Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wijzigingsplan Buitengebied-West - locatie Mijdrechtse Dwarsweg 12a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPW011mijdwars12a-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het wijzigingsplan Buitengebied-West  - locatie Mijdrechtse Dwarsweg 12a als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPWO11mijdwars12a-va01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een manege;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed and breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.11 bedrijfsgebouw

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bestemd is voor bewoning door een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.14 beperkt kwetsbaar object

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;

1.16 bestaand (in geval van een bouwwerk)

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestaand aantal dierplaatsen

het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan.

1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bestaande diersoorten

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bestaand stalsysteem

het legaal gerealiseerde stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het plan; bedoeld zijn de stalsystemen overeenkomstig de unieke stalbeschrijvingen van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) alsmede de nageschakelde initiatieve

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 bij een grondgebonden agrarisch bedrijf behorende gronden

  1. gronden die in eigendom zijn of voor een periode van ten minste 5 jaar gepacht of gehuurd worden en die gelegen zijn binnen de gemeente De Ronde Venen of binnen het grondgebied van de naburige gemeenten. Dit mogen tussentijds wisselende gronden zijn, bepalend is de gezamenlijke oppervlakte die zij gezamenlijk gedurende ten minste 5 jaar omvatten. Bij deze periode van 5 jaar geldt zowel het verleden als de toekomst mee, zolang er sprake is van een aaneengesloten periode van 5 jaar waar ook het moment van toetsing onderdeel van uit maakt.
  2. Hiertoe worden niet gerekend: gronden, waarvoor voer- en stro en mestovereenkomsten zijn afgesloten.

1.25 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.26 bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.28 bouwgrens

een grens van een bouwvlak;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwperceel (of kavel)

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.34 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.35 deskundige

een onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een nader in de regels te benoemen onderwerp.

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.37 detailhandel in volumineuze goederen

vormen van detailhandel die een assortiment voeren van overwegend ruimte vergende goederen, waaronder bouwmarkten, tuincentra, woninginrichtingszaken, auto-, boten-, en caravan­bedrijven mede worden begrepen;

1.38 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.39 eigenaar

degene die bij het kadaster bekend staat als eigenaar of als opstalhouder, erfpachter of vruchtgebruiker van een perceel;

1.40 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.41 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.42 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 groen(voorziening)

binnen een gebied of perceel, dan wel op een gedeelte ervan, gelegen grasvelden, beplantingen, begroeiingen en paden, al dan niet gecombineerd voorkomend;

1.44 Grootvee-eenheid (GVE)

de optelsom van het aantal landbouwdieren op het bedrijf omgerekend naar de fosfaatproductie van één melkkoe. 

1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarische bedrijven waarvan de bedrijfsvoering grotendeels afhankelijk is (weidegang, voedervoorziening, mestafzet e.d.) van het voortbrengend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.

1.46 grondgebonden veehouderij

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een manege.

1.47 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.48 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

1.49 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.

1.50 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning;

1.51 kuilvoerplaat

Een agrarische voorziening in de vorm van een gesloten (doorgaans betonnen) vloer ten behoeve van de opslag van veevoeder (hooi, stro, gras, e.d.). Daar waar in de regels kuilvoerplaten zijn toegestaan, worden tevens vergelijkbare voorzieningen bestaande uit een gesloten (doorgaans) betonnen vloer, al dan niet met opstaande (keer)wanden, ten behoeve van de opslag van voer of mest onder begrepen.

1.52 kwetsbaar object

een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.53 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.54 loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten (waaronder grondverzet) of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen;

1.55 manege

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het beoefenen van de paardenspoprt, waaronder begrepen lesgeven, verhuur en het houden van wedstrijden en/of andere hippische evenementen;

1.56 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien (voor de relevante aspecten) is aangetoond dat:
  1. omliggende functies niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  2. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  3. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  4. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of, indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder en de vastgestelde hogere grenswaarde;
  5. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  6. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  7. er geen onevenredige lichthinder ontstaat van lichtveroorzaakende functies op lichtgevoelige functies;
  8. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  9. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  10. soorten die op basis van de Wet Natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  11. de waterhuishouding en waterkwaliteit niet onevenredig verslechteren;
  12. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  13. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte.

1.57 monument

een onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed, te onderscheiden in:
  1. een rijksmonument: een monument dat ingeschreven staat in het rijksmonumentenregister;
  2. een gemeentelijke monument: een monument op basis van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013, of de rechtsopvolger daarvan, en is opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst.

1.58 natuurwaarden

de aan een gebied toe te kennen waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.59 nevenfunctie

naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende tak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf, die ruimtelijk ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf en die verbonden dient te zijn aan de grond en/of het bouwvlak van het betreffende agrarisch bedrijf.

1.60 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarische bedrijven waarvan de agrarische bedrijfsvoering geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen, met uitzondering van glastuinbouw.

1.61 niet-grondgebonden veehouderij

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een man

1.62 omschakeling

de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand agrarisch bedrijf naar een andere agrarische bedrijfsvorm;

1.63 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.

1.64 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;

1.65 paardenhouderij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden;

1.66 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

1.67 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.68 permanente bewoning

indien een of meerdere personen de woning al dan niet tijdelijk gebruiken als hoofdverblijf in de zin van artikel 1:10 BW – zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden;

1.69 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.70 prostitutiebedrijf

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen.

1.71 risicovolle inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.72 ruimtelijke ondergeschiktheid

De ruimtelijke ondergeschiktheid dient te blijken uit een combinatie van de volgende aspecten:
  1. het ruimtebeslag van de nevenfunctie ten opzicht van dat van de hoofdfunctie;
  2. de fysieke positionering van de nevenfunctie ten opzichte van de hoofdfunctie;
  3. de uitstraling c.q. het aanzicht van de nevenfunctie ten opzichte van dat van de hoofdfunctie.

1.73 rustende boer

het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd in de bedrijfswoning blijft wonen nadat hij/zij zijn werkzaamheden voor het agrarisch bedrijf heeft gestaakt of nadat het agrarisch bedrijf is opgehouden te 

1.74 slopen

het geheel of gedeeltelijk permanent afbreken van een bouwwerk.

1.75 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat naar aard, omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt; de omvang omvat ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit de verwachten redelijk inkomen.

1.76 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.77 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt;

1.78 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.79 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.

2.6 hoogte van een drijvende woning/ recreatie-ark

vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van de drijvende woning of recreatie-ark, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderd

2.7 inhoud van een bouwwerk

ussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 oppervlakte van een drijvende woning

tussen de buitenzijde van de zijwanden van de drijvende woning, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. het wonen in een bedrijfswoning, voor zover een bedrijfswoning op grond van de bouwregels is toegestaan;
alsmede voor:
  1. extensief recreatief medegebruik;
  2. de volgende vormen van nevengebruik:
    1. bestaande, legale nevenfuncties;
  3. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    1. openheid;
    2. verkavelingspatronen;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Binnen bouwvlak
  Binnen het bouwvlak gelden de volgende bouwregels:
  1. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd
  2. de afstand van gebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m,
  3. voorts geldt het volgende:
    type bouwwerkmaximaal aantal per bouwvlakmaximale goothoogtemaximale bouwhoogtemaximale inhoud / oppervlakte per bouwvlak
    bedrijfswoning    
    hoofdgebouw bedijfswoning13,5 m*700m3
    bijgebouwen bij bedrijfswoning-3 m5 m50 m2
    overkappingen bij de bedrijfswoning--3m30 m2
    overige bedrijfsgebouwen en overkappingen-5,5 m8 mvolledig bouwvlak
    *een bedrijfswoning is ten minste afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek ten minste 300 en ten hoogste 50 0 bedraagt; 
  1. paardenbakken zijn toegestaan;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. 1 m voor zover voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw
    2. 2 m voor zover achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw
  3. de bouwhoogte van keerwanden bedraagt ten hoogste 4 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 12 m.      
3.2.2 Buiten bouwvlak
Buiten het bouwvlak is uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
  1. veekerende afrasteringen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van extensief recreatief medegebruik met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  3. bruggen met een breedte van ten hoogste 4 m en een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 paardenbakken buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 om paardenbakken buiten het bouwvlak toe te staan, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op hobbymatige paardenbakken en met inachtneming van het volgende:
  1. de afstand tussen de paardenbak en (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 25 m;
  2. de paardenbak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. de hoogte van de omheining bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  4. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de in lid 3.1 regels hoofdstuk 1 regels hoofdstuk 1genoemde landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - stelling van amsterdam' mag de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de Stelling van Amsterdam niet onevenredig worden aangetast;
  7. de paardenbak dient op landschappelijk adequate wijze te worden ingepast.
3.3.2 Overschrijding toegestane bouwhoogte voor bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub c om een hogere bouwhoogte voor bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen toe te staan, met inachtneming van het volgende: 
  1. het bijgebouw moet visueel en voor wat betreft het gebruik ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw;
  2. een grotere hoogte wordt uitsluitend toegestaan voor bijgebouwen op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens;
  3. belangen van derden (inval van licht en uitzicht) mogen niet in onevenredige mate worden geschaad;
  4. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
3.3.3 Overschrijding toegestane goot- en bouwhoogte voor overige bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c om de voor overige bedrijfsgebouwen bepaalde maximale goot- en/of bouwhoogte te overschrijden, met inachtneming van het volgende:
  1. de goothoogte van overige bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 8 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 12 m bedragen;
  3. de overschrijding is noodzakelijk uit het oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  4. de in lid 3.1 genoemde natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
3.3.4 Tijdelijke woongelegenheid rustende boer
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 om toe te staan dat de bestaande bedrijfswoning bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt verbouwd of uitgebreid voor het toevoegen van een extra wooneenheid, met dien verstande dat:
  1. dit noodzakelijk is om tijdelijke woongelegenheid te scheppen voor een rustende boer;
  2. de woongelegenheid inpandig wordt gerealiseerd of door middel van een uitbreiding die beperkt blijft tot 10% van de bestaande vloeroppervlakte van de bedrijfswoning;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b, de uitbreiding maximaal 200 m3 mag bedragen, indien kan worden aangetoond dat een uitbreiding met 10% niet voldoende is;
  4. de afwijking voor de extra wooneenheid strikt persoonsgebonden is: de extra wooneenheid mag, na het beëindigen van de bewoning door de rustende boer, geen zelfstandige wooneenheid gaan vormen;
  5. de tijdelijke woonvoorziening milieuhygienisch inpasbaar is;
  6. de omgevingsvergunning niet wordt verleend indien op het perceel reeds twee of meer woningen aanwezig zijn.
3.3.5 Kleinschalige windenergievoorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen, met dien verstande dat: 
  1. de hoogte van kleinschalige windenergievoorzieningen niet meer dan 20 m mag bedragen;
  2. de hoogte van kleinschalige windenergievoorzieningen op gebouwen niet meer dan 7,5 m mag bedragen;
  3. kleinschalige windenergievoorzieningen waarvoor een milieuvergunning noodzakelijk is niet zijn toegestaan;
  4. de windenergievoorziening wordt gebruikt ten dienste van de hoofdbestemming;
  5. de windenergievoorziening wordt geplaatst binnen het geldende bouwvlak van de hoofdbestemming;
  6. de windenergievoorziening geen onevenredige geluidhinder veroorzaakt op nabijgelegen geluidgevoelige functies;
  7. de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de landschappelijke waarden, zoals benoemd in 3.1, niet onevenredig mogen worden aangetast.
  9. indien de windenergievoorziening wordt geplaatst op of bij een monument, er een positief advies dient te zijn van de gemeentelijke monumentencommissie.
3.3.6 Schuilstallen en agrarische hulpbronnen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het toestaan van schuilgelegenheden en andere agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de hoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
  3. bedoelde bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een binnen een bouwvlak gevestigd, volwaardig agrarisch bedrijf en deze bebouwing noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  4. de rijafstand van het gebouwtje tot het bouwvlak minimaal 500 m bedraagt;
  5. de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
Bedrijfsvoering
  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 agrarisch bedrijf toegestaan;
  2. omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij is niet toegestaan.
  3. wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is uitsluitend toegestaan indien aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
    1. de wijziging is op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan reeds vergund door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998);
    2. de wijziging leidt niet tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000;
  4. dierenverblijven zijn uitsluitend toegestaan op één en dezelfde bouwlaag;
  5. opslag van goederen is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
Nevenfuncties
  1. nevenfuncties anders dan genoemd in lid 3.1 zijn niet toegestaan.
Beroep of bedrijf aan huis
  1. bij bedrijfswoningen is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m2;
    2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
    3. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
    4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
      • de vloeroppervlakte bedraagt ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen, met een maximum van 100 m2; 
      • een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd.
    5. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.
Voorwaardelijk verplichting verwijderen verharding buiten bouwvlak
 
    h.   het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor de bouw van een nieuwe loods is alleen toegestaan als de verharding ten oosten van de aanduiding ‘bouwvlak’ wordt verwijderd en verwijderd blijft.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1om het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning toe te staan met inachtneming van het volgende:
  1. het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort heeft de bedrijfsactiviteiten niet beëindigd;
  2. de plattelandswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;op het agrarisch bouwvlak komt de
  3. mogelijkheid voor een (extra) bedrijfswoning te vervallen;
  4. de bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in lid 3.2.1 blijven van toepassing.
3.5.2 Nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder f om overige nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf toe te staan, met inachtneming van het volgende: 
  1. de nevenfunctie dient ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  2. er dient sprake te zijn van een toekomstbestendig agrarisch bedrijf;
  3. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  4. de in lid 3.1 genoemde natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. voor zover sprake is van nieuwe bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie of van gebruik van onbebouwde gronden, dient dit op landschappelijk adequate wijze te worden ingepast;
3.5.3 Tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders in (al dan niet tijdelijke) gebouwen toe te staan, met inachtneming van het volgende: 
  1. de tijdelijke huisvesting kan voor een periode van ten hoogste 5 jaar worden toegestaan;
  2. de tijdelijke huisvesting mag per jaar voor een periode van ten hoogste 6 maanden plaatsvinden;
  3. de huisvesting is uitsluitend toegestaan voor seizoensarbeiders van het eigen bedrijf;
  4. de tijdelijke huisvesting dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het omvormen van grasland naar bouwgrond, uitgezonderd ten behoeve van de teelt van ruwvoeder als onderdeel van een veehouderijbedrijf tot een oppervlakte van ten hoogste 20 % van de gronden van het betreffende bedrijf;
  2. het omvormen van grasland naar boom-, fruit- of sierteelt;
  3. het aanbrengen van een ondergrond ten behoeve van containerteelt;
  4. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  5. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  6. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
  7. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  8. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  9. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 200 m2,  kavelpaden uitgezonderd.
3.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: 
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. worden uitgevoerd binnen een bouwvlak.
3.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied landbodem categorie 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige
    3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 30 cm diep of een oppervlakte van 2.000 m 2 overschrijden.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied  categorie landbodem 5 zonder of in  afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: 
  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.3.2 Uitzondering op het uitzonderingsverbod
Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: 
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  2. niet dieper gaan dan 30 cm of de oppervlakte van 2000 m2 niet overschrijden
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.
4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid  4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  3. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door: 
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

6.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende: 
  1. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden
  2. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op een bouwwerk als bedoeld in lid a, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;

6.3 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar in de volgende gevallen:
    1. onder (bedrijfs)woningen of bijgebouwen behorende bij (bedrijfs)woningen, een en ander met dien verstande dat de bouw van ondergrondse ruimten niet toelaatbaar is bij recreatiewoningen
    2. in de vorm van een mestkelder bij agrarische bedrijven;
  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie

In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - kwetsbaar voor oxidatie' dat bodembewerkingen in agrarische bestemmingen, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, niet zijn toegestaan. Hiervan uitgezonderd zijn bodembewerkingen die plaatsvinden ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor: 
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.2 Mansardekap (Bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven hellingshoek voor dakvlakken van een (bedrijfs)woning om daarmee een mansardekap toe te staan voor zover dit landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

8.3 vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek van de (bedrijfs)woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximale goothoogte voor (bedrijfs)woningen om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan en/of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende: 
  1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de goothoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Werking wettelijke regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

9.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  2. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  3. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.

9.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

9.4 Afwijken parkeren/ laden en lossen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikelen 7.2 en/of artikel 7.3; 
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: 
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. ndien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Wijzigingsplan Buitengebied-West - locatie Mijdrechtse Dwarsweg 12a'.