direct naar inhoud van Regels
Plan: Mijdrecht Woongebied Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BV007mijdrechtzuid-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening:

de beheersverordening Mijdrecht Woongebied Zuid van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BV007mijdrechtzuid-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;

1.4 aan- en uitbouw:

een aangebouwd gebouw dat al dan niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en/of architectonisch opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 besluitvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.7 besluitvlakgrens:

de grens van een besluitvlak;

1.8 besluitsubvlak:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.9 besluitsubvlakgrens:

de grens van een besluitsubvlak indien het een vlak betreft;

1.10 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.12 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.13 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.14 bestaand:
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, tenzij voor dat gebruik een omgevingsvergunning voor gebruik is verleend;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningsvrij, ofwel op basis van een vergunning) of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning). Bouwwerken die bestaan maar zonder vergunning en in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan zijn gebouwd vallen hier niet onder.
1.15 bijgebouw:

een vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.19 erf:

gedeelte van het bouwperceel dat gelegen is achter de lijn die 3 meter achter (het verlengde van de) voorgevel gelegen is, met uitzondering van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.22 horeca activiteit:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;

1.23 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.24 maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.25 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.26 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

1.27 peil:
  • a. het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  • b. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd;
  • c. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de bestemming verkeersdoeleinden, gelegen aan de teen van de dijk, wordt de bovenkant van de weg als peil beschouwd;
  • d. in alle andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein;
1.28 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij dit plan;

1.29 staat van Horeca-activiteiten:

de staat van horeca-activiteiten behorende bij dit plan;

1.30 vlak:

een geometrisch bepaald vlak (besluitvlak of besluitsubvlak), waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.31 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.32 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m of m² zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • a. afstanden:
    • 1. loodrecht en/of horizontaal;
    • 2. daar waar de afstanden het kleinst zijn;
  • b. hoogten vanaf het peil, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  • c. hoogten bij dakkapellen tussen de (doorgetrokken) snijlijnen met het dakvlak, inclusief lijsten en dergelijke;
  • d. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven.
2.2 Hoogten

Bij het meten van hoogten als bedoeld in lid 2.1 onder b, wordt een bouwwerk, voor zover het zich bevindt op een erf- of perceelsgrens, gemeten aan de kant waar het peil het hoogst is.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  • a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstige het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmeting en op dezelfde locatie.

Artikel 4 Gebruik en bouwen

4.1 Aanvullende bouwregels
4.1.1 gebouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 3 geldt ter plaatse van de gronden binnen het vlak 'Wonen - Kantoor - Bedrijf' zoals aangegeven op de verordeningskaart dat de totale oppervlakte van de bestaande gebouwen mag worden vergroot tot maximaal 60% van het vlak tot een maximum oppervlakte van in totaal 300 m2.

4.1.2 Bouwhoogte
  • a. Ten aanzien van de bouwhoogtes van gebouwen gelden de bouwhoogtes zoals deze zijn opgenomen op de kaarten in Bijlage 2;
  • b. indien een goothoogte is aangegeven, mag de goothoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven goothoogte bedragen en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal 5 m meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de besluitvlak Centrum niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte;
4.1.3 Bijbehorende bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in Artikel 3 is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. het gezamenlijk (bovengronds) grondoppervlak van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 40% van het bij het hoofdgebouw behorende erf met een maximum van 50 m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor de gronden binnen het vlak 'Centrum' en 'Nutsvoorziening' zoals aangegeven op de verordeningskaart dat bijgebouwen niet toegestaan zijn;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m².
  • d. aan- en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn gebouwd;
  • e. de goothoogte van aanbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 meter;
  • f. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk ten hoogste 3 meter en 4 meter;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter.
4.1.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

In aanvulling op het bepaalde in Artikel 3:

  • a. is het toegestaan om bij hoofdgebouwen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen te bouwen, waarbij de bouwhoogte ten hoogste bedraagt:
    • 1. 6 meter voor palen en masten;
    • 2. 15 meter voor antennes;
    • 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen
    • 4. 4 meter voor geluidwerende voorzieningen;
  • b. in aanvulling op het bepaalde in sub a geldt ter plaatse van de 'woonfunctie' zoals aangegeven op de functiekaart in Bijlage 1, dat palen, masten en antennes niet zijn toegestaan;
  • c. in aanvulling op het bepaald in sub a zijn ter plaatse van de 'sportfunctie' zoals aangegeven op de functiekaart in Bijlage 1, dat lichtmasten toegestaan zijn tot een maximum hoogte van 10 meter;
  • d. in aanvulling op het bepaalde in sub a zijn ter plaatse van het vlak 'Groen' en het vlak 'Verkeer' zoals aangegeven op de verordeningskaart bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een maximum hoogte van 10 meter;
  • e. in aanvulling op het bepaalde in sub a zijn in de openbare ruimte bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een maximum hoogte van 6 meter;
  • f. in aanvulling op het bepaalde in sub a zijn ter plaatse van het vlak 'Water' zoals aangegeven op de verordeningskaart bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan tot een maximum hoogte van 1,5 meter, waarbij geldt dat nieuwe bruggen en steigers niet toegestaan zijn.
4.2 Aanvullende gebruiksregels
4.2.1 Vlakken op kaart

In aanvulling op het bepaalde in Artikel 3 is gebruik overeenkomstig de in de tabel opgenomen gebruiksvormen toegestaan, ter plaatse van de betreffende vakken zoals aangegeven op de verordeningskaart :

Vlak   Toegestane gebruiksvormen  
Gemengd   1. wonen
2. uitsluitend op de begane grond:
- kantoren met baliefunctie;
- bedrijven tot en met categorie 2;
- maatschappelijke dienstverlening;
- detailhandel
- dienstverlening  
Gemengd - Horeca   1. wonen
2. uitsluitend op de begane grond:
- kantoren met baliefunctie;
- bedrijven tot en met categorie 2;
- maatschappelijke dienstverlening;
- horeca 1, 2, 3 zoals opgenomen in Bijlage 4
- detailhandel
- dienstverlening  
Wonen - Kantoor - Bedrijf   1. wonen
2. uitsluitend op de begane grond:
- kantoren
- bedrijven tot en met categorie 2  
4.2.2 Aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten

In aanvulling op het bepaalde in Artikel 3 is het toegestaan om een aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten uit te oefenen, waarbij de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten ten hoogste 30% bedraagt van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m².

4.2.3 Aantal woningen

In aanvulling op het bepaalde in Artikel 3 geldt dat het aantal woningen niet mag worden vermeerderd.

4.2.4 Openbare ruimte
  • a. In aanvulling op het bepaalde in artikel 3 is het toegestaan om de openbare ruimte te gebruiken voor wegen, fiets- en wandelpaden, groen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging), geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en railverkeer, reclame-uitingen en kunstwerken.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de openbare ruimte niet zodanig worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden binnen het vlak 'groenvoorzieningen' niet worden gebruikt voor wegen of parkeervoorzieningen.
4.2.5 Algemene gebruiksregel

Het is verboden de in artikel 4.1.3 bedoelde bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Tot een strijdig gebruik van bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor de uitoefening van handel (inclusief detailhandel) nijverheid en dienstverlening (zoals horeca en kantoren);
  • b. voor zover het bijgebouwen betreft, voor zelfstandige bewoning.

Artikel 5 Afwijkingsregels

5.1 Uitbouwen aan de voorgevel (erkers)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1.3 onder a, voor de bouw van een erker aan de naar de weg toegekeerde zijde van het hoofdgebouw (voorgevel), met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte lager dient te zijn dan de goothoogte van de woning tot een maximale goothoogte van 3 meter;
    • 2. de diepte gemeten uit de voorgevel van de woning niet meer dan 0,6 meter mag bedragen;
    • 3. de breedte niet meer dan 3/5 van de breedte van de woning mag bedragen;
    • 4. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen;
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden: ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld: in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie: ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.
    • 4. de verkeersveiligheid: ter waarborging van de verkeersveiligheid, in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken op (hoeken van) wegen;
    • 5. de parkeerruimte: ter waarborging van voldoende parkeerruimte op het eigen terrein.
5.2 Uitbouwen aan de zijgevel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1.3 onder e voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw.
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden :ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld: in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie: ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.
5.3 Hoeksituaties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1.3 onder c voor het zijdelingse perceelsgrens, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden: ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld: in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie: ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy;
    • 4. de verkeersveiligheid: ter waarborging van de verkeersveiligheid, in het bijzonder de benodigde uitzichtshoeken op (hoeken van) wegen;
    • 5. de parkeerruimte: ter waarborging van voldoende parkeerruimte op het eigen terrein.
5.4 Afwijkende gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 4.2.5 voor de uitoefening van aan huis-gebonden beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten in het bijgebouw met dien verstande, dat:

  • a. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen afwijking wordt toegestaan voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet Milieubeheer (Stb. 1992, 551) valt dan wel een AMvB o.g.v. de Wet Milieubeheer, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
    • 2. de woonfunctie op het desbetreffende perceel in overwegende mate gehandhaafd dient te blijven;
    • 3. het gebruik naar aard in overeenstemming moet zijn met het woonkarakter van de omgeving;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 5. in het geval van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten, de bedrijfsmatige activiteiten géén publiekgericht karakter mogen hebben;
  • b. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een evenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • c. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd een beperkte detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • d. de activiteiten een kleinschalig karakter moeten hebben. Dit betekent dat slechts afgeweken kan worden van het gebruik van een bijgebouw, indien de omvang van de praktijk-/bedrijfsruimte (in de woning en de bijgebouwen gezamenlijk) niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning bedraagt, tot een absoluut maximum 50 m².
5.5 Verschuiven woning bij vervangende nieuwbouw (wonen)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in Artikel 3:

  • a. voor het toestaan in geval van vervangende nieuwbouw van het verschuiven van de woning ten opzichte van de op de plankaart aangegeven bouwgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de afwijking kan alleen worden verleend voor vrijstaande woningen;
    • 2. de minimale afstand, die moet worden aangehouden ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt 5 meter;
    • 3. de minimale afstand van de voorgevel van de woning tot de openbare ruimte mag niet minder gaan bedragen dan de afstand van de voorgevels van de direct aangrenzende woningen ten opzichte van de openbare ruimte;
    • 4. de totale bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet worden vergroot;
    • 5. de voorgevelbreedte van de woning mag niet worden vergroot.
5.6 Dakopbouw

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.1.2:

voor het toestaan van een dakopbouw bij woningen waarvan de dakhelling niet meer dan 40° bedraagt, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte van de dakopbouw niet meer dan 2,50 meter hoger mag zijn dan bestaande goothoogte;
  • b. de dakhelling van de dakopbouw niet mag afwijken van de dakhelling van de woning;
  • c. de afstand van de bestaande goothoogte tot de onderzijde van de dakopbouw niet minder mag bedragen dan 1,50 meter;
  • d. de dakopbouwen moeten passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
5.7 Aanvullend gebruik gemengde doeleinden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor

  • a. het gebruik van de verdiepingen van een hoofdgebouw ten behoeve van de op de begane grond gevestigde niet-woonfunctie, indien de woonfunctie op de verdiepingen, gelet op de indeling van het gebouw en/of de aard van het gebruik niet mogelijk is.
5.8 Bruggen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in Artikel 3 ten behoeve van bruggen, met dien verstande dat de vrije doorvaart niet mag worden belemmerd. Alvorens de afwijking toegestaan kan worden vragen burgemeester en wethouders advies aan de waterbeheerder. De afwijking wordt alleen toegestaan nadat de waterbeheerder een positief advies heeft gegeven.

Artikel 6 Archeologie

6.1 Bouwregels

In aanvulling op het elders bepaalde in deze verordening gelden ter plaatse van de vlakken:

  • 'Archeologisch Waardevol Gebied 2';
  • 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1';
  • 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2;
  • 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4;
  • 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5;
  • 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6';

de volgende regels voor gebouwen:

  • a. een gebouw in een verordeningsgebied met een oppervlakte van ten hoogste:
    • 1. 50 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Gebied 2';
    • 2. 100 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1';
    • 3. 200 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2';
    • 4. 1.000 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4';
    • 5. 2.000 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5';
    • 6. 1 hectare ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6'; is toegestaan;
  • b. een gebouw met een grotere oppervlakte dan bedoeld onder a en dieper dan 30 cm is toegestaan mits, naar het oordeel van het bevoegd gezag, voldoende kan worden aangetoond dat de ter plaatse aanwezige archeologische waarden niet worden of kunnen worden aangetoond.
6.2 Afwijken van de bouwregels

Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 6.1 onder b indien één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 m onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • c. de bouwwerkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. de bouwwerkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • e. de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;
  • f. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige;
  • g. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de in lid 6.1 genoemde vlakken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren welke verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld kunnen veroorzaken, waaronder:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ten hoogste:
    • 1. 50 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Gebied 2';
    • 2. 100 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1';
    • 3. 200 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2';
    • 4. 1.000 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4';
    • 5. 2.000 m² ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5';
    • 6. 1 hectare ter plaatse van het vlak 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6';
  • c. de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • e. de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • f. de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;
  • g. (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • h. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige;
  • i. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
6.4 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.1 onder a en 6.3.2 aanhef en onder b is niet van toepassing indien binnen een periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden binnen het onderhavige terrein, op aangrenzende terreinen of op terreinen op een afstand van minder dan 25 meter het bepaalde in de genoemde artikelonderdelen reeds van toepassing is geweest op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 7 Waterkering

7.1 Bouwregels

In afwijking van het in deze verordening elders bepaalde is het verboden ter plaatse van het vlak 'Waterkering' te bouwen.

7.2 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 7.1 voor het bouwen ten behoeve van het toegestane gebruik van de gronden, met inachtneming van de betreffende regels van deze verordening en mits door de aanvrager vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan orden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

  • a. Onder strijdig gebruik met de verordening wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. Het gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichtingen;
    • 2. het gebruik van onbebouwde gronden, niet zijnde de gemeentewerf:
      • voor opslagplaats voor bagger en grondspecie;
      • als opslagplaats voor vaten, kisten al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
      • als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
  • b. Onder strijdig gebruik met de verordening wordt niet verstaan:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge hoofdstuk 2 mag worden gebruikt;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van het toegestane gebruik;
    • 3. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge hoofdstuk 2 toegestaan;
    • 4. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woning behorende grond.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de desbetreffende bepalingen van dit plan voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven hoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien zulks in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  • b. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijk toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en maximaal 30 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, alsmede voor voorzieningen voor Jongeren Ontmoetings Plekken, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de hoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter;
  • e. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen, zoals aangegeven op de plankaart, met ten hoogste 1,50 meter, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen, trappenhuizen en dergelijke;
  • f. voor het slopen van een op de plankaart als zodanig aangegeven beeldbepalend pand, indien dit voor de realisering van een bouwplan noodzakelijk is en de stedenbouwkundige structuur niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Parkeren

  • a. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • b. Het gemeentelijk parkeerbeleid geldt hierbij als uitgangspunt.

Hoofdstuk 4 Slotregel

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening Mijdrecht Woongebied Zuid van de gemeente De Ronde Venen.