voor het rijk, de provincies en de gemeenten bestaat een grote opgave om de aankomende jaren meer woningen te realiseren. Enerzijds om de vraag naar beneden te brengen en anderzijds om de leefbaarheid in de dorpen met oog op de toekomst te behouden. Een voorbeeld van een gevolg van de huidige woningmarkt is het gebrek aan doorstroming. Een gevarieerde samenstelling van de bevolking blijkt steeds minder haalbaar te zijn. Dit heeft als gevolg dat er meer eenzaamheid en minder ondersteuning ontstaat. Ook leidt dit tot steeds minder voorzieningen.

Naast de algemene actuele ontwikkelingen die we zien in de woningmarkt heeft in Noardburgum het uitblijven van nieuwe woningbouwplannen de afgelopen tien jaar de woningmarkt ernstig onder druk gezet. De schaal van het voorgenomen plan geeft de gemeente de kans met één ontwikkeling de 'achterstand' in te lopen en een perspectief te bieden voor de komende jaren.

Woningmarktonderzoek Noordoost-Fryslân 2020-2030

In 2020 is een woningmarktanalyse uitgevoerd naar de woonregio Noordoost-Fryslân (KAW, 19 juni 2020). Hieruit blijkt dat er in de gehele gemeente nog behoefte is aan ongeveer 125 tot 225 woningen, tot de periode 2030. Dit is per kern verder uitgesplitst. Uit het onderzoek blijkt dat er in Noardburgum behoefte is aan 10 sociale huurwoningen en maximaal 20 koopwoningen. Uit het totaaloverzicht wordt ook duidelijk dat er behoefte is aan verdunning wat betreft sociale huur en vrije huur. In het vrije huursegment is het aanbod groter dan de vraag in Noardburgum.

Uit het onderzoek blijkt ook dat er op de korte termijn overal nog ruimte is voor uitbreiding. In de kleine dorpen is dat op kleine schaal om in te spelen op concrete, lokale behoefte en om bijvoorbeeld nieuwe of jonge huishoudens aan het dorp te binden. Het voorliggende woningbouwplan maakt 25 goedkope koop- en huurwoningen mogelijk. Hiermee wordt voorzien in een behoefte in de kern.

Woningbouwprogramma

In het gemeentelijke woningbouwprogramma uit 2022 is een prognose voor Noardburgum gemaakt. Ten aanzien van Noardburgum is aangegeven dat er een totaal programma van 34 woningen in de periode tot aan 2030 wordt voorzien. Hiervan zijn er 14 al gebouwd, dan wel inbestemd. Dit laat nog ruimte over voor 20 woningen. Het voorgenomen plan past in dat opzicht net niet binnen deze cijfers, aangezien er 25 woningen mogelijk worden gemaakt. Echter is er binnen de gemeente voor de periode tot en met 2030 behoefte aan 837 woningen. Hiervan zijn er 687 al geprogrammeerd. Er is dus nog ruimte voor 150 woningen. Het planvoornemen past hier met 25 woningen ruim binnen.

Om de behoefte nader te motiveren is in het voortraject door de initiatiefnemer in combinatie met dorpsbelangen een enquête binnen het dorp uitgezet naar de woon- en verhuisbehoefte binnen het dorp. Er zijn binnen het dorp 112 ingevulde enquête formulieren retour gestuurd, waardoor een representatief beeld van het dorp gegeven kan worden. Uit de enquête is een concrete behoefte van 32 woningen naar voren gekomen onder de respondenten. Ook is er een latente behoefte aan 29 woningen. De concrete behoefte ligt grotendeels bij jongeren (tot 30 jaar) en geldt voor elk grondgebonden woningtype. Er is tevens veel behoefte aan doorstroming binnen het dorp. De uitkomst van de enquête toont aan dat er een grote behoefte is aan woningen in Noardburgum.

Al met al kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De ontwikkeling vindt buiten het bestaand stedelijk gebied plaats. Dit betekent dat het plangebied zich in het landelijk gebied bevindt. In het bestemmingsplan 'Noardburgum 2015 e.o.' is eerder gekozen voor een verdere verdichting van de bebouwing in het dorp. Hiertoe is destijds een locatiestudie uitgevoerd waarbij de locaties, die nu onbebouwd zijn, vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn beoordeeld. Meer binnenstedelijk bouwen werd en wordt niet wenselijk geacht, omdat dit ten koste gaat van de specifieke dorpsopbouw van Noardburgum. Deze dorpsopbouw kenmerkt zich door bestaande linten binnen het dorp die door de onbebouwde locaties worden versterkt. Nog meer inbreiding op zogenaamde 'schapenweides' zal de karakteristiek van het dorp te veel aantasten.

In kader van het bestemmingsplan Noardburgum 2015 e.o. is al uitgebreid aandacht besteed aan diverse inbreidingslocaties. Zo is er een cultuurhistorische en morfologische analyse uitgevoerd, met specifieke aandacht voor een zestal inbreidingslocaties. Op grond van deze analyse is vervolgens weer een locatiestudie opgesteld per overgebleven locatie. Er is dus al een grondige studie naar potentiële inbreidingslocaties gedaan. Inmiddels heeft op de beschouwde locaties al inbreiding plaatsgevonden. Gezien het voorgaande en de eerdere alinea, is nog meer inbreiding geen logische keuze.

Gelet op de vorenstaande alinea's kan geconcludeerd worden dat er in dit geval binnen het bestaand stedelijk gebied van Noardburgum geen ruimte beschikbaar is om in het beoogde woonmilieu te voorzien. Er zijn geen alternatieve locaties aan te wijzen waarvoor op acceptabele termijn een oplossing kan worden gevonden in relatie tot de grote vraag aan woningen. Hoewel het plangebied juridisch in het buitengebied ligt, is het eenvoudig ruimtelijk inpasbaar omdat het binnen de bestaande ruimtelijke dorpsstructuur valt. Het feit dat het terrein eerder al in beeld is geweest voor ontwikkeling tot woningbouw, maakt de keuze voor uitbreiding in dit geval aannemelijk.

Het voorgaande maakt dat er geconcludeerd kan worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het planvoornemen is conform de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Voor het onderhavige plan is met name de ambitie 'vitaal' van belang.

De ambitie vitaal richt zich op het leefbaar houden van Friese steden, dorpen en het platteland. Dit betekent dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn en dat de bereikbaarheid goed is. De voorgenomen ontwikkeling ziet op het planologisch mogelijk maken van 25 woningen in de kern Noardburgum. Dit sluit aan op de doelstelling 'vitaal', die voldoende woningen in de provincie beoogt.

Naast de integrale opgaven hanteert de Omgevingsvisie een aantal inhoudelijke principes. Deze principes staan voor de manier van werken, en geven richting aan keuzes, projecten en plannen voor de fysieke leefomgeving. Een inhoudelijk principe dat nauw aansluit op het planvoornemen is 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis'. Dit principe richt zich erop dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij is aandacht voor eigenheid en identiteit. In dit principe vormen omgevingskwaliteiten het vertrekpunt voor de inpassing van ontwikkelingen. Dit betekent dat ontwikkelingen voortbouwen op bestaande kwaliteiten en deze waar mogelijk versterken of doorontwikkelen. Het principe gaat uit van maatwerk. Elke plek is anders en heeft andere kwaliteiten. Op basis van de omgevingskwaliteiten van gebieden wordt gezocht naar juiste plekken. Zo kan, afhankelijk van de aard en schaal van een ontwikkeling bijvoorbeeld sprake zijn van: inpassen, waarbij de kenmerken van een gebied in stand blijven en nieuwe ontwikkelingen zich daarin voegen.

Uit paragraaf 2.3 blijkt dat bij de ruimtelijke/landschappelijke inpassing rekening wordt gehouden met bestaande omgevingskwaliteiten en kenmerken. Deze kwaliteiten zijn als basis voor het stedenbouwkundig ontwerp gebruikt. Het woongebied voegt zich binnen de bestaande gebiedskenmerken en sluit goed aan op de ruimtelijk-functionele structuur van de kern Noardburgum. Al met al sluit het plan aan op het inhoudelijke principe 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis' uit de Omgevingsvisie Fryslân.

Natuurinclusief bouwen

In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij de uitwerking van de woningen en inrichting van de erven zal rekening worden gehouden met natuurinclusief bouwen. De inrichting van de openbare ruimte is zo groen mogelijk.

Daarnaast worden toekomstige bewoners gestimuleerd om hun tuinen zo groen mogelijk in te richten en water op te vangen in de eigen tuin. Tevens worden toekomstige bewoners gestimuleerd om maatregelen te nemen die bijdragen aan het vergroten van de biodiversiteit. Dit kan bijvoorbeeld door nestkasten en/of vleermuisvoorzieningen in de gevels te verwerken en/of daken te voorzien van nest-/vogelpannen of vogelvides. Een groene tuininrichting en hagen (als erfafscheidingen) bieden een goed leefklimaat voor vogels, insecten en kleine dieren.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de Provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, wat betekent dat het plangebied gelegen is in het landelijk gebied.

Artikel 1. bundeling algemeen

Op basis van artikel 1.1.1, eerste lid mag een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies bevatten. Op grond van lid 2 van hetzelfde artikel kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan. Dat is hier aan de orde. Het planvoornemen ziet op de realisatie van een woonwijk die direct aansluit op het bestaand stedelijk gebied van Noardburgum. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee conform lid 2 van artikel 1.1.1 van de Verordening Romte Fryslân.

Artikel 2. Ruimtelijke kwaliteit

Op basis van artikel 2 dient het plan te voldoen aan Ruimtelijke kwaliteit zoals landschappelijke inpassing, archeologie en zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij is de herkenbaarheid van het landschap een belangrijke basis voor nieuwe ontwikkelingen.

Uit paragraaf 2.3 blijkt dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van het nieuwe woongebied. Daarnaast blijkt uit paragraaf 2.2 dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten bij de realisatie van het woongebied leidend zijn. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan zijn landschappelijke en cultuurhistorische waarden betrokken.

Ten aanzien van archeologie geldt conform artikel 2.2 dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan moet worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar archeologische waarden, verwachtingswaarden en de bescherming daarvan, zoals aangegeven op de Famke. In paragraaf 4.3 is onderbouwd dat het plan rekening houdt met de voornoemde archeologische waarden en verwachtingswaarden.

Daarnaast is artikel 2.3 'Zorgvuldig ruimtegebruik' van toepassing op het planvoornemen. De toelichting van een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijk functie buiten bestaand stedelijk gebied dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Uit deze verantwoording moet in ieder geval blijken waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Voor een dergelijke motivering wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3, waarbij in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is gemotiveerd waarom het planvoornemen in dit geval buiten het bestaand stedelijk gebied moet plaatsvinden. Op basis van deze motivering wordt gesteld dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik in de zin van de Verordening Romte. Het planvoornemen voldoet daarmee aan artikel 2.3 uit de verordening.

Artikel 3. Wonen

Tot slot is artikel 3.1.1 van toepassing op het planvoornemen. Op grond van dit artikel kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Ten aanzien van dit artikel geldt dat de voorgenomen woningbouw past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma. In paragraaf 3.1.3 en 3.4 is dit nader gemotiveerd.

Conclusie

Het plan past binnen de Verordening Romte Fryslân.

3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document Grutsk op ‘e Romte als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, het Rijk en de provincie te borgen.

In de structuurvisie is de provincie opgedeeld in verschillende deelgebieden, waar elk diverse belangen gelden. Het plangebied valt onder het deelgebied 'Noordelijke Wouden'. Hier zijn onder andere de houtwallen en bebouwingslinten van belang. Het gaat dan om de samenhang van historische wegen met bebouwingslinten en rijke schakeringen aan wegbeplanting in diverse vormen: singels, bomen, hagen. In en nabij het plangebied zijn diverse houtsingels aanwezig die met het planvoornemen behouden blijven en versterkt worden. Tevens krijgen deze houtsingels een extra bescherming door een aanduiding op de verbeelding van dit plan en de daaraan gekoppelde regels. Gelet op het voorgaande geeft het planvoornemen invulling aan de provinciale belangen die de provincie voor de Noordelijke Wouden heeft gedefinieerd.

Conclusie

De structuurvisie Grutsk op 'e romte zit de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan niet in de weg.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woondeal 2022-2030 Regio NoordOost Fryslân

De samenleving verandert; ook in Fryslân. Zo neemt het aantal huishoudens nog steeds toe. De meeste huishoudens zijn tegenwoordig ook kleiner dan vroeger. Mede daarom zijn er te weinig geschikte woningen. Het gevolg is dat vooral jongeren en ouderen moeite hebben om een woning te vinden die aansluit bij hun situatie. Dat speelt ook in andere situaties.

Om iedereen passend onderdak te kunnen bieden heeft Nederland in 2030 ongeveer 900.000 extra woningen nodig. Dat lukt alleen als snel met de bouw kan worden begonnen. Om helder te krijgen hoeveel woningen provincies kunnen bouwen, heeft het Rijk aan elke provincie gevraagd een reële inschatting te maken. Samen met de gemeenten heeft de provincie een inventarisatie gedaan en een ‘reality check’ uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een bod aan het Rijk. In Fryslân kunnen de komende 8 jaar zo’n 17.500 woningen worden gebouwd.

Dit project is samen met het dorp vorm gegeven. Vanuit de gemeente is gestuurd op woningtypen op basis van de Woningmarktanalyse Noord-Oost Fryslân 2020-2030. De invulling qua wonen is geschied voor het ondertekenen van de Woondeal tussen de Friese gemeenten, de Provinsje Fryslân en het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. In de Woondeal is aangegeven dat in Nederland gestreefd wordt naar een balans in de bestaande voorraad van 30% sociale huurwoningen per gemeente en een nieuwbouwopgave met voor twee derde betaalbare woningen. In dit project wordt 40% sociale huur gerealiseerd en draagt daardoor bij aan het streven naar een balans in de bestaande voorraad van 30% sociale huurwoningen. Daarnaast zal in ieder geval 60% betaalbaar zijn.  Bij de nadere uitwerking wordt gestreefd naar twee derde betaalbare woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0007.png"

Figuur 7. Woningverdeling

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010-2020)

In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie gaf de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. Deze Structuurvisie is nog steeds van kracht, nu de nieuwe visie, zijnde de Omgevingsvisie Tytsjerksteradiel 2021-2050, nog niet in werking is getreden.

Uit de structuurvisie wordt duidelijk dat de gemeente Tytsjerksteradiel ruimte biedt voor ontwikkelingen zoals landgoedwonen, landelijk wonen of wonen op een boerenerf. Onder deze woonvormen kan een mengvorm van functies worden verstaan, zoals bedrijvigheid aan huis. Wel is het van belang dat deze zorgvuldig worden ingepast in het landschap, voldoet aan de regelgeving, en dat de (bedrijfs)ruimte voor de agrariër wordt gewaarborgd. Landschap en (cultuur)historie dienen als aanleiding om verschillende typen van landelijk wonen toe te passen.

Uit paragraaf 2.3 blijkt dat het planvoornemen landschappelijk wordt ingepast. Tevens worden landschappelijke kenmerken, zijnde houtwallen als gevolg van het planvoornemen gehandhaafd en versterkt.

Typen kernen

In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen kernen, met ook een diverse aanpak: de grote kernen, kleine kernen en recreatieve kernen. Het beleid is op onderdelen voor grote kernen anders dan voor de kleine kernen. Uit de structuurvisie wordt duidelijk dat Noardburgum wordt aangemerkt als een kleine kern.

Ontwikkelingen in de kleine kernen vragen om een zorgvuldige inpassing en maatwerk. Een Leefbaarheidstraject wordt gestart om tot maatwerk te komen en gerichte verbeteringen aan te brengen in de vaak kwetsbare ruimtelijke situatie en/of de hechte sociaalmaatschappelijke omgeving (gemeenschap). Hierin worden Dorpsbelang en de plaatselijke bevolking gevraagd hun inbreng te leveren. De samenwerking van de gemeente met de ‘dorpsklankborden’ is bedoeld om gezamenlijk zicht te krijgen op de sociale agenda van de (dorps)gemeenschap en de daaruit voortvloeiende noodzakelijke, c.q. gewenste, materiële en immateriële voorzieningen.

Voorliggend woningbouwplan is een goed voorbeeld van een intitiatief dat voortkomt vanuit Dorpsbelang en de plaatselijke bevolking. De behoefte aan woningbouw komt voort uit de sociale agenda van de (dorps)gemeenschap. Er is bovendien sprake van maatwerk en zorgvuldige ruimtelijke inpassing, zoals blijkt uit 2.3. De ontwikkeling sluit qua aard en schaal aan op Noardburgum.

Conclusie

Het beleid zoals beschreven in de structuurvisie Finster op Romte zit de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

3.4.2 Woonvisie Gemeente Tytsjerksteradiel 2019-2024

Op 4 juli 2019 is de woonvisie van de gemeente Tytsjerksteradiel vastgesteld. De Woonvisie is een visiedocument dat naast de wettelijke basis voor prestatie afspraken ook als basis dient voor o.a. de duurzaamheidsagenda, de woningbouwprogrammering (die separaat wordt vastgesteld door het college) en de Omgevingsvisie. Daarnaast ligt de Woonvisie ten grondslag aan het afwegingskader waarmee ruimtelijke initiatieven getoetst worden op behoefte en kwaliteit.

De Woonvisie geeft vijf speerpunten voor de komende jaren, te weten;

  • 1. Investeren in onze bestaande voorraad
  • 2. Zorgvuldige inzet op nieuwbouw
  • 3. Voldoende betaalbare en beschikbare sociale huurwoningen
  • 4. Wonen met zorg
  • 5. Streven naar leefbare dorpen

Voor dit plan zijn speerpunten 2 en 3 van belang. De inzet is gericht op de realisatie van woningbouw binnen de kernen of waar dit niet mogelijk is, aansluitend aan de kernen. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een nieuw woongebied dat aansluit op de bebouwde kom van Noardburgum.

In 2020 is een woningmarktanalyse uitgevoerd naar de woonregio Noordoost-Fryslân (KAW, 19 juni 2020). Hieruit blijkt dat er in de gehele gemeente nog behoefte is aan ongeveer 125 tot 225 woningen, tot de periode 2030. Dit is per kern verder uitgesplitst. Uit het onderzoek blijkt dat er in Noardburgum behoefte is aan 10 sociale huurwoningen en maximaal 20 koopwoningen. Uit het totaaloverzicht wordt ook duidelijk dat er behoefte is aan verdunning wat betreft sociale huur en vrije huur. In het vrije huursegment is het aanbod groter dan de vraag in Noardburgum.

Uit het onderzoek blijkt dat er op de korte termijn overal nog ruimte is voor uitbreiding. In de kleine dorpen is dat op kleine schaal om in te spelen op concrete, lokale behoefte en om bijvoorbeeld nieuwe of jonge huishoudens aan het dorp te binden. Het gaat altijd om maatwerk. Het voorliggende woningbouwplan maakt maximaal 25 goedkope koop- en huurwoningen mogelijk. Hiermee wordt voorzien in een behoefte in de kern.

Conclusie

De gemeentelijke woonvisie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.3 Woningbouwafspraken

De provincies hebben van het Rijk de wettelijke regierol gekregen om ruimtelijk invulling te geven aan volkshuisvestelijke behoefte. Provincies vullen dit met name kwalitatief in en maken hierover beleidsmatige afspraken met regio's/gemeenten. Door de druk op de woningmarkt vraagt het Rijk tijdelijke overprogrammering tot maximaal 130% (harde en zachte plancapaciteit). Aansluitend op deze vraag zet de Provincie Fryslân in op een experiment met de woonregio Noordoost-Fryslân. Dit experiment heeft een looptijd tot en met 2025.

In dit experiment wordt de bandbreedte (woningbehoefte) losgelaten. In halfjaarlijkse bestuurlijke overleggen wordt de balans van de woningmarkt in de regio Noordoost-Fryslân besproken. De provincie geeft daarbij vrijheid aan de woonregio Noordoost-Fryslân bij het programmeren van zowel binnen- als buitenstedelijke projecten. Het uitgangspunt hierbij is dat binnenstedelijke programmering voor buitenstedelijke programmering gaat. De afspraak die met de provincie is gemaakt is dat er 50/50 binnen- en buitenstedelijk ontwikkeld moet worden. De afspraken met de provincie zijn vanaf 29 november 2021 in een volgende fase gekomen, waarin de provincie zich verder terugtrekt. De gemeenten krijgen meer regie, waardoor in dit verband de gemeente Tytsjerksteradiel meer de eigen ontwikkeling van bouwplannen mag bepalen en daardoor sneller te werk kan gaan. De verantwoordelijkheid voor afweging en onderbouwing van welke plannen wel en niet doorgaan ligt steeds meer bij de gemeente. Dit bestemmingsplan past binnen de afspraken. Het planvoornemen is derhalve conform de regionale woningbouwafspraken.

Conclusie

Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken.

3.4.4 Welstandsnota Tytsjerksteradiel

De gemeente legt de eisen van welstand vast. Deze eisen gaan over:

  • de eigenschappen van de bestaande bebouwing;
  • de openbare ruimte;
  • het landschap;
  • de stedenbouwkundige situatie;
  • massa, structuur, maat en schaal.

Het plangebied valt onder het welstandsgebied 'Bebouwing BG - Besloten gebieden'. De besloten gebieden worden juist gekenmerkt door een meer geclusterd bebouwingspatroon, waarbij de bebouwing in het buitengebied voornamelijk in een ruimtelijk patroon van kleinere linten voorkomt. Al met al richten de welstandscriteria in dit deelgebied zich op het buitengebied. De hierbij behorende welstandscriteria zijn niet toereikend voor een woongebied.

Het geldende welstandskader is dan ook ongeschikt voor een woongebied. Er worden nieuwe welstandscriteria opgesteld die specifiek op dit plan van toepassing zullen zijn. Deze nieuwe welstandscriteria moeten ter aanvulling op de geldende welstandsnota worden vastgesteld zodat de juiste stedenbouwkundige toetsing bij verdere planontwikkeling van het gebied kan plaatsvinden.

Relatie met het planvoornemen

Aangezien het geldende welstandskader voor het plangebied niet geschikt is voor de herontwikkeling als woongebied, worden aanvullende welstandscriteria opgesteld in aanvulling op de geldende welstandsnota. Deze criteria wordt in een op zichzelf staande procedure, los van voorliggend bestemmingsplan, plaats.

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

4.1 Bodem

Toetsingskader

In het Bro is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen aan te kunnen tonen wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting te raadplegen. In het navolgende wordt ingegaan op de resultaten en conclusies van het onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat in de grond geen verontreinigingen zijn vastgesteld. Het grondwater is ten hoogste licht verontreinigd met zware metalen. De lichte verontreiniging van het grondwater geeft echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen realisatie van de woonwijk in het plangebied.


Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

Het plan is wat het aspect bodem betreft uitvoerbaar.

4.2 Ecologie

Toetingskader

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

Beknopte natuurtoets

Om het plan aan de natuurwet- en regelgeving te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel van deze natuurtoets is om na te gaan of het plan vanuit ecologisch oogpunt uitvoerbaar is. Uit de natuurtoets kan ook blijken dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de natuurtoets op 13 september 2023 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Op basis van het veldbezoek en de verspreidingsgegevens kunnen definitieve conclusies worden getrokken over effecten op beschermde soorten en/of beschermde gebieden.

Soortenbescherming

Het wordt aanbevolen de torenvalkenkast voor het nieuwe broedseizoen te verplaatsen naar een geschikte locatie in de nabijheid van de huidige kast. Torenvalken geven de voorkeur aan open gebieden met een goed uitzicht op hun jachtterrein, zoals landbouwgronden, weilanden, of randen van bossen. Dit is cruciaal omdat torenvalken actieve jagers zijn en vanuit de kast hun jachtgebied moeten kunnen overzien. Hang de nestkast op een hoogte van minstens 3 tot 4 m boven de grond, gericht op het noordoosten.

Verstoring van eventuele vliegroutes van vleermuizen in de houtwal als gevolg van lichtuitstraling dient voorkomen te worden. Verstoring van vleermuizen wordt voorkomen door in de realisatie- en gebruiksfase gebruik te maken van naar beneden gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling veroorzaken op de omringende bomen. Hiertoe is een verplichting opgenomen in de regels.

Voor andere beschermde soorten is geen ontheffing van de Wnb nodig, mits bij uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht van de Wnb in acht wordt genomen.

Ook dienen negatieve effecten op algemene broedende vogels voorkomen te worden door bij de werkzaamheden door buiten het broedseizoen te werken.

Circa een week voorafgaand aan graafwerkzaamheden moet de te verwijderen vegetatie worden gemaaid. Op die manier hebben algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, waarvoor de algemene zorgplicht geldt, voldoende tijd om zich te verplaatsen naar een locatie buiten de invloedsfeer van de aanlegwerkzaamheden.

Gebiedsbescherming

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Een AERIUS-berekening (zie hierna) heeft uitgewezen dat de stikstofdepositie niet boven de 0.00 mol N/ha/ja uitkomt. Het plan leidt niet tot aantasting van beschermde houtopstanden. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Fryslân vanwege in het kader van de Wnb beschermde houtopstanden is niet nodig.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie die gepaard gaat met het planvoornemen te berekenen, is een AERIUS-berekening gemaakt. Deze berekening is als Bijlage 4 bij deze toelichting te raadplegen. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de totale emissie van het plan in de aanleg- en gebruiksfase 69,4 kg NOx/jr en 2,8 kg NH3/jr bedraagt. Voorts wijst de berekening uit dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg

Conclusie

Met inachtneming van de adviezen zoals hierboven genoemd staan, is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3 Erfgoed

Toetsingskader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

In de toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

4.3.1 Archeologie

In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden geen archeologische waarde. Volgens de Archeologische kaart (FAMKE) is voor de periode ijzertijd-middeleeuwen geen onderzoek noodzakelijk. Voor de periode steentijd - bronstijd geldt voor het grootste deel van het plan het advies 'onderzoek bij grote ingrepen'. Bij ingrepen van meer dan 2,5 hectare dient onderzoek plaats te vinden. Het plangebied is kleiner dan 2 hectare. Een klein deel aan de westkant van het plangebied heeft het advies 'waarderend onderzoek (vuursteenvindplaats)'. Bij ingrepen van meer dan 50 m² dient onderzoek plaats te vinden. Nu de ingreep binnen dit gebied groter is dan 50 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Archeologisch onderzoek

Door De Steekproef is een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Verkennende en Karterende Fase uitgevoerd.

Belangrijkste resultaten

Omstreeks het eind van de steentijd veranderde de omgeving van Noardburgum van een dekzandlandschap in een uitgestrekt veenmoeras. Het maaiveld in het onderzoeksgebied ligt iets lager dan dat van omliggend gebied. Zestig meter westelijk ligt volgens de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra (FAMKE) een vuursteenvindplaats waarvan FAMKE niet vermeldt wat er precies gevonden is. De vindplaats staat niet in registratiesysteem ARCHIS van de rijksdienst. Op historische kaarten wordt geen bebouwing weergegeven binnen het onderzoeksgebied.

Het gebied is voorafgaand aan de vernatting en veenvorming langdurig droog geweest. De bodem op het terrein is in het algemeen matig bewaard gebleven. Bij het onderzoek is een stuk vuursteen gevonden dat door mensenhanden is bewerkt en waarschijnlijk dateert uit het mesolithicum of neolithicum.

Archeologisch verwachtingsmodel

Het plangebied lijkt tijdens de steentijd geschikt te zijn geweest voor menselijke bewoning. De vondst van het stuk vuursteen vormt een sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van een vindplaats uit die tijd. Maar eventuele geassocieerde sporen van bijvoorbeeld haardkuilen of paalgaten van boerderijen zijn naar verwachting flink aangetast. Daarom kan de archeologische verwachting zoals opgesteld in Paragraaf 2.5 van het onderzoek naar laag worden bijgesteld.

Selectie-advies door senior KNA-prospector

Aangezien eventuele archeologische sporen door de matig bewaard gebleven bodem flink zullen zijn aangetast, adviseert De Steekproef om geen nader archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en het onderzoeksgebied vrij te geven voor de voorgenomen plannen. We wijzen er wel op dat als bij graafwerk onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt.

Conclusie

Het aspect archeologie staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3.2 Cultuurhistorie

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is de CHK2 geraadpleegd. Het onderstaande fragment geeft een uitsnede van de CHK2 voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede CHK2 (bron: Provincie Fryslân)

Op het bovenstaande figuur is te zien dat het plangebied in zijn totaliteit is aangemerkt als aardkundig waardevol gebied. Dit heeft betrekking op aanwezige dobben in het buitengebied van onder meer de gemeente Tytsjerksteradiel. Dobben zijn komvormige terreinlaagten die soms gevuld zijn met water. Deze reliëfvormen zijn landelijk gezien uniek en zeer waardevol. In het plangebied bevinden zich geen dobben. De karakteristieke waarde van dobben in het buitengebied van Tytsjerksteradiel gaat dan ook niet verloren als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Ook bevindt zich ten oosten van het plangebied een zandpad. Dit heeft betrekking op een pad vanaf de Hervormde kerk van Noardburgum naar Veenwouden. Met het planvoornemen blijft dit zandpad ongewijzigd. Deze gronden worden bestemd als groen, waarmee eventuele bebouwing ter plaatse wordt uitgesloten. Al met al gaat de karakteristieke waarde van het zandpad niet verloren.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Conclusie erfgoed

Het onderdeel erfgoed staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een externveiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.

Het extern risco bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval als gevolg van een 'risicovolle activiteit'. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-jaarcontour (die als harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Toetsing

In het kader van het planvoornemen is de signaleringskaart externe veiligheid geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er zich in de direct nabije omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het plangebied bevindt zich dan ook buiten de invloedssfeer van risicobronnen.

Daarnaast leidt de realisatie van het nieuwe woongebied niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron waardoor het plan niet leidt tot een verhoging van het extern risico voor andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Conclusie

Het planvoornemen mag wat het aspect externe veiligheid betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Wet geluidhinder

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing

De N355 ter hoogte van het plangebied is geen autosnelweg en is gelegen binnen de bebouwde kom (binnenstedelijke ligging). De weg heeft twee rijstroken. Er moet op grond van de Wgh rekening gehouden worden met een zone van 200 meter. De gevels van de te realiseren woningen liggen op circa 250 meter uit het hart van de N355. De woningen in het plangebied zijn dan ook gelegen buiten de wettelijke geluidszone van de N355.

Voor het overige valt het plangebied niet binnen de geluidszones van overige wegen. In het te realiseren woongebied zal een 30 km/uur regime gelden.

Conclusie

De Wet geluidhinder zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.

4.6 Bedrijfshinder en milieuzonering

Toetsingskader

Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden in die situaties met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Omgevingstype

Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van Noardburgum. In de direct nabije omgeving van het plangebied bevinden zich aan de westzijde agrarische landerijen en aan de oostzijde woonbebouwing van de kern Noardburgum. Er is geen sprake van een combinatie van milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar. De omgeving typeert zich als een rustige woonwijk of rustig buitengebied. Het plangebied wordt dan ook aangemerkt als rustige woonwijk. Dit betekent dat het principe van functiescheiding wordt nagestreefd.

Interne werking

Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het onderstaande wordt ingegaan op omliggende functies die in het kader van interne werking van belang zijn.

Sportvelden

Ten noorden van het plangebied bevinden zich voetbalvelden van de Voetbalvereniging Noardburgum. Op grond van de aldaar geldende bestemming 'Sport - 1', zijn deze gronden bestemd voor terreinen en gebouwen ten behoeve van sport en sportieve recreatie. Voor een veldsportcomplex met verlichting (SBI-code 931G) geldt op grond van de VNG-brochure de milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 meter (op basis van geluid). Aan deze richtafstand kan ruimschoots worden voldaan. De afstand tussen de sportbestemming en de meest nabije woonbestemming bedraagt 103 meter. Bovendien zijn er in de huidige situatie al woningen aanwezig tussen het sportveld en het plangebied. De sportvelden worden daarmee al belemmerd in de hinder die zij maximaal mogen veroorzaken. Onevenredige hinder afkomstig van de sportvelden is niet te verwachten.

Begraafplaats en kerk

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een begraafplaats. Voor begraafplaatsen geldt op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter (milieucategorie 1) op basis van geluid. Aan deze richtafstand wordt in ruime mate voldaan, gelet op het feit dat de dichtstbijzijnde te realiseren woonbestemming zich op 80 meter van de maatschappelijke bestemming bevindt.

Voorts bevindt zich iets zuidelijker dan deze begraafplaats een kerk. Kerkgebouwen hebben op basis van de VNG-brochure de milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Gelet op de eerdergenoemde redenering waarbij de dichtstbijzijnde woonbestemming op 80 meter van de maatschappelijke bestemming wordt gesitueerd, kan worden geconcludeerd dat er ook ruim aan de richtafstand van 30 meter kan worden voldaan. De kerk is immers nog zuidelijker dan de begraafplaats gelegen. Onevenredige hinder afkomstig van de begraafplaats en de kerk is niet aan de orde.

Drinkwaterbedrijf

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een drinkwaterbedrijf van Vitens. Deze gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd voor de productie van drinkwater, de winning zuivering en transport van water, kantoren en laboratoria en tevens voor beheer en onderhoud.

Voor dit drinkwaterbedrijf kan aansluiting worden gezocht bij 'Waterdistributiebedrijven met pompvermogen'. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het pompvermogen. Hoe hoger het pompvermogen, hoe hoger de milieucategorie en te hanteren richtafstand. Om uit te gaan van een worst-case situatie wordt een pompvermogen van 15 MW of groter gehanteerd. Dit resulteert in een richtafstand van 300 meter op basis van de milieucategorie 4.2. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan. De dichtstbijzijnde woning wordt op circa 230 meter afstand van de bedrijfsbestemming van het drinkwaterbedrijf gesitueerd.

Echter kan geredeneerd worden dat er direct grenzend aan het drinkwaterbedrijf al diverse woningen zijn gesitueerd. De hinder die het drinkwaterbedrijf mag veroorzaken kan dus nooit dusdanig zijn dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nu al aanwezige woningen. De nieuwe woningen zijn bovendien op een grotere afstand gesitueerd. Het drinkwaterbedrijf zal dan ook niet zorgen voor belemmeringen voor de nieuwe woonwijk. De specifieke bedrijfsvoering van het drinkwaterbedrijf is middels milieuregelgeving- en vergunningen geregeld. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Het drinkwaterbedrijf veroorzaakt geen onevenredige hinder op het te realiseren woongebied.

Externe werking

Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het planvoornemen leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen ziet niet op de realisatie van een milieubelastende functie waardoor er, vanuit oogpunt van externe werking, geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

Spuitzones

In kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht op het woon- en leefklimaat kunnen hebben.

Voor het spuitzoneringsvraagstuk moet op basis van jurisprudentie een 50 meter zonering worden aangehouden. Dat zou in dit geval betekenen dat het planvoornemen 50 meter uit de rand van de agrarische gronden moeten blijven of er moet worden vastgelegd dat op de eerste 50 meter van de agrarische gronden geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast.

Het plangebied grenst aan de west en zuidkant aan de agrarische bestemming waarop alle vormen van agrarisch gebruik (veeteelt en gewassen/bloemteelt etc) is toegestaan. Dus in beginsel ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De gronden ten zuiden van het plangebied zijn feitelijk in gebruik als bos maar hebben een agrarische bestemming.


Het feit dat de teelt van gewassen toegestaan is op de agrarische gronden betekent niet dat er per definitie onderzoek naar de spuitzone gedaan moet worden. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:3524) blijkt dat als gronden die gebruikt worden ten dienste van het houden van vee, en geen enkel concreet voornemen kenbaar is gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen naar de teelt van gewassen, er in redelijkheid geen rekening gehouden hoeft te worden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden. Bij dit plan is dat het geval. Het huidige gebruik van de gronden is grasland ten behoeve van veeteelt. De eigenaar heeft geen plannen om zijn bedrijfsvoering de komende jaren aan te passen. Er hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met spuitzones.


Daarnaast is het zo dat vanwege de ligging van het plangebied direct grenzend aan het dorp en de reeds aanwezige woningen ten noorden van het plangebied het agrarisch bedrijf in de huidige situatie al deels te maken heeft met beperkingen. Het agrarisch bedrijf moet op grond van de milieuregels zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling nu al driftreducerende spuittechnieken en/of maatregelen toepassen zodat de aanwezige (planologische) toegestane woonfuncties hier geen hinder van ondervinden. Voorliggend planvoornemen heeft tot gevolg dat deze beperkingen iets worden uitgebreid. Wat in onderhavig geval niet leidt tot beperkingen aangezien de gronden nu gebruikt worden voor veeteelt.

Conclusie

Het plan is wat het aspect bedrijfshinder en milieuzonering betreft uitvoerbaar.

4.7 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.

Verkeer

Het planvoornemen genereert extra verkeer. Er moet nagegaan worden wat voor verkeersgeneratie het plan veroorzaakt en wat voor invloed dit heeft op het verkeersnetwerk. Voor het bepalen van de extra verkeersbewegingen worden de kencijfers van het CROW geraadpleegd (publicatie 'parkeren en verkeersgeneratie', 2018). Met dit plan worden maximaal 25 woningen mogelijk gemaakt. Wat betreft woningtypologieën wordt uitgegaan van de volgende uitsplitsing:

  • 4 twee-onder-een-kapwoningen;
  • 15 rijwoningen in het goedkope koop/huur segment;
  • 6 vrijstaande woningen

In de onderstaande tabel is weergegeven welke verkeersgeneratie bij ieder woningtype hoort. Qua omgevingstype is uitgegaan van het buitengebied en een niet stedelijke stedelijkheidsgraad.

Tabel 1. Verkeersgeneratie

Functie   Verkeersgeneratie (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde)
 
Aantal woningen   Totaal aantal verkeersbewegingen (afgerond)  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   8,2   4   33  
Huur, huis, vrije sector   7,8   15   117  
Koop, huis, vrijstaand   8,6   6   52  
Totaal   202  

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het planvoornemen 196 verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde genereert. Naar verwachting is de Hanegraaffweg en de te realiseren ontsluiting vanaf It Heech goed in staat om dit extra aantal aan verkeersbewegingen op te vangen. De ontsluiting vindt plaats vanaf de noordelijke zijde van het plangebied in een L-vormige lijn richting het oosten van het plangebied. Ter plaatse takt de nieuwe ontsluiting aan op de Hanegraaffweg. De verkeersstromen worden evenredig verdeeld over reeds aanwezige infrastructuur en de te realiseren infrastructuur. Geacht wordt dat het planvoornemen geen onevenredige verkeershinder veroorzaakt.

Parkeren

In relatie tot het aspect parkeren dient te worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden gerealiseerd ten behoeve van het mogelijk te maken woongebied. Dit wordt aan de hand van de CROW-normen gedaan. Voor het bepalen van de parkeernorm worden dezelfde gebiedscategorieën en functietypen gebruikt als bij de voorgaande alinea 'Verkeer'. De onderstaande tabel geeft de parkeernorm van het planvoornemen weer waarbij is uitgegaan van de gemiddelde parkeernormen.

Tabel 2. Geldende parkeernormen

Functie   Gemiddelde
parkeernorm  
Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   2,2 pp/w   4   8,8  
Huur, huis, vrije sector   2 pp/w   15   30  
Koop, huis, vrijstaand   2,3 pp/w   6   13,8  
Totaal afgerond   53,0 pp (52,6 pp)  

Uit de bovenstaande tabel wordt duidelijk dat er in totaal 53 parkeerplaatsen nodig zijn voor het te realiseren woongebied. Voor de vrijstaande- en twee-onder-een-kapwoningen vindt het parkeren op eigen erf plaats. Voor de rijwoningen vindt het parkeren plaats in de openbare ruimte. Ditzelfde geldt voor het bezoekersparkeren. In het oosten van het plangebied wordt een openbaar parkeerterrein aangelegd. Al met al kan aan de parkeernorm worden voldaan.

Conclusie

Het plan kan wat de aspecten verkeer en parkeren betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.

Toetsing

Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van 25 woningen. De gevolgen van woningbouw voor de luchtkwaliteit zijn in veel gevallen klein. Voor de categorie woningbouwlocaties geldt een getalsmatige grens van:

  • ca 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • ca 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Het planvoornemen blijft ruimschoots onder de hiervoor genoemde grenzen. Het planvoornemen kan als 'nibm' worden beschouwd.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.

4.9 Waterparagraaf

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt uitgelegd op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Toetsing

Op 27 juli 2023 is middels de digitale watertoets advies opgevraagd bij Wetterskip Fryslân. Het advies is als Bijlage 6 bij deze toelichting te raadplegen. Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling. Dit will zeggen dat het wetterskip constateert dat het plan van grote invloed is op het water of de wateraspecten in de omgeving.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Door het planvoornemen neemt het verhard en bebouwd oppervlak toe. Het plangebied ligt in het poldergebied. Er geldt daarom een compensatienorm van 10%. In de onderstaande tabel is een waterbalans ten aanzien van het plan weergegeven.

Tabel 1. Waterbalans

afbeelding "i_NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01_0009.png"

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat er aan de compensatienorm van 10% wordt voldaan.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het wetterskip constateert dat het plangebied gelegen is in een grondwaterbeschermingsgebied. Bepaalde risicovolle activiteiten zijn verboden op grond van de provinciale verordening. Verwacht wordt dat het gebruik van het plangebied ten behoeve van een woonfunctie niet wordt aangemerkt als een risicovolle activiteit. Ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat voor het mogen uitoefenen van bepaalde activiteiten een melding moet worden gedaan, dan wel een ontheffing van de provinciale verordening te worden aangevraagd. In de nadere planuitwerking wordt gecheckt of dit voor dit plan aan de orde is. Een eventueel benodigde vergunning kan te zijner tijd worden aangevraagd.

Graven van oppervlaktewater

In sommige gevallen moet voor het graven van oppervlaktewater een watervergunning worden aangevraagd. In de nadere planuitwerking wordt gecheckt of dit voor dit plan aan de orde is. Een eventueel benodigde vergunning kan te zijner tijd worden aangevraagd.

Conclusie

Het plan kan wat het aspect water betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.10 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.


De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Daarom geldt geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.- aanmeldnotitie te worden opgesteld.


Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatiefnemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten. De gemeente stelt daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast. In de onderstaande alinea's wordt ingegaan op de relevante kenmerken van het plan alsmede de wezenlijke effecten die het plan kan veroorzaken op de omgeving.

Kenmerken van het project

Het planvoornemen voorziet in het planologisch mogelijk maken van een uitbreidingsplan van Noardburgum, bestaande uit 25 woningen. Het planvoornemen overschrijdt de drempelwaarden voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. (zie eerdere tekstpassage) niet. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied geen ontwikkelingen gepland die gezamenlijk met de ontwikkeling van het plangebied tot negatieve effecten kunnen leiden. Tevens zal het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving plaatsvinden op een conventionele manier. Dit geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen.

Bovendien is de verontreiniging of hinder die het planvoornemen veroorzaakt van beperkte aard. Het planvoornemen voorziet in parkeerruimte en onsluiting voor het te realiseren woongebied. Ten opzichte van het bestaande gebruik als agrarische grond is er sprake van een toename van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. In paragraaf 4.7 wordt echter duidelijk dat er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd die is afgestemd op de extra verkeersbewegingen. Het extra aantal verkeersbewegingen zal dan ook niet leiden tot onevenredige aantasting van het verkeersnetwerk. Daarnaast blijkt uit paragraaf 4.8 dat het planvoornemen slechts in 'niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ook zal de ontwikkeling gezien het karakter van de te realiseren ontsluiting (30 km/uur-weg) niet leiden tot onevenredige geluidhinder op omliggende geluidsgevoelige functies.

Plaats van het project

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond.

Kenmerken van potentiële effecten

Relevante milieuaspecten zijn in voorgaande paragrafen afdoende aan de orde geweest. De uitgevoerde onderzoeken of analyses in kader van de milieuaspecten geven geen aanleiding om significant negatieve milieueffecten te verwachten. Potentieel aanzienlijke effecten op de directe woon- en leefomgeving wijzigen niet significant als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Bovendien duren de effecten zo lang het plangebied als zodanig in gebruik is. De effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen en de hiertoe gerealiseerde bebouwing- en inrichtingssituatie op te ruimen. Omdat mag worden uitgegaan van een duurzaam gebouwde omgeving gaat het hierbij in zekere zin om een onomkeerbare ontwikkeling. Bovendien zijn er in de omgeving van het plangebied geen ontwikkelingen gepland die samen met de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot belangwekkende cumulerende effecten. Als gevolg van het planvoornemen zijn verder ook geen effecten op de omgeving te verwachten waarvoor op voorhand mitigerende maatregelen aan de orde zijn.

Conclusie

Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen aan de orde geweest. De onderzoeken en/of analyses naar deze aspecten geven geen aanleiding om te verwachten dat er sprake is van significant negatieve milieueffecten.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. In dit plangebied is dat het geval. Er is sprake van een waterleiding die ook als zodanig is bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Deze gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, bedoeld voor een hoofdwaterleiding. De hier aanwezige gronden worden voor een groot deel bestemd als 'Groen' en voor een klein deel als 'Verkeer - Verblijf'. Tevens is de dubbelbestemming ten behoeve van de hoofdwaterleiding doorgetrokken naar beneden in het plangebied.

Op het moment dat er bij de uitvoering van het plan werkzaamheden op of in deze gronden gaan plaatsvinden moet alvorens deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd een omgevingsvergunning worden verleend. Er kan worden toegestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder en dit advies in acht wordt genomen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

Al met al is bij het plan rekening gehouden met planologisch relevante kabels en leidingen. Deze vormen in de voorliggende situatie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.


SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:


Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.


Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen - Groenvoorzieningen

Binnen de bestemming 'Groen - Groenvoorzieningen' is het toegestaan om gronden onder andere te gebruiken voor groenvoorzieningen, paden en water. Als ondergeschikte functie is het gebruik voor parkeervoorzieningen toegestaan. Op de verbeelding is de aanduiding 'houtsingel' opgenomen. Op de locaties met die aanduiding is alleen het gebruik voor het in stand houden van houtsingels toegestaan. Het verwijderen van de houtsingels is niet toegestaan, tenzij hier een vergunning voor is verleend.

Tuin

De voortuinen en het deel van de tuin wat grenst aan de openbare weg (de Verkeersbestemming) is bestemd voor 'Tuin'. Binnen deze bestemming mogen erkers en voorportalen worden gebouwd, mits er wordt voldaan aan de gestelde bouwregels. Er kan van de bouwregels worden afgeweken door een tuinhuisje, prieeltje of een daarmee vergelijkbaar gebouw te bouwen. Hiervoor is een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking vereist.

Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is bestemd voor wegen, paden en parkeervoorzieningen. Als ondergeschikte functies zijn onder andere groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen toegestaan. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals palen en antennemasten, is begrensd met een maximum.

Wonen - A1/B3/C1

De woonbestemmingen zijn overeenkomstig de woonbestemming in het geldende komplan van Noardburgum (het bestemmingsplan Noardburgum e.o. 2015). De woonbestemmingen zijn onderverdeeld in een bestemming voor vrijstaande woningen (A1), voor twee onder een kap woningen (B3) en voor rijwoningen (C1). De woonbestemmingen zijn bedoeld voor wonen wat gecombineerd kan worden met de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

De bouwregels van de woonbestemmingen komen grotendeels met elkaar overeen, maar zijn op de onderstaande punten afwijkend:

Bouwregel   A1   B3   C1  
Aantal woningen per bouwvlak   1   2   5  
Goot- en bouwhoogte hoofdgebouw   9,00 m   12,00 m   9,00 m  
Goot- en bouwhoogte aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken   9,00 m   12,00 m   9,00 m  
Gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken   30% van het 'hiem'   40% van het 'hiem'   50% van het 'hiem'  

Verder mogen de hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen - C1' uitsluitend aaneen worden gebouwd. Binnen 'Wonen - A1' en 'Wonen - B3' is het mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk.

Daarnaast is aangegeven welk gebruik niet is toegestaan. Zo is een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis niet toegestaan als de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel of meer bedraagt dan 50 m².

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het voorkomen van lichtuitstraling op de omringende bomen in de realisatie- en gebruiksfase. De lichtuitstraling kan een verstoring van eventuele vliegroutes van vleermuizen opleveren. Ook is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van de landschappelijke inpassing aan de westkant van het plangebied door ter plaatse van de bestaande houtsingel bij te planten tot een dekkingspercentage van 75%.

Leiding - Water

In het plangebied komt een watertransportleiding voor. Deze is onder de dubbelbestemming 'Leiding - Water' gebracht. Binnen deze bestemming is een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen voor o.a. graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper (kunnen) wortelen dan 30 cm. Verder mogen binnen deze leidingzone geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure

Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de gemeente gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.1.2 Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

6.1.3 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. In geval van de bouw van meerdere woningen is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de weg waarlangs kosten anderszins zijn verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst). In geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. De grond in het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Tytsjerksteradiel. Het kostenverhaal is dan ook anderszins verzekerd middels verrekening bij de gronduitgifte. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond via de gemeentelijke grondexploitatie. De grondopbrengsten vanuit de gronduitgifte zijn naar verwachting voldoende om de kosten van grondexploitatie af te dekken.

6.1.4 Conclusie

Zowel de kosten als de afwenteling van planschade worden door de gemeente gedragen. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een participatieplan opgesteld. Dit participatieplan is als Bijlage 7 bij de toelichting te raadplegen.

6.2.2 Vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Door de provincie Fryslân is een overlegreactie ingediend. Hieronder de inhoud van de overlegreacties en het gemeentelijk commenteaar. De volledige overlegreactie is als

Woondeal 

Het plan is opgenomen in de planlijst behorende bij de regionale woondeal. In het bestemmingsplan wordt niet aangegeven wat het aandeel betaalbare woningen en corporatiewoningen is en hoeverre dit past binnen de woondeal. De provincie Fryslân adviseert het plan hierop aan te vullen.

Reactie:

Het bestemmingsplan is op dit punt aangevuld.

Soortenbescherming

In de toelichting is opgenomen dat verstoring van eventuele vliegroutes van vleermuizen in de houtwal als gevolg van lichtuitstraling voorkomen moet worden. In de toelichting is aangegeven dat hiertoe een verplichting is opgenomen in de regels. Deze regels hebben heeft de provincie niet aangetroffen.

Reactie:

Deze regeling was al wel opgenomen in de artikelen 6.4 sub f, 7,4 sub f en 8.3 sub f.

Houtsingel 

De bestaande houtsingels aan de oost- en westzijde van het plangebied zijn voorzien van de aanduiding 'houtsingel'. De houtsingels zijn beschermd in de planregels. De provincie adviseert om in aanvulling hierop ook de bestaande houtsingel aan de zuidzijde van het plangebied te beschermen.

Reactie:

Voor de houtsingel aan de zuidzijde is ook de aanduiding 'houtsingel' met de daarbij behorende regeling opgenomen.

 

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied. In het bestemmingsplan wordt terecht aangegeven dat voor het mogen uitoefenen van bepaalde activiteiten een melding moet worden gedaan, dan wel een ontheffing van de provinciale verordening dient te worden aangevraagd. In het bestemmingsplan is aangegeven dat bij de nadere uitwerking van het plan wordt bekeken of dit voor dit plan aan de orde is. De provincie adviseert om voor de terinzagelegging van het ontwerpplan contact op te nemen met de Fumo om te beoordelen of er nog belemmeringen zijn waar bij de planvorming rekening mee gehouden moet worden.

Reactie:

Er heeft afstemming met de Fumo plaatsgevonden. Er zijn geen belemmeringen waar in de planvorming rekening mee gehouden moet worden.

Ontgronding 

Er worden watergangen verbreed. De provincie adviseert om contact op te nemen met de Fumo om te beoordelen of een vergunning of melding op grond van de Ontgrondingenverordening nodig is.

Reactie:

Er heeft afstemming met de Fumo plaatsgevonden. Uit het overleg met de Fumo komt dat als de graafwerkzaamheden voor het realiseren van extra oppervlaktewater aangevraagd wordt na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, er geen vergunningplicht is in het kader van de Ontgrondingenverordening. Er zal dan kunnen worden volstaan met een melding.  Hierbij geldt wel de voorwaarde dat er niet meer dan 10.000 m3 wordt afgevoerd en de watergang niet dieper dan 2 meter is. Daar is in dit geval geen sprake van.

6.2.3 Overleg en inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het bestemmingsplan geeft de gemeente iedereen de mogelijkheid om kennis te kunnen nemen van het plan en eventueel te reageren op de inhoud ervan. Er wordt geacht dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.