direct naar inhoud van Regels
Plan: Aldtsjerk Foarut
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0737.10BPIII-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan ´Aldtsjerk Foarút met identificatienummer NL.IMRO.0737.10BPIII-VG01 van de gemeente Tytsjerksteradiel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen;

1.6 aanleggelegenheid

het bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het niet langer dan drie dagen aaneen aanleggen met recreatievaartuigen;

1.7 avondperiode

de periode tussen 19:00 uur en 23:00 uur;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen:

het door een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een exploitatie waardoor in de recreatiewoningen sprake is van een kort verblijf gericht op recreatief en/of toeristisch (nacht)verblijf);

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.13 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  • a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
  • b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
    • 1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    • 4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
1.14 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bestaand
  • A. bij bouwwerken:
    • 1. bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • B. bij het overige gebruik:
    • 1. het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

1.28 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woning op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.31 "hiem"

het binnen de (woon)bestemming en/of tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.32 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 huishouden

één of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.34 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk, stacaravan of chalet zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.36 kap

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

1.37 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.38 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.39 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.40 ligplaats

het gebruik van gronden voor het langer dan drie dagen aaneen aanleggen met een vaartuig. Op het korter aanleggen met een recreatief vaartuig is de APV van toepassing

1.41 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.42 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.43 nachtperiode

de periode tussen 23:00 uur en 7:00 uur.

1.44 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.45 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.46 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.47 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.48 parkeergelegenheid

het deel van een perceel dat voor het parkeren van motorvoertuigen is ingericht;

1.49 peil
  • A. indien op of in het land wordt gebouwd:
    • 1. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
    • 2. indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
  • B. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
1.50 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productie­functie;

1.51 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.52 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.53 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.54 recreatievaartuig

een object, niet zijnde een (recreatie)woonschip of drijvend boothuis of daarmee gelijk te stellen voorziening, dat bedoeld is voor het vervoer over water ten behoeve van recreatief gebruik;

1.55 recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning, niet zijnde een stacaravan of chalet;

1.56 recreatiewoonschip

een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

1.57 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.59 steiger

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal, direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het innemen van een ligplaats met recreatievaartuigen dan wel (recreatie)woonschepen;

1.60 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.61 twee aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.62 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.63 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien:

  • 1. het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
  • 2. het een gebouw betreft op een bouwperceel waarop op de bij dit bestemmingsplan horende verbeelding de aanduiding "gevellijn - voorgevelijn" is opgenomen, de gevel die naar deze aanduiding is gericht;
1.64 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn door de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de denkbeeldige lijn door de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

1.65 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.66 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

1.67 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.68 windturbine

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

1.69 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;

1.70 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

1.71 zandwinning

De winning van zand met een rupskraan.

1.72 zijgevel

gevel van een hoofdgebouw niet zijnde de voor- of achtergevel noch de gedeelde tussenmuur tussen twee hoofdgebouwen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden);

  • a. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • b. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • e. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

  • f. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

  • g. het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;

  • h. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten bouwwerk of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Cultuurgrond’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. sloten, bermen en beplanting;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingsweg ten behoeve van de zandwinning;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. paden en kavelontsluitingswegen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterkeringen/dijken;
  • h. het recreatief medegebruik;
  • i. water en daarbijbehorende voorzieningen zoals kades, dijken en waterkeringen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op de gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder l genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (geen overkappingen zijnde) gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 onder a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits:

  • a. opslag van mest buiten het bouwperceel van het agrarisch bedrijf nodig is omdat opslag op het bouwperceel niet of in onvoldoende mate mogelijk is om bedrijfseconomische redenen of om milieuredenen; en/of
  • b. de afstand tussen het bouwperceel van het agrarisch bedrijf en een substantieel deel van de landerijen, dat bij het bedrijf in gebruik is, groter is dan 2 kilometer;
  • c. de afstand van de mestopslag ten opzichte van een woonbestemming, waaronder bedrijfs­woningen, ten minste 50 meter bedraagt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de cultuurhistorische waarden;
    • 5. de archeologische waarden;
    • 6. de natuurwaarden;
    • 7. de verkeersveiligheid;
    • 8. de ontsluitingssituatie;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  • a. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4 meter;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • c. het aanleggen van verharde en halfverharde paden;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 meter;
  • e. het geheel of gedeeltelijk dempen van dobben, drinkpoelen en poelen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.
3.5.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. de ontsluitingsweg ten behoeve van de zandwinning betreffen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • c. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
  • e. de aanleg van een waterkering betreffen.
3.5.3 Criterium

De in lid 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden;
  • b. de rust en de openheid van voor weidevogels geschikte gebieden.

Artikel 4 Groen - Groenvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen - Groenvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. water;
  • e. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • f. een ontsluitingsweg ten behoeve van de zandwinning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. recreatief medegebruik;
  • h. wegen en straten;
  • i. tuinen;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen
  • l. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • m. verhardingen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten en bruggen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder n. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen;
  • b. overkappingen zijn niet toegestaan.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100m²;
  • b. het vellen van houtopstanden.
4.3.2 Uitzondering op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen;
  • d. noodzakelijk zijn voor de in lid 4.1, onder f. bedoelde ontsluitingsweg ten behoeve van de zandwinning.
4.3.3 Criterium

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 4.3.1 genoemde mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de landschappelijke waarden;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieverblijven en bijbehorende bouwwerken waaronder verstaan wordt:

  • a. recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen, straten en paden;
  • f. water en daarbijbehorende voorzieningen zoals kades, dijken en waterkeringen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van de in lid 5.1, onder a. genoemde recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal recreatiewoningen zal ten hoogste 7 bedragen;
  • c. de oppervlakte van een recreatiewoning zal ten hoogste 90 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 4 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 9 meter bedragen.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de in lid 5.1, onder a. genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per recreatiewoning zal ten hoogste 1 bijbehorend bouwwerk worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 10 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 4 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van steigers zal ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • c. het aantal steigers per recreatiewoning zal ten hoogste 1 bedragen
  • d. de bouwhoogte van masten en palen zal ten hoogste 10 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
5.2.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het bouwen van de in lid 5.1, onder a. bedoelde recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken is alleen toegestaan, indien:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2' een recreatiemeer met een oppervlakte van ten minste 25.000 m2 is aangelegd.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het anders dan bedrijfsmatig exploiteren van recreatiewoningen;
  • b. het permanent bewonen van recreatiewoningen.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erkers;
  • c. voorportalen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. wegen, straten en paden;
  • h. water;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. erven en verhardingen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Op de voor ‘Tuin’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

6.2.1 Erkers

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder b genoemde erkers gelden de volgende regels:

  • a. een erker zal ten hoogste 1,5 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 2 meter bedragen;
  • c. een erker zal ten hoogste over 70% van de breedte van de voorgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd.
6.2.2 Voorportalen

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder c genoemde voorportalen gelden de volgende regels:

  • a. een voorportaal zal ten hoogste 1,5 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de breedte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 meter bedragen;
  • c. de hoogte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 meter bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder k genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 meter zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 meter zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 meter zal bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 in die zin dat

  • A. een tuinhuisje, prieeltje of een daarmee vergelijkbaar bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd, mits:
    • 1. een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar bijbehorend bouwwerk ten minste 3 m vanuit de aangrenzende perceelsgrens wordt gebouwd;
    • 2. de oppervlakte van een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar bijbehorend bouwwerk ten hoogste 15 m² zal bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3 meter zal bedragen;
    • 3. het aantal tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2 per bouwperceel bedraagt;
    • 4. de afstand tussen tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare bijbehorende bouwwerken onderling en ten opzichte van andere bouwwerken, waaronder erkers, ten minste 3 meter zal bedragen;
    • 5. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de ligging en de afmetingen van de bouwwerken op de aangrenzende bouwpercelen;
    • 6. rekening wordt gehouden met:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de landschappelijke waarden;
      • de cultuurhistorische waarden.
    • 1. tegelijkertijd toepassing is gegeven aan het gestelde in de artikelen 10.1 onder a. en 11.1 onder a.;
    • 2. de oppervlakte van het deel van het hoofdgebouw ten hoogste 15 m² zal bedragen;
    • 3. rekening wordt gehouden met:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de landschappelijke waarden;
      • de cultuurhistorische waarden.

Artikel 7 Verkeer - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontsluitingswegen en -straten;
  • b. paden;
  • c. parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;
  • d. bermen en beplanting;
  • e. een toerit naar en afrit van een ontsluitingsweg- of straat bedoeld onder a. ten behoeve van de zandwinning bedoeld in artikel 9, lid 9.1, onder f., ter plaatse van de aanduiding “ontsluiting”;
  • f. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";
  • g. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";
  • h. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";
  • i. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";
  • j. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  • k. gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals wachtruimten voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;
  • l. geluidwerende voorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. tuinen, erven en terreinen;
  • o. water;
  • p. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 7.1 onder f. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw zal binnen een bouwvlak gebouwd worden;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 7.1 onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het inrichten van wegen met meer dan 2 x 1 rijstrook. invoeg- uitvoeg- en voorsorteerstroken worden niet beschouwd als rijstrook.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. een ander dwarsprofiel wordt aangegeven, mits:
    • 1. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten als gevolg daarvan niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 20 m² zal bedragen;
  • c. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’, ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • d. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’, mits:
    • 1. de functie van de betreffende weg is gewijzigd;
    • 2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;
  • f. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:
    • 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen.
7.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 7.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de archeologische waarden;
  • g. de natuurwaarden;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de ontsluitingssituatie;
  • j. de parkeersituatie;
  • k. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, (woon)straten en pleinen;
  • b. paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. waterkeringen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. recreatief medegebruik;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 8.1 onder k genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 meter zal bedragen.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vaarten, tochten, sloten, meren, plassen, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;
  • b. kaden en oevers;
  • c. ligplaatsen voor recreatievaartuigen;
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. de waterhuishouding en waterkeringen;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - zandwinning', de winning en afvoer van zand;
  • g. een zanddepot ten behoeve van opslag en afvoer van zand, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - zanddepot';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. groenvoorzieningen;
  • i. paden;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen ten behoeve van de zandwinning.

met de daarbij behorende:

  • l. bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder:
    • 1. kunstwerken en bruggen;
    • 2. steigers/aanleggelegenheden.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van de in lid 9.1 onder l genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van steigers en aanleggelegenheden geldt dat de afstand tot aan de bestemmingen 'Wonen - Vrijstaande woningen 1' en 'Woongebied' niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 meter zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van kunstwerken ten hoogste 6 meter zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van steigers/aanleggelegenheden ten hoogste 1,5 meter zal bedragen;
  • c. de oppervlakte van een steiger/aanleggelegenheid mag niet meer bedragen dan 5 m2.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten met uitzondering van zandwinning;
  • d. het gebruik van recreatievaartuigen voor permanente bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden als ligplaats voor recreatiewoonschepen;
  • f. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.
  • g. het gebruik van de gronden voor het winnen, opslaan en afvoeren van zand:
    • 1. 10 kalenderjaren na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de ontgrondingsactiviteit voor het winnen van zand bedoeld in lid 9.1, onder f.;
    • 2. op meer dan 65 dagen per kalenderjaar;
    • 3. op zaterdagen en zondagen en algemeen erkende feestdagen of daarmee gelijk te stellen dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene termijnenwet, die op een vrijdag of op een maandag vallen;
    • 4. op de dagen van de bouwvakvakantie van de regio Noord als bedoeld in het terugvaladvies van Koninklijke Bouwend Nederland van het betreffende kalenderjaar;
    • 5. in de avondperiode en de nachtperiode.
  • h. het gebruik van de gronden voor een zanddepot waarbij:
    • 1. de hoogte van het zanddepot meer dan 4 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van het zanddepot meer dan 2.500m² bedraagt;
  • i. het winnen van meer dan 30.000 m3 zand binnen 12 maanden na start van de werkzaamheden voor het inrichten (gereed maken voor start zandwinning), alsmede bouw- en woonrijp maken van het plangebied;
  • j. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2' voor het winnen van zand, nadat de recreatiewoningen bedoeld in artikel 5 in gebruik zijn genomen.
  • k. het gebruiken van de gronden voor het in lid 9.1, onder g bedoelde zanddepot anders dan ten behoeve van de in lid 9.1, onder f. bedoelde winning van zand en met dien verstande dat het gebruik van de gronden voor het zanddepot moet zijn gestaakt en gestaakt moet blijven binnen 1 jaar na het afronden van de zandwinning.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van gronden of als dat het geval is waterbodems;
  • b. het dempen van oppervlaktewater.
9.4.2 Uitzondering op de vergunningplicht

Het bepaalde in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
9.4.3 Criteria

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 9.4.1 genoemde mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de recreatieve en toeristische waarden van de gronden;
  • b. de waterhuishoudkundige waarden van de gronden;
  • c. de landschappelijke waarden van de gronden;
  • d. de woonsituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Wonen - Vrijstaande woningen 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Vrijstaande woningen 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijf' zijn uitsluitend hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen in combinatie met bedrijfsgebouwen voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 bij deze regels onder categorie 1 toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ruimte voor beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zoals genoemd in bijlage 1 van de regels, mits de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • d. water en daarbijbehorende voorzieningen zoals kades en waterkeringen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en verhardingen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder a en b genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen worden uitsluitend als vrijstaande woningen gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak zal ten hoogste 1 bedragen ;
  • d. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 150 m² bedragen;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 45 graden en ten hoogste 55 graden;
  • h. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • i. ter plaatse van een bouwperceel waar een aanduiding 'gevellijn - voorgevellijn' is opgenomen dient de voorgevel van een hoofdgebouw te worden georiënteerd op de aanduiding 'gevellijn - voorgevellijn'.
10.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder a. en b. genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamelijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel minus de in lid 10.2.1 onder d genoemde oppervlakte van een hoofdgebouw, met een maximum van 150 m²;
  • c. de goothoogte van een bijbehorende bouwwerk bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij geldt dat als het bijbehorende bouwwerk plat wordt afgedekt, de maximale bouwhoogte gelijk is aan de goothoogte zoals bepaald in sub c.
  • e. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  • f. de dakhelling van een bijbehorende bouwwerk bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 55 graden;
  • g. het bepaalde in sub f is niet van toepassing als het bijbehorende plat word afgedekt.
10.2.3 Bedrijfsgebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijf' voor het bouwen van de in lid 10.1 onder b genoemde bedrijfsgebouwen de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per woning is maximaal 1 bedrijfsgebouw toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal 125m²;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt ten hoogste 7 meter;
  • e. de goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • f. de dakhelling van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal 30 graden.
10.2.4 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder h genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 meter zal bedragen:
    • 1. vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. binnen de afstand van 10 meter van de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 9;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 meter zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 meter zal bedragen.
10.2.5 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het bouwen van de in lid 10.1, onder a en b bedoelde hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken is alleen toegestaan, indien:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding 1' de zandwinactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluid' zijn beëindigd en beëindigd blijven;
  • b. Het bouwen van de in lid 10.1, onder a en b bedoelde hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken is alleen toegestaan, indien:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' een recreatiemeer is aangelegd en in stand wordt gehouden met een oppervlakte van ten minste 6.000 m2.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.2 onder b en toestaan dat, in geval een “hiem” groter is dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel zal bedragen: 150 m², vermeerderd met 10% van het deel van het “hiem” dat groter is dan 500 m², tot een maximum van 250 m².
10.3.2 Afwijken bouw- en goothoogte

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 en een grotere goothoogte en bouwhoogte toestaan, mits:

  • a. de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 6 meter zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 12 meter zal bedragen.
10.3.3 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 10.3.1 en 10.3.2 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van de bouwregels, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan de in lid 9.1 onder b bedoelde bedrijven en de onder c bedoelde beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, onder b. en toestaan dat de gronden en bouwwerken ook mogen worden gebruikt ten behoeve van:

  • a. bedrijven genoemd in bijlage 2 onder categorie 2 en 3.1, mits die bedrijven naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;
  • b. bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 22, mits die bedrijven bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn.

Artikel 11 Wonen - Vrijstaande woningen boerderijtypen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Vrijstaande woningen boerderijtypen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen;

Met daaraan ondergeschikt:

  • b. ruimte voor beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zoals genoemd in bijlage 1 van de regels , mits de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wegen, straten en paden;
  • g. water;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. productiegebonden detailhandel;

met de daarbij behorende:

  • j. tuinen, erven en verhardingen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van de in lid 11.1 onder a. genoemde hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;
  • c. het hoofdgebouw zal met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal, afhankelijk van het boerderijtype, ten hoogste de maat bedragen, genoemd in onderstaande tabel, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal, afhankelijk van het boerderijtype, ten hoogste de maat bedragen, genoemd in onderstaande tabel, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60o de helling bedragen, tenzij de bestaande helling meer bedraagt, in welk geval de dakhelling ten hoogste de bestaande helling mag bedragen;
  • g. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 meter respectievelijk 6 meter bedragen.

boerderijtype   bouwdeel   goothoogte   bouwhoogte  
Kop-hals-romp   kop   4   10  
Kop-hals-romp   hals   3   6  
Kop-hals-romp   romp   3   15  
11.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak
  • a. Voor het bouwen van de in lid 11.1, onder a. genoemde hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    • 1. het bouwen van een hoofdgebouw is niet toegestaan;
    • 2. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 4 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 10 meter bedragen;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk zal ten hoogste 3 meter respectievelijk 6 meter zal bedragen;
    • 6. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 150 m², bedragen;
  • b. In afwijking van het gestelde in lid 11.2.2 onder a mogen bestaande bijbehorende bouwwerken met een grotere oppervlakte dan genoemd onder 4. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:
    • 1. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4 meter zal bedragen, met dien verstande dat:
      • de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 meter gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 meter zal bedragen;
      • de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 meter gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 meter zal bedragen;
      • tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 10 meter zal bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 3 meter respectievelijk 6 meter zal bedragen, tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte van een vrijstaand bouwwerk ten hoogste 150 m² zal bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de bestaande bijbehorende bouwwerken niet wordt vergroot.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 11.1 onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 meter zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 meter zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 meter zal bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.2.2 onder a., onder 1 in samenhang met lid 11.2.1, onder a. en toestaan dat een hoofdgebouw voor ten hoogste 20% buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
  • b. lid 11.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt verhoogd met ten hoogste 1 meter ten opzichte van de in de tabel genoemde goothoogte;
  • c. lid 11.2.1 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt verhoogd met ten hoogste 20% ten opzichte van de in de tabel genoemde bouwhoogte, tot ten hoogste 15 meter;
  • d. lid 11.2.1 onder f en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 80o;
  • e. lid 11.2.2 onder a sub 4. en toestaan dat, in geval een “hiem” groter is dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel zal bedragen: 150 m², vermeerderd met 10% van het deel van het “hiem” dat groter is dan 500 m², tot een maximum van 250 m².
11.3.2 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 11.3.1 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan de in lid 11.1 onder b. bedoelde beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

 

Artikel 12 Woongebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. ruimte voor beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zoals genoemd in bijlage 1 van de regels , mits de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • c. water en daarbijbehorende voorzieningen zoals kades en waterkeringen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en verhardingen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. erkers en voorportalen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van de in lid 12.1, onder a. genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedraagt het aantal woningen niet meer dan aangegeven;
  • c. hoofdgebouwen worden als vrijstaande, twee aaneengebouwde of aaneen gebouwde woningen gebouwd, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee aaneen gebouwde woningen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
  • d. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag per bouwperceel ten hoogste:
    • 1. 150 m² bedragen, indien het hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd;
    • 2. 100 m² bedragen, indien de hoofdgebouwen twee aaneen worden gebouwd;
    • 3. 90 m² bedragen, indien meer dan twee hoofdgebouwen aaneen worden gebouwd;
  • e. een hoofdgebouw wordt voor ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', als bedoeld in artikel 8, gekeerde bouwgrens gebouwd;
  • f. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt voor:
    • 1. vrijstaande woningen ten minste 3 meter;
    • 2. voor de niet aaneengebouwde zijde van twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen ten minste 3 meter;
    • 3. de niet aaneengebouwde zijde van een eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen ten minste 3 meter;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • i. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 45 graden en ten hoogste 55 graden.
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de in lid 12.1, onder a. genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamelijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel minus de in lid 12.2.1 onder d genoemde oppervlakte van een hoofdgebouw, met een maximum van 150 m²;
  • c. de goothoogte van een bijbehorende bouwwerk bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij geldt dat als het bijbehorende bouwwerk plat wordt afgedekt, de maximale bouwhoogte gelijk is aan de goothoogte zoals bepaald in sub c.
  • e. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  • f. de dakhelling van een bijbehorende bouwwerk bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 55 graden;
  • g. het bepaalde in sub f is niet van toepassing als het bijbehorende plat word afgedekt.
12.2.3 Erkers

Voor het bouwen van de in lig 12.1, onder h. genoemde erkers gelden de volgende regels:

  • a. een erker wordt ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens gebouwd;
  • b. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 2 meter bedragen, tenzij:
    • 1. er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee, aaneen gebouwde hoofdgebouwen;
    • 2. er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een hoofdgebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 meter zal bedragen;
  • c. een erker zal ten hoogste over 70% van de breedte van de voorgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd.
12.2.4 Voorportalen

Voor het bouwen van de in lig 12.1, onder h. genoemde voorportalen gelden de volgende regels:

  • a. een voorportaal zal ten hoogste 1,5 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de breedte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 meter bedragen;
  • c. de hoogte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 meter bedragen.
12.2.5 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 meter zal bedragen:
    • 1. vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. binnen de afstand van 5 meter tot de bestemming "Water" als bedoeld in artikel 9;
  • b. de bouwhoogte van een steiger zal ten hoogste 1,5 meter bedragen, waarbij een bijbehorende afscheiding ten hoogste 2,7 meter bedraagt;
  • c. de lengte van een steiger, gemeten langs de waterlijn, bedraagt niet meer dan 5 meter;
  • d. overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvak worden gebouwd, met uitzondering van een overkapping ter plaatse van een insteekhaven, waarbij de bouwhoogte van de overkapping niet hoger mag zijn dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 15 m2.
  • e. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 meter zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 meter zal bedragen.
12.2.6 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het bouwen van de in lid 12.1, onder a bedoelde hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding 1' alleen toegestaan, indien:
    • 1. de zandwinning ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluid' zijn beëindigd;
  • b. Het bouwen van de in lid 12.1, onder a bedoelde hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken is alleen toegestaan, indien
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'speciieke vorm van water - 1' een recreatiemeer is aangelegd en in stand wordt gehouden met een oppervlakte van ten minste 6.000 m2.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.1 onder d en toestaan dat, in geval een “hiem” groter is dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel zal bedragen: 150 m², vermeerderd met 10% van het deel van het “hiem” dat groter is dan 500 m², tot een maximum van 250 m².
  • b. lid 12.2.1 onder e en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouwen niet voor ten minste 60% of niet in de de naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
  • c. lid 12.2.1onder f en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bestemmingsgrens minder dan 3 meter bedraagt;
12.3.2 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 12.3.1 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan de in lid 12.1 onder b bedoelde beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Windturbines

Er zullen geen windturbines worden gebouwd.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor het storten, deponeren of lozen van puin en andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. bij de bouw- en woonrijpmaakwerkzaamheden, de zandwinwerkzaamheden, de bouwwerkzaamheden en andere realisatiewerkzaamheden moet gebruik worden gemaakt van Stage V materieel of recenter materieel (bouwjaar vanaf 2019 tot heden), waarbij de emissie van NH3 niet hoger mag zijn dan 19,5 kg/jaar en van NOx niet hoger dan 545,8 kg/jaar;
  • g. het gebruik van gronden voor het afvoeren van zand van de zandwinning bedoeld in artikel 9.1, lid f, met vrachtverkeer over (een uitrit op) de Van Sminiaweg en de Fjildwei.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het gebruik van de gronden met de bestemming Water voor de winning en afvoer van zand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - zandwinning', is uitsluitend toegestaan als binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van het plan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschap 1' zijn ingericht en ingericht blijven met aaneengesloten bosschages van ten minste 2 meter breed, bestaande uit streekeigen laagblijvende beplanting, zijnde meidoorn, sleedoorn, vlier of hulst van ten minste 1 m hoog, zoals weergegeven in bijlage 4.
  • b. Het gebruik van de gronden met de bestemming Water voor de winning en afvoer van zand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - zandwinning', is uitsluitend toegestaan als binnen 6 jaar na het onherroepelijk worden van het plan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschap 2' zijn ingericht en ingericht blijven met bomen bestaande uit els, esdoorn, lijsterbes of es, zoals weergegeven in bijlage 4.
  • c. Het gebruik van de gronden met de bestemming Water voor de winning en afvoer van zand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - zandwinning', is uitsluitend toegestaan als binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van het plan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschap 3' zijn ingericht en ingericht blijven met bomen bestaande uit esdoorn, lijsterbes of es, zoals weergegeven in bijlage 5.
  • d. Voor de landschappelijke inrichting met de onder a, b en c genoemde bosschages mag het percentage per genoemde soort bosschages niet meer bedragen dan 70%.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Parkeren
  • a. Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan bijlage 2 van het GVVP, die is opgenomen als bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan, waarbij geldt dat voor de recreatiewoningen een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per recreatiewoning van toepassing is.
  • b. Als de onder sub 1. bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan 'Aldtsjerk Foarut' van de gemeente Tytsjerksteradiel.