direct naar inhoud van Regels
Plan: Ielke Boonstraloane 42 te Garyp (verplaatsen bouwvlak)
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0737.03PBIWP11-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Ielke Boonstraloane 42 te Garyp (verplaatsen bouwvlak) van de gemeente Tytsjerksteradiel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.03PBIWP11-OW01 met de bijbehorende regels, planverbeelding en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarden

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 1 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  • a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
  • b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
  • het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
  • het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
1.9 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 bestaand
  • a. bij bouwwerken:
    bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • b. bij het overige gebruik:
    het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met dak;

1.14 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 chalet

een onderkomen voor recreatieve bewoning met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden;

1.22 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

1.25 dienstverlenend bedrijf en of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;

1.26 drinkpoel

een (oorspronkelijk) als drinkplaats voor vee aanwezige verruiming in het profiel in het beloop van een sloot of ter hoogte van een kruising van sloten;

1.27 dykswâl (houtwal)

een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.
Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan, met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;

1.28 ecologische voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals faunapassages, faunaduikers, wildrasters, zowel in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als werken, geen bouwwerk zijnde;

1.29 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.30 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.31 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.34 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.35 geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.36 geluidsgevoelige gebouwen

woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;

1.37 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.38 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.39 "hiem"

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.40 hoekerker

een erker die aan twee gevels van een woonhuis is gebouwd;

1.41 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.42 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.43 houtopstand

opgaande beplanting in de vorm van kleinschalige bospercelen, houtsingels en dykswâlen;

1.44 houtsingel

langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;

1.45 houtwal

zie dykswâl;

1.46 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.47 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.48 kantine

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

1.49 kap

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

1.50 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.51 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.52 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.53 landschappelijk inpassingsplan

een plan dat, volgens het procedé 'Nije Pleats', weergeeft op welke wijze een vergroting van een bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, een bestaand niet-agrarisch bedrijf of de realisering van een nieuw agrarisch bouwperceel landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig wordt ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:

  • de historisch gegroeide landschapstructuur;
  • de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het bouwperceel is/wordt gesitueerd;
  • het bebouwingspatroon;
  • een goede infrastructurele ontsluiting;
  • de milieuhygiënische situatie;
  • de lichtuitstoot;
  • de mogelijke invloed op voor stikstofdepositie zeer kwetsbare gebieden.

Een landschappelijk inpassingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;

1.54 landschappelijk inrichtingsplan

een plan dat weergeeft op welke wijze veranderingen in houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen in het Woudenlandschap en veranderingen in verkavelingspatronen en verkavelingsrichting in het Open landschap, o.a. in het kader van perceelsvergrotingen, landschappelijk worden ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:

  • de historisch gegroeide landschapstructuur;
  • de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het perceel/de percelen is/zijn gesitueerd;
  • de gemiddelde grootte van de percelen binnen het deelgebied van het landschapstype Woudenlandschap, waarbinnen de te veranderen singels, dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen liggen;
  • het bebouwingspatroon;
  • een goede infrastructurele ontsluiting.

Een landschappelijk inrichtingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;

1.55 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.56 logiesverstrekking

een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;

1.57 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.58 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.59 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.60 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

1.61 ondergeschikte horeca

een horecafunctie, gerelateerd aan een bedrijf of instelling, die waarneembaar ondergeschikt is aan de (hoofd)functie(s) van het bedrijf of de instelling en die dient ter ondersteuning van de (hoofd)functies van dat bedrijf of die instelling;

1.62 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.63 peil
  • a. indien op of in het land wordt gebouwd:
  • de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
  • indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd: het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
1.64 pension

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;

1.65 persoonlijke dienstverlening

dienstverlening gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon en/of een (para-)medische praktijk;

1.66 poel

een van ander oppervlaktewater geïsoleerd stilstaand water;

1.67 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.68 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.69 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.70 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.71 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.73 stacaravan

een caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.74 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.75 toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven)

het bieden van recreatief nachtverblijf / logies (zoals bêd en brochje, pension, recreatiewoning (appartement), trekkershut, kampeerboerderij), het bieden van toeristische en recreatieve diensten (zoals verhuur van fietsen en vaartuigen, het bieden van mogelijkheden voor sport en spel), het verstrekken van niet-alcoholische consumpties aan fietsers, wandelaars e.d.(theetuin, etc.), het houden van exposities, het bieden van educatieve activiteiten (zoals workshops, cursussen);

1.76 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.77 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

1.78 voorbouwgrens

zie voorgevelrooilijn;

1.79 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.80 voorgevelrooilijn

de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

1.81 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.82 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.83 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.84 windturbine

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

1.85 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.86 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

1.87 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.88 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.89 woudenlandschap

het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. kleinschalig patroon van lintbebouwing, dykswâlen (houtwallen) en houtsingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (mieden en hooilanden, meren) en plaatselijke esgronden;
  • b. de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van een relatief dicht netwerk van houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen);
  • c. opstrekkende verkaveling (strokenverkaveling) met lengte-breedte verhoudingen variërend van 3:1 tot 6:1;
  • d. plaatselijk (on)regelmatige blokverkaveling;
  • e. veelal een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) met laan- en/of singelbeplanting;
  • f. met name in het buitengebied streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes);
  • g. verspreid voorkomende bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben.

 

Binnen het Woudenlandschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het dykswâlenlandschap met blokverkaveling, dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling, Friese essenlandschap, hoogveen met wijkenlandschap, jonge heideontginningslandschap en het singellandschap.

In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;

1.90 dykswâlenlandschap met blokverkaveling

het dykswâlenlandschap (houtwallen) met blokverkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. onregelmatige blokverkaveling;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,8 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 5,2 ha;
  • c. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
  • d. de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
  • e. de aanwezigheid van onverharde paden;
1.91 dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling

het dykswâlenlandschap (houtwallen) met opstrekkende verkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. sterk opstrekkende verkaveling;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 3,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,7 ha;
  • c. relatief smalle percelen;
  • d. de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
  • e. bebouwing is voornamelijk geconcentreerd in de bebouwingslinten;
  • f. verspreid voorkomende pingoruïnes;
1.92 Friese essenlandschap

het Friese essenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. onregelmatige blokverkaveling of opstrekkende verkaveling;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 1,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,0 ha
  • c. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
  • d. relatief kleine percelen;
  • e. de aanwezigheid van dykswâlen (houtwallen), houtsingels of hagen op de perceelscheidingen;
  • f. de aanwezigheid van onverharde paden;
  • g. langs vrijwel alle wegen en paden beplanting;
  • h. verspreid voorkomende bebouwing aan wegen en paden over of aan de randen van de es;
1.93 hoogveen met wijkenlandschap

het hoogveen met wijkenlandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke

waarden:

  • a. onregelmatig patroon van wijken en sloten;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,6 ha;
  • c. opstrekkende verkaveling;
  • d. herkenbare grenzen tussen ontginningsblokken;
  • e. de aanwezigheid van houtsingels langs wijken en sloten;
  • f. verspreid voorkomende bebouwing
1.94 jonge heideontginningslandschap

het jonge heideontginninglandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. onregelmatige blokverkaveling;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,1 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,2 ha;
  • c. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
  • d. relatief kleine percelen;
  • e. de aanwezigheid van een informeel padensysteem, bestaande uit verharde, halfverharde en onverharde paden;
  • f. verspreid voorkomende bosjes;
  • g. relatief veel, verspreid voorkomende, vaak kleinschalige bebouwing;
1.95 singellandschap

het singellandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:

veelal opstrekkende verkaveling;

  • a. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,1 ha;
  • b. herkenbare cultuurhistorische grenzen tussen gebieden met verschillende kavelrichting;
  • c. op perceelsgrenzen meestal houtsingels, incidenteel dykswâlen (houtwallen);
  • d. verspreid voorkomende pingoruïnes;
  • e. verspreid voorkomende dobben, poelen;
  • f. bebouwing voornamelijk gelegen langs wegen in de vorm van lintbebouwing;
  • g. verspreid voorkomende landgoederen en bebossing.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden).

  • 1. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • 2. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • 3. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • 4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • 5. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;
  • 6. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
    tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
  • 7. het bebouwde oppervlak:
    de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;
  • 8. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
    de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
  • 9. de hoogte van een molen:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;
  • 10. de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch – Cultuurgrond’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf voor het tijdelijk onderbrengen van vee en/of de tijdelijke opslag van gewassen en/of agrarische producten;
  • c. gebouwen en overkappingen ten behoeve van (semi) agrarische en daarmee te vergelijken hobbyactiviteiten;
  • d. volkstuinen en gebouwen en overkappingen ten behoeve van volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”;
  • e. een ijsbaan en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
  • f. een hondendressuurterrein en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een honden­dressuurterrein, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - dressuurterrein";
  • g. een kampeerterrein en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een kampeer- terrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
  • h. sloten, bermen en beplanting;
  • i. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";
  • j. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het lucht­vaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aan­dui­ding "geluidzone - luchtvaart";
  • k. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluids­gevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";
  • l. het tegengaan van een gebruik, dat het doelmatig en veilig winnen van water kan frus­tre­ren, ter plaatse van de aanduiding “milieuzone - waterwingebied”;
  • m. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;
  • n. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";
  • o. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

met daaraan ondergeschikt:

  • p. paden en kavelontsluitingswegen;
  • q. groenvoorzieningen;
  • r. parkeervoorzieningen;
  • s. water;
  • t. het recreatief medegebruik;
  • u. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • v. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • w. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een agrarisch bedrijf en t.b.v. (semi)agrarische hobbyactiviteiten

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder b. en c. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.
3.2.2 Gebouwen en overkappingen t.b.v. volkstuinen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder d. genoemde gebouwen ten behoeve van volks­tuinen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of een overkapping zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”;
  • b. de oppervlakte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 3 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 2,5 m bedragen;
  • d. de afstand tussen de gebouwen en/of overkappingen zal ten minste 2 m bedragen;
  • e. het aantal gebouwen zal ten hoogste 1 per volkstuin bedragen.
3.2.3 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een ijsbaan

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder e. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een ijsbaan gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
  • b. het aantal gebouwen en/of overkappingen per ijsbaan zal ten hoogste 1 bedragen;
  • c. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.
3.2.4 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een dressuurterrein

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder f. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een dressuuterrein gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of een overkapping zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - dressuurterrein”;
  • b. het aantal gebouwen en/of overkappingen per dressuurterrein zal ten hoogste 2 bedragen;
  • c. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.
3.2.5 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een kampeerterrein

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder g. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een kampeerterrein gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw of een overkapping zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein”;
  • b. het aantal gebouwen en/of overkappingen per kampeerterrein zal ten hoogste 2 bedragen;
  • c. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder w. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 onder a. en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits:

  • a. opslag van mest buiten het bouwperceel van het agrarisch bedrijf nodig is omdat opslag op het bouwperceel niet of in onvoldoende mate mogelijk is om bedrijfseconomische redenen of om milieuredenen; en/of
  • b. de afstand tussen het bouwperceel van het agrarisch bedrijf en een substantieel deel van de landerijen, dat bij het bedrijf in gebruik is, groter is dan 2 km;
  • c. de afstand van de mestopslag ten opzichte van een woonbestemming, waaronder bedrijfswoningen, ten minste 50 meter bedraagt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de cultuurhistorische waarden;
    • 5. de archeologische waarden;
    • 6. de natuurwaarden;
    • 7. de verkeersveiligheid;
    • 8. de ontsluitingssituatie;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  • a. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4 m;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavel­ont­sluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • c. het aanleggen van verharde en halfverharde paden;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 m;
  • e. het geheel of gedeeltelijk dempen van dobben, drinkpoelen en poelen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.
3.5.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
3.5.3 Criterium

De in lid 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden;
  • de rust en de openheid van voor weidevogels geschikte gebieden, zoals die aangegeven zijn op bijlage 8 in de plantoelichting.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Functieverandering

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverandering het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Agrarisch - grondgebonden’ en/of ‘Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij’, mits:
    • 1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;
    • 2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;
    • 3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het agrarisch bedrijf, als bedoeld onder a. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste:
      • a. 1,5 hectare per grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1 hectare groot is;
      • b. 2 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1, 5 hectare groot is;
      • c. 3 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf meer dan 1,5 ha groot is en mits er sprake is van een grondgebonden melkveehouderijbedrijf;
    • 1. het nieuwe bouwperceel aansluitend op of in de onmiddellijke nabijheid van het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde agrarische bedrijf wordt gesitueerd;
    • 2. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;
  • b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’ ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;
    • 2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;
    • 3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare per agrarisch bedrijf zal bedragen;
    • 5. de verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk is omdat het bedrijf op de bestaande vestigingslocatie niet kan worden voortgezet als gevolg van:
      • a. de uitvoering van een landinrichtingsproject;
      • b. se realisering van een dorpsuitbreiding, een bedrijventerrein of een daarmee te vergelijken ontwikkeling van enige omvang;
      • c. de realisering van een infrastructurele voorziening, zoals een weg, een vaarweg, een hoogspanningsleiding of buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen of een daarmee te vergelijken voorziening;
    • 1. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;
    • 2. de functie van het bestaande grondgebonden agrarisch bedrijf tegelijkertijd wordt gewijzigd in een andere bestemming dan 'Agrarisch bedrijf - grondgebonden';
  • c. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf', 'Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf', 'Bedrijf 2' of 'Bedrijf 3', mits:
    • 1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch aanverwant of dienstverlenend bedrijf of niet-agrarisch bedrijf, categorie 2 of 3;
    • 2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in dat bedrijf;
    • 3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het bedrijf, als bedoeld onder c. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste 150 % van de opper­vlakte van het bestaande bouwperceel van het onder a.1 genoemde bedrijf zal bedragen;
    • 6. het nieuwe bouwperceel aansluitend op het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf wordt gesitueerd;
    • 7. de landschappelijke, milieuhygiënische en verkeerskundige inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;
    • 8. rekening wordt gehouden met een evetuele eerdere of gelijktijdige toepassing van de wijziging, als bedoeld in lid 7.5.1 onder d. van artikel 7 'Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf' of in lid 9.6.1 onder c. van artikel 9 'Bedrijf - 2' of in lid 10.6.1 onder c. van artikel 10 'Bedrijf - 3';
  • d. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’, mits:
    • 1. de wijziging passend is binnen het rijks- en provinciale beleid aangaande de Ecologische Hoofdstructuur;
    • 2. de wijziging betrekking heeft op gronden die:
      • a. nodig zijn voor de afronding van natuurgebieden, en/of;
      • b. liggen in het traject van een ecologische verbindingszone, of
      • c. particulier worden beheerd en waarvan de natuurfunctie duurzaam is geregeld;
    • 1. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerrein, zoals onder meer opgenomen in de Structuurvisie "Finster op romte" en de Woonvisie "Finster op wenjen";
  • e. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos’, mits:
    • 1. een afstand van ten minste 15 m tot naastgelegen agrarische productiegronden in acht wordt genomen, indien langs de betreffende rand geen houtsingels aanwezig zijn;
    • 2. indien het een wijziging in het open landschap betreft:
      • a. de oppervlakte van het voor 'Bos' te bestemmen gebied ten hoogste 1 ha zal bedragen;
      • b. ruime afstand zal worden gehouden ten opzichte van de voor weidevogels geschikte gebieden;
  • f. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Delfstofwinning (zand)', mits:
    • 1. de gronden, waarop de wijziging betrekking heeft, onmiddellijk grenzen aan een bestaande zandwinning met de bestemming 'Bedrijf - Delfstofwinning (zand)';
    • 2. door middel van een inrichtingsplan inzicht wordt gegeven
      • a. op welke wijze, na afronding van de zandwinactiviteiten, de ontstane zandwinput landschappelijk wordt ingepast en
      • b. welke functie(s) dan aan de put kunnen worden toegekend.
  • g. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk - sociaal- / cultureel', mits:
    • 1. de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten hoogste 1500 m² bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 350 m² bedraagt;
    • 3. de goothoogte ten hoogste 4 meter bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 5 meter bedraagt;
    • 5. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse.
    • 6. de bestemming van het bestaande clubgebouw en terrein aan de Ypeylaan te Noard­burgum met de bestemming 'Maatschappelijk - sociaal- / cultureel' tegelijkertijd wordt gewijzigd in 'Bos';
  • h. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - A1', 'Wonen - A2', 'Wonen - A3', 'Wonen - A5', 'Wonen - A7', 'Wonen - B1', 'Wonen - B2', 'Wonen - B7' en/of 'Tuin', mits:
    • 1. het betreft de uitbreiding van een bestaand bouwperceel met een woonbestemming;
    • 2. de uitbreiding onmiddellijk grenst aan het bestaande bouwperceel;
    • 3. de oppervlakte van het bouwperceel maximaal 5000 m² zal gaan bedragen;
    • 4. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaatsvindt, rekening houdend met specifieke landschapskenmerken en bebouwingspatroon ter plaatse.
3.6.2 Functieverbreding

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:
    • 1. er sprake is van een bestaand kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf, waarop wordt aangesloten;
    • 2. deze wijzigingsbevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid genoemd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf', lid 3.6.2 onder b, ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’, lid 4.6.2. onder c, of ‘Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij’, lid 5.6.2 onder c, wordt toegepast;
    • 3. ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;
    • 4. het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;
    • 5. het kamperen direct aansluitend op de erven van de agrarische bedrijven zal plaatsvinden;
    • 6. sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;
    • 7. het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;
    • 8. het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;
    • 9. de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;
  • b. de aanduiding “kampeerterrein” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.
  • c. de aanduiding “ijsbaan” wordt aangebracht;
  • d. de aanduiding “ijsbaan” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen ijsbaan meer aanwezig is;
  • e. de aanduiding “volkstuin” wordt aangebracht;
  • f. de aanduiding “volkstuin” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen volkstuinen meer aanwezig zijn.
3.6.3 Verruiming van de bestaande functie

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een verruiming van de bestaande functie het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
    • 1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond (reële agrarische bedrijfsvoering);
    • 2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;
    • 3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 4. de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen, met dien verstande dat de vergroting van het bouwvlak ten hoogste 100 m² zal bedragen;
  • b. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:
    • 1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond (reële agrarische bedrijfsvoering);
    • 2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;
    • 3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
    • 4. de oppervlakte ten hoogste 100 m² zal bedragen;
    • 5. een afstand van ten minste 100 m tot het agrarisch bouwperceel wordt aangehouden;
  • c. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd.
3.6.4 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in de leden 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden, mits:

  • a. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;
  • b. de bestaande verkeersafwikkeling niet onevenredig zal worden belast en het parkeren op het eigen terrein plaatsvindt;
  • c. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • d. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de landschappelijke waarden;
    • 5. de cultuurhistorische waarden;
    • 6. de archeologische waarden;
    • 7. de natuurwaarden;
    • 8. de rust en de openheid van voor weidevogels geschikte gebieden, zoals die aangegeven zijn op bijlage 8 in de plantoelichting.
    • 9. de verkeersveiligheid;
    • 10. de ontsluitingssituatie;
    • 11. de parkeersituatie;
    • 12. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erkers en voorportalen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wegen, straten en paden;
  • g. water;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. erven en verhardingen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Erkers
  • a. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    een erker zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 2 m bedragen, tenzij:
    • 1. er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;
    • 2. er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;
  • c. een erker zal ten hoogste over 70% van de voorgevel worden gebouwd.
4.2.2 Voorportalen

Voor het bouwen van voorportalen gelden de volgende regels:

  • a. een voorportaal zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de breedte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 m bedragen;
  • c. de hoogte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 m bedragen.
4.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 in die zin dat een tuinhuisje, prieeltje of een daarmee vergelijkbaar gebouw wordt gebouwd, mits:

  • a. een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw ten minste 3 m vanuit de aangrenzende perceelsgrens wordt gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw ten hoogste 15 m² zal bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3 meter zal bedragen;
  • c. het aantal tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen ten hoogste 2 per bouwperceel bedragen;
  • d. de afstand tussen tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen onderling en ten opzichte van andere gebouwen, waaronder erkers, ten minste 3 meter zal bedragen;
  • e. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
  • f. rekening wordt gehouden met:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de cultuurhistorische waarden.
4.4 Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

Artikel 5 Wonen - A1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - A1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen, straten en paden;
  • f. water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. tuinen, erven en verhardingen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woonhuizen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;
  • b. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen met dien verstande dat:
      • de goothoogte binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 4 m zal bedragen.
5.2.2 Bouwen van gebouwen buiten een bouwvlak
  • 1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels
    • a. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste 9 m bedragen, met dien verstande dat:
      • 1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;
      • 2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;
    • b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;
    • c. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    • d. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², bedragen;
    • e. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen.
  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 5.2.2 onder a. mogen bestaande gebouwen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder sub 4. en 5. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:
    • a. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen ten hoogste 9 m zal bedragen, met dien verstande dat:
      • 1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;
      • 2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;
        tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
    • b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;
      tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
    • c. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², zal bedragen;
      tenzij de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
    • d. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 60 m² zal bedragen;
      tenzij de oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
    • e. het aantal vrijstaande gebouwen niet wordt vergroot.
5.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 onder 1.d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 150 m² zal bedragen, mits die gezamenlijk oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het "hiem";
  • b. lid 5.2.2 onder 1.2 en toestaan dat de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 100 m² zal bedragen.
5.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 5.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de woonsituatie;
  • 4. de landschappelijke waarden;
  • 5. de cultuurhistorische waarden;
  • 6. de archeologische waarden;
  • 7. de natuurwaarden;
  • 8. de verkeersveiligheid;
  • 9. de ontsluitingssituatie;
  • 10. de parkeersituatie;
  • 11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, of
      • 50 m²;
  • f. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen, indien de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het ruimtelijk inrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 1, niet is gerealiseerd binnen 1 jaar nadat het bestemmingsplan is vastgesteld en daarna in stand wordt gehouden.

Artikel 6 Waarde - Landschap (Woudenlandschap)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Landschap (Woudenlandschap)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap, met dien verstande dat:

  • a. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtsingel”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtsingels.
  • b. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtwal” (dykswâl), uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van dykswâlen (houtwallen).
6.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

het wijzigen van de verkavelingstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door houtsingels, zoals die met “houtsingel of haag bestaand (niet vergunbaar)” en “houtsingel bestaand (wel vergunbaar)” zijn weergegeven en dykswâlen (houtwallen), zoals die met “houtwal (dykswâl) bestaand (niet vergunbaar)” zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 7 “houtsingelkaart” van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013", met dien verstande dat:

  • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van dykswâlen (houtwallen);
  • 2. onder wijzigen wordt tevens begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels;
  • 3. binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' het gestelde onder 1 en 2 is niet van toepassing is met het oog op het realiseren van ten hoogste twee dammen in iedere lange zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de dykswâl (houtwal) of houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de dykswâl (houtwal) of houtsingel resteert;
  • 4. binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' het gestelde onder 1 en 2 eveneens niet van toepassing is met het oog op het realiseren van ten hoogste één dam in iedere korte zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de dykswâl (houtwal) of houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de dykswâl (houtwal) of houtsingel resteert.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplicht
  • a. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die met “houtsingel of haag bestaand (wel vergunbaar)” zijn weergegeven op de bij deze regels horende bijlage 7, "houtsingelkaart" van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" met dien verstande dat:
      • a. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van dykswâlen (houtwallen) en houtsingels;
      • b. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
      • c. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een landschappelijk inrichtingsplan dat in overeenstemming is met:
      • 1. de uitgangspunten voor het betreffende landschapstype zoals die zijn beschreven in de bij deze regels opgenomen bijlage 6 “landschappelijke waarden woudenlandschap” van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013";
      • 2. de bij deze regels in bijlage 8 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" opgenomen “Richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels en dykswâlen”;
      • 3. de bij deze regels in bijlage 8 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" opgenomen “Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels”;
      • 4. de bij deze regels in bijlage 8 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" opgenomen “Richtlijnen voor de inrichting van dykswâlen”.
  • b. In afwijking van het verbod in artikel 6.3.1 onder a.1 is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' ter plaatse van gronden die op de als bijlage 7 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" "houtsingelkaart" bij deze regels opgenomen “houtsingelkaart” zijn aangeduid als “houtsingel of haag bestaand (wel vergunbaar)”, voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel het realiseren van ten hoogste twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) resteert;
    • 2. het te verwijderen deel het realiseren van ten hoogste een dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) resteert.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (landschappelijk inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag ter voorzien van een deskundigenadvies.
6.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
6.3.3 Criterium

De in lid 5.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding “houtsingel” wordt verwijderd, mits
      • het structuurbepalende karakter van de houtsingel, als gevolg van grootschalige ingrepen in het landschap in het kader van landinrichting, uitbreiding van dorpen, bedrijventerreinen, andere grootschalige voorzieningen, de aanleg of de wijziging van infrastructuur (wegen, vaarwegen, spoorwegen), niet kan worden gehandhaafd;
  • b. de aanduiding “houtsingel” wordt aangebracht mits
      • de houtsingel een structuurbepalend karakter krijgt;
  • c. de aanduiding “houtwal” (dykswâl) wordt verwijderd mits
      • het structuurbepalende karakter en / of de cultuurhistorische en / of de ecologische waarde van de dykswâl, als gevolg van ingrepen in het landschap in het kader van gebiedsontwikkeling, uitbreiding van dorpen, bedrijventerreinen, andere grootschalige voorzieningen, de aanleg of de wijziging van infrastructuur (wegen, vaarwegen, spoorwegen), niet kan worden gehandhaafd;
  • d. de aanduiding “houtwal” (dykswâl) wordt aangebracht mits
    • 1. de dykswâl (houtwal) is aangelegd ter compensatie van een te verwijderen of verwijderde dykswâl;
    • 2. uit onderzoek blijkt, dat een dykswâl (houtwal) alsnog als structuurbepalend, cultuurhistorisch waardevol en / of ecologisch waardevol moet worden aangemerkt;
  • e. de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (Woudenlandschap)’ wordt verwijderd.
6.4.2 Criterium

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

8.2 Windturbines

Er zullen, behoudens het gestelde in artikel 6.2.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', geen windturbines worden gebouwd.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen
  • b. het gebruik van de gronden voor het storten, deponeren of lozen van puien en andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, indien de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het ruimtelijk inrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 1, niet is gerealiseerd binnen 24 maanden nadat het wijzigingsplan is vastgesteld en daarna in stand wordt gehouden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor een lichte horecafunctie, mits:

  • a. de horecafunctie ondergeschikt is aan de bedrijfs- of woonfunctie;
  • b. de oppervlakte van de horecafunctie ten hoogste 50 m² bedraagt, met dien verstande dat ten hoogste 10 m² van de horecafunctie binnen een gebouw mag worden uitgeoefend;
  • c. het aantal zitplaatsen maximaal 20 bedraagt;
  • d. uitsluitend niet - alcoholische dranken en geringe etenswaren worden verstrekt;
  • e. de locatie ligt aan of in de onmiddellijke nabijheid van een toeristische wandel-, fiets-, auto- en/of vaarroute.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen

Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen en/of aanduidingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels van toepassing als bedoeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 12.1 sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Lid 12.1 sub a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.1 sub a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.1 sub a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Lid 12.1 sub a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Wijzigingsplan Ielke Boonstraloane 42 te Garyp (verplaatsing bouwvlak) van de gemeente Tytsjerksteradiel.