direct naar inhoud van Regels
Plan: Woningbouw Hanegraaffweg te Noardburgum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woningbouw Hanegraaffweg te Noardburgum met identificatienummer NL.IMRO.0737.14BPXV-OW01 van de gemeente Tytsjerksteradiel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarden:

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in Bijlage 1 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  • a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
  • b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
    • 1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    • 4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
1.8 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

1.20 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woning op de begane grond, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.23 hiem:

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.24 hoekerker:

een erker die aan twee gevels van een woning is gebouwd;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.27 houtsingel:

langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;

1.28 huishouden:

één of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.29 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk, stacaravan of chalet zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.31 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.32 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.33 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.34 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.35 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.36 peil:
  • a. indien op of in het land wordt gebouwd:
    • 1. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
    • 2. indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
1.37 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.40 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.42 voorgevelrooilijn:

de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

1.43 windturbine:

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

1.44 wonen:

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

1.46 woonhuis:

een gebouw dat één woning of meerdere naast elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.47 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1,00 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

2.5 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

2.6 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt;

2.8 meetverschillen:

bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Groenvoorzieningen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Groenvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. bermen;
  • d. paden;
  • e. water;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' uitsluitend voor het in stand houden van houtsingels,

met daaraan ondergeschikt:

  • g. het recreatief medegebruik;
  • h. wegen en straten;
  • i. tuinen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • l. verhardingen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
  • a. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de landschappelijke inpassing van gebouwen of terreinen, die mede worden bepaald door sloten en door houtsingels, met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels; en
    • 2. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen.
3.4.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.4.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied;
  • b. in geval van werken en/of werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. Dit advies dient in acht te worden genomen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erkers en voorportalen,

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;
  • h. openbare nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. een erker wordt ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens gebouwd;
  • b. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m, tenzij:
    • 1. er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;
    • 2. er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
  • c. een erker wordt ten hoogste over 70% van de voorgevel gebouwd.
4.2.2 Voorportalen

Voor het bouwen van voorportalen gelden de volgende regels:

  • a. een voorportaal wordt ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens gebouwd;
  • b. de breedte van een voorportaal bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • c. de hoogte van een voorportaal bedraagt ten hoogste 2,5 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,00 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 in die zin dat een tuinhuisje, prieeltje of een daarmee vergelijkbaar gebouw wordt gebouwd, mits:

  • a. een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw ten minste 3,00 m vanuit de aangrenzende perceelsgrens wordt gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw ten hoogste 15 m² bedraagt en de bouwhoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • c. het aantal tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen ten hoogste 2 per bouwperceel bedraagt;
  • d. de afstand tussen tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen onderling en ten opzichte van andere gebouwen, waaronder erkers, ten minste 3,00 bedraagt;
  • e. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
  • f. rekening wordt gehouden met:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de cultuurhistorische waarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en (woon)straten;
  • b. paden;
  • c. parkeervoorzieningen,

met daaraan ondergeschikt:

  • d. het recreatief medegebruik;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. kunstwerken, waaronder bruggen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.
5.2 Bouwregels
  • a. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van palen, masten, niet zijnde antennemasten, en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 10,00 m;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.

Artikel 6 Wonen - A1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - A1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis,

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste één;
  • d. een hoofdgebouw wordt met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m, met dien verstande dat de goothoogte binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 4,00 m bedraagt.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 9,00 m, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 2,00 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • b. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 6,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel bedraagt ten hoogste 30% van de oppervlakte van het 'hiem', met een maximum van 100 m²;
  • f. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 60 m².
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 sub e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel ten hoogste 150 m² bedraagt, mits die gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het 'hiem';
  • b. lid 6.2.2 sub f en toestaan dat de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 100 m² bedraagt.
6.3.2 Toetsingscriteria

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 6.3.1 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de archeologische waarden;
  • g. de natuurwaarden;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de ontsluitingssituatie;
  • j. de parkeersituatie;
  • k. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
    • 1. 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel; of
    • 2. 50 m²;
  • f. het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zodanig dat er lichtuitstraling op de omringende houtwal plaatsvindt en dat de verlichting niet naar beneden gericht is;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving in lid 6.1 onder a zonder de aanleg en instandhouding van beplanting tot een dekkingspercentage van ten minste 75% ter plaatse van de aan de westkant gelegen aanduiding 'houtsingel' overeenkomstig de richtlijnen onder B in Bijlage 2.

Artikel 7 Wonen - B3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - B3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis,

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste twee;
  • d. een hoofdgebouw wordt met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste 12,00 m, met dien verstande dat de goothoogte binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 8,00 m bedraagt.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 12,00 m, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 2,00 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • b. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 6,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel bedraagt ten hoogste 40% van de oppervlakte van het 'hiem', met een maximum van 100 m²;
  • f. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 60 m².
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.2 sub e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel ten hoogste 150 m² bedraagt, mits die gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 40% van de oppervlakte van het 'hiem';
  • b. lid 7.2.2 sub f en toestaan dat de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 100 m² bedraagt.
7.3.2 Toetsingscriteria

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 7.3.1 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de archeologische waarden;
  • g. de natuurwaarden;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de ontsluitingssituatie;
  • j. de parkeersituatie;
  • k. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
    • 1. 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel; of
    • 2. 50 m²;
  • f. het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zodanig dat er lichtuitstraling op de omringende houtwal plaatsvindt en dat de verlichting niet naar beneden gericht is;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving in lid 7.1 onder a zonder de aanleg en instandhouding van beplanting tot een dekkingspercentage van ten minste 75% ter plaatse van de aan de westkant gelegen aanduiding 'houtsingel' overeenkomstig de richtlijnen onder B in Bijlage 2.

Artikel 8 Wonen - C1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - C1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis,

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de hoofdgebouwen moeten aaneen worden gebouwd;
  • d. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste vijf;
  • e. een hoofdgebouw wordt met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • f. de goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m, met dien verstande dat de goothoogte binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 4,00 m bedraagt.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 9,00 m, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 2,00 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • b. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 6,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte van het 'hiem', met een maximum van 100 m²;
  • f. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 60 m².
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
    • 1. 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel; of
    • 2. 50 m²;
  • f. het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zodanig dat er lichtuitstraling op de omringende houtwal plaatsvindt en dat de verlichting niet naar beneden gericht is;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving in lid 8.1 onder a zonder de aanleg en instandhouding van beplanting tot een dekkingspercentage van ten minste 75% ter plaatse van de aan de westkant gelegen aanduiding 'houtsingel' overeenkomstig de richtlijnen onder B in Bijlage 2.

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bedoeld voor:

  • a. een hoofdwaterleiding;


met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij andere daar geldende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

9.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,00 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder en dit advies in acht wordt genomen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
9.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

9.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 9.4.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Windturbines

Er mogen geen windturbines worden gebouwd.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden verleend wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeerkencijfers zoals opgenomen in het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan in Bijlage 3 bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  • c. Indien de beleidsregels ten aanzien van het gemeentelijke parkeerbeleid worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Woningbouw Hanegraaffweg te Noardburgum'.