Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Herenweg 54, Vinkeveen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPP064Herenweg54-ow01
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie naast Herenweg 54 is momenteel een botenstalling en een schuur aanwezig. De initiatiefnemer heeft het voornemen om deze te verwijderen en om op het perceel een nieuwe woning te bouwen. Dit past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Kom Vinkeveen' (vastgesteld op 20 december 2012), waarin deze gronden een recreatieve bestemming hebben.
 
Tevens heeft de gemeente De Ronde Venen de wens dat de bestaande watergang doorgetrokken wordt over de onderhavige percelen. Hier is de initiatiefnemer mee akkoord. Het doortrekken van de watergang heeft als doel om de verbinding van en naar de Vinkeveense plassen te verbeteren, zoals ook eerder aangegeven in de 'Dorpsvisie Centrum Vinkeveen'. Hierdoor kunnen vooral kleine bootjes die van en naar de grote plas varen via de brug onder de N201 een veel kortere route volgen. Deze ontwikkeling sluit aan bij een andere ontwikkeling in de omgeving waar ook een nieuwe doorvaart wordt gerealiseerd ter verbetering van de doorvaarroute (project 'De Heul').
 
De beoogde ontwikkelingen passen niet geheel binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vinkeveen'. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen naast de Herenweg 54 in Vinkeveen. De planlocatie ligt aan de rand van de kern van het dorp Vinkeveen. De ligging in de dorpskern met veel water maakt het een aantrekkelijke woonlocatie.
Het plangebied omvat delen van de kadastrale percelen 5344, 5841 en 5844, welke kadastraal bekend zijn onder de kadastrale gemeente Vinkeveen, secties E en A. De oppervlakte van het plangebied is circa 3.750 m².
 
Op onderstaande afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. 
 
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Vinkeveen', vastgesteld op 20 december 2012. Voorts geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld op 28 juni 2018.
   
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Vinkeveen 12 februari 2014' (plangebied rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Op basis hiervan zijn dagrecreatieve terreinen, tuinen, openbare groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen op eigen terrein toegelaten. Er is een bouwvlak aangeduid voor een hoofdgebouw, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen. Het deel op het perceel Herenweg 54 is tevens voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stalling', op grond waarvan daar recreatieboten 24 uur per dag gestald mogen worden.
 
Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie1', voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Er geldt een vrijstelling voor werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 50 m². Deze dubbelbestemming geldt nagenoeg niet ter plaatse van de geplande watergang. Op basis van nieuwe inzichten, dient hier evenwel uitgegaan te worden van 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b'.
Het plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', gericht op de bescherming en het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Bouwen op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan, mits het niet gaat om bouwen op of in bestaande watergangen.
 
Tevens geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog', vastgesteld op 28 juni 2018. Met dit paraplubestemmingsplan zijn uniforme bepalingen voor het parkeren vastgesteld. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021', dan wel de herziening hier van.
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 5, waarna de economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in de lintbebouwing van de Herenweg in Vinkeveen, dat wordt gekenmerkt door legakkers met vooral vrijstaande woningen. Het perceel naast Herenweg 54 wordt momenteel recreatief gebruikt en is bereikbaar door middel van een brug vanaf het naastgelegen perceel Herenweg 54. Op het perceel bevindt zich een schuur (een voormalige kantine) van ongeveer 100 m², die in gebruik is voor onderhoud van boten. Aan de zuidkant hiervan is een betegeld terras aanwezig (voormalige fietsenstalling). Verder is op het perceel sprake van botenstalling.
 
In het verleden is het verlengde van de legakker gebruikt als plaats voor meerdere zomerhuisjes. Merendeels van deze zijn sinds 2015 niet meer aanwezig en is de rest van de legakker momenteel onbebouwd en groen. Kenmerkend aan de legakkers van Herenweg 54 en het naastgelegen perceel is dat deze vanaf de Herenweg onafgebroken de Vinkeveense plassen in steken, wat afwijkt van de omliggende verkaveling. Hierbij is het slotenpatroon dwars op de legakkers verstoord.
 
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie weer.
     
Bestaande situatie, gezien vanaf de Herenweg (bron: Google Maps, juni 2023)
Bestaande situatie op het perceel naast Herenweg 54 (bron: Blom Ecologie, 13 oktober 2023)
 
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer heeft het voornemen om een nieuwe woning op het perceel naast Herenweg 54 te realiseren. Hiervoor wordt de aanwezige schuur gesloopt en komt ook de functie als botenstalling te vervallen. De gemeente is voornemens om de aanwezige watergang ten oosten van de toekomstige woning door te trekken over het perceel van de beoogde ontwikkeling en het perceel van Herenweg 54. De initiatiefnemer is hiermee akkoord. 
 
De nieuwe woning is ter plekke van de bestaande schuur beoogd. Het betreft een woning met een footprint van ongeveer 150 m² in één bouwlaag met een forse kap.
 
In de huidige situatie is er geen directe verbinding met de Herenweg. In de beoogde situatie wordt er een nieuwe (auto-)brug geplaatst met een inrit en een pad richting de woning. Voor het maken van die inrit is een omgevingsvergunning nodig.
 
Onderstaande afbeelding geeft een schematische weergave van de beoogde situatie.
    
Beoogde situatie  (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan, 07-04-2023)
 
Doortrekken watergang
Het doortrekken van de watergang heeft als doel om de verbinding van en naar de Vinkeveense plassen te verbeteren. De betreffende percelen zijn langgerekt en verhinderen hierdoor een goede vaarverbinding. Er moet in de huidige situatie circa 2 kilometer omgevaren worden, om aan de overkant van de percelen te komen. Het realiseren van een doorvaart is vooral belangrijk voor kleine bootjes die van en naar de grote plas varen en onder de brug bij de zeilschool en N201 doorgaan. Na het realiseren van een doorvaart ontstaat een veel kortere vaarverbinding van de Heulbrug naar de grote plas toe.
 
De gemeente streeft daarom al langere tijd naar het realiseren van een vaarroute ter plaatse van de betreffende percelen. In de 'Dorpsvisie Centrum Vinkeveen' (2014) is een aantal verbeterpunten opgenomen om de bereikbaarheid van de Vinkeveense Plassen te vergroten. Het realiseren van een doorvaart ter hoogte van de Herenweg 54 is als één van deze punten opgenomen. Inmiddels is ook één van de andere verbeterpunten uit de dorpsvisie gestart. Vlakbij het plangebied wordt momenteel een ruimtelijke procedure doorlopen om doorvaart ‘De Heul’ te realiseren. Deze doorvaart en de doorvaart in onderhavig plan dragen samen bij aan een verbeterde doorvaarroute van en naar de Vinkeveense plassen. Voor het project ‘De Heul’ wordt een aparte ruimtelijke procedure doorlopen.
  
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.  
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk het landelijk gebied toekomstbestendig te ontwikkelen door een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 nieuwe woningen. Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van één woning. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling.
  
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt in de Omgevingsvisie provincie Utrecht om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. In de omgevingsvisie beschrijft de provincie toekomstige ontwikkelingen van woon- en werklocaties zoveel mogelijk binnenstedelijk te willen bouwen. Aan deze ambitie kan voorliggend plan voldoen.   
 
Verder maakt de planlocatie onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De omgeving van het plangebied is aangemerkt als agrarisch cultuurlandschap. Voor het agrarisch cultuurlandschap is het beleid gericht op dat cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart bij de planontwikkeling een rol spelen. De kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de volgende:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte. 
Onderhavig plan voegt zich in de bestaande lintbebouwing, waarbij de bestaande legakker wordt  gehandhaafd. Het vervangen van de recreatieve bestemming door een woonbestemming doet ook geen afbreuk aan rust & stilte van de omgeving. Gesteld kan worden dat het initiatief aansluit bij de kernkwaliteiten en in lijn is met de ambities van de provincie voor het agrarisch cultuurlandschap en het Groene Hart.
    
Er kan geconcludeerd worden dat het plan in lijn is met de ambities van de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie inneemt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Door de ligging in de Cultuurhistorische hoofdstructuur mag de ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. De Cultuurhistorische waarden in het plangebied betreft het 'Agrarisch cultuurlandschap'. In dit landschap ligt de waarde vooral in de aanwezige ontginningsstructuur en de ontginningsrichting. Het uitgangspunt voor dit landschap is behoud  door ontwikkeling. Hoewel er door de realisatie van de doorvaart aan aanpassing in de bestaande structuur van de ontginning wordt gemaakt, vormt de doorvaart een verbetering van de functionele structuur,  door het realiseren van een betere vaarverbinding van en naar de Vinkeveense plassen vanaf Vinkeveen.
 
Stedelijk gebied
Zoals in toelichting paragraaf 3.2.1 al benoemd is ligt het plangebied binnen de grenzen van het stedelijke gebied. In het provinciaal programma wonen en werken worden de volgende hoofdlijnen benoemd:
  1. zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  2. daarnaast in overig stedelijk gebied;
  3. eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors);
Voorliggend plan past binnen deze hoofdlijnen. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. De Herenweg is nabij de planlocatie verbonden met de N201.
  
Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. De Ronde Venen wil een gemeente zijn waar het goed recreëren is, waar gezellige kleine aantrekkelijke kernen zijn en waar het goed wonen en werken is.
In de gemeente De Ronde Venen zijn de volgende beleidsthema's aangemerkt als belangrijke waarden voor het ruimtelijke beleid:
  • leefbaarheid;
  • landschap;
  • lokale economie;
  • duurzaamheid.
 
Planspecifiek
Het betreft een ontwikkeling binnen de bestaande lintstructuur, die ruimtelijk passend is in de schaal van de bebouwing in de lintstructuur. Het initiatief met een nieuwe woning draagt -zij het in bescheiden mate- bij aan de leefbaarheid van het dorp. Het doortrekken van de watergang vertegenwoordigt een maatschappelijk belang, zoals ook bedoeld in de 'Dorpsvisie centrum Vinkeveen'. Het zorgt immers voor een betere vaarverbinding van en naar de Vinkeveense plassen vanaf Vinkeveen en daarmee voor een verbetering van de functionele structuur.   
 
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie. 
3.3.2 Landschapsnota De Ronde Venen 2030
Het landschap van de Groene Hartgemeente De Ronde Venen wordt gekenmerkt door oude verkavelingspatronen, kleinschalige lintbebouwing en door het landschap lopende rivieren en dijken met in het centrum plassen en legakkers. Daarnaast telt de gemeente zes forten van de Stelling van Amsterdam wat is opgenomen als UNESCO-werelderfgoed. Om de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden te behouden en versterken heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen op 5 juni 2014 de Landschapsnota De Ronde Venen 2030 vastgesteld.
Het hoofddoel van de Landschapsnota is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. De Landschapsnota dient primair als uitwerking van het beleid wat is vastgesteld in de Structuurvisie. De Landschapsnota is daarom, net als de Structuurvisie, geldig tot 2030. Elke vijf jaar na de vaststelling van de Landschapsnota vindt een evaluatie plaats.
 
Planspecifiek
Het plangebied behoort volgens de deelgebiedenkaart tot 'Plassen: recreatie en natuur'. Hier zijn legakkers en petgaten aanwezig die zorgen voor een deels open gebied en deels meer gesloten gebied. Volgens de landschapbeleidskaart behoort het plangebied grotendeels tot het landschapstype 'Middeleeuwse verkaveling', terwijl het achterste deel behoort tot 'legakkers'. Bij de middeleeuwse verkaveling dient de bestaande verkaveling en het bestaande slotenpatroon behouden te blijven. Het beleid van het landschapstype 'legakkers' is gericht op het behouden van de bestaande legakkerstructuur.
 
Het initiatief gaat gepaard met het behoud van de bestaande legakkerstructuur. Het doortrekken van de watergang, zoals voorzien in het voorliggende bestemmingsplan, draagt echter niet bij aan de landschappelijke kwaliteit. Het doortrekken is hier evenwel verantwoord aangezien dat bijdraagt aan de functionele kwaliteit, met name ten aanzien van de mogelijkheden voor doorvaart. Dit maatschappelijke belang geeft hier de doorslag ten opzichte van de landschappelijke kwaliteit.
 
3.3.3 Woonvisie De Ronde Venen
Op 29 juni 2017 is de 'Woonvisie 2025' vastgesteld door de raad van gemeente De Ronde Venen. Op 5 maart 2020 is de '1e wijziging Woonvisie 2025' vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie geeft de gemeente aan wat ervoor nodig is om een vitale gemeente te blijven. Een vitale gemeente heeft een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud.
 
De jongere leeftijdsgroepen, zoals alleenstaanden, stellen of een jong gezin, zoeken een betaalbare woning. Om deze groep jong werkenden te behouden en aan te trekken vanuit de regio moeten wonen beschikbaar zijn en passen bij de woonwensen. Ouderen willen en moeten langer thuis wonen dus voorzieningen in huis maar ook nabij huis zijn onontbeerlijk. Gemeente De Ronde Venen wil daarnaast voor haar inwoners een duurzame gemeente zijn, ook op het gebied van wonen. Om deze visie te bereiken is een aantal speerpunten gekozen:
  • betaalbaar wonen;
  • beschikbaarheid en diversiteit;
  • duurzaam wonen;
  • wonen en zorg. 
De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. Mede hierdoor is er een gebrek aan doorstroming. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente.
 
Uit de woonvisie volgt dat tot 2025 sprake zal zijn van een toename van het aantal huishoudens (6%). Tot 2025 is de grootste behoefte aanwezig naar grondgebonden koopwoningen. Er is behoefte aan koopwoningen in alle prijsklassen, waarbij de vraag het grootst is naar duurdere woningen boven de € 350.000.
 
Tot slot wordt met de wijzigingen die in 2020 in de woonvisie zijn doorgevoerd ('1e wijziging Woonvisie 2025') bij nieuwe projecten meer gestuurd op het toevoegen van sociale en middeldure huurwoningen.
 
Planspecifiek:
De voorgenomen ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken van één extra woning. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte. Het per saldo toevoegen van een vrijstaande woning kan een positief effect hebben op de doorstroming in de woningmarkt. Verder heeft de planlocatie betrekking op een aantrekkelijk woonmilieu nabij het open landschap. De vrijstaande woning begeeft zich in de prijsklasse boven € 350.000. Aan woningen in deze prijsklasse is behoefte. De ontwikkeling is een voorbeeld van particulier opdrachtgeverschap. De gemeente De Ronde Venen heeft een positieve grondhouding ten aanzien hiervan. Met het bouwen van een nieuwe woning die voldoet aan de BENG-eisen wordt tevens bijgedragen aan het speerpunt 'duurzaam wonen'.
 
Gesteld kan worden dat het initiatief past binnen de ambities van de gemeentelijke woonvisie.
 
4 Uitvoerbaarheid omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat immers de realisatie van één woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. 
 
Er is voor dit project een 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld (Buro SRO, d.d. 9 november 2023). Deze is als bijlagen bij toelichting, bijlage 5 bijgevoegd. Daaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot significant negatieve milieueffecten. Er wordt daarom geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-procedure te doorlopen voor deze ontwikkeling. Deze aanmeldnotitie wordt als expliciet beslispunt aan het college voorgelegd.
 
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed leefklimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een gevoelige functie, namelijk een nieuwe woning, mogelijk. De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied is gelegen aan de Herenweg. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, bedrijvigheid en horecafuncties. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Om die reden kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
Aan de hand van het geldende en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Dorpskernen' is bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving planologisch toegestaan zijn.
 
ActiviteitSBI-2008AdresMilieucategorie (maximaal toegestaan)Richtafstand gemengd gebiedMinimale afstand tot het plangebied
Horeca, incl. horeca categorie 3563Herenweg 53-5521045
Bedrijvigheid maximaal categorie 2 Herenweg 49 en 57-61 21045
Kinderopvang8891Herenweg 6521095
Bedrijvigheid maximaal categorie 3.1
 Herenweg 46A/13.13090
 
Geconcludeerd kan worden dat voor wat betreft de omliggende activiteiten voldaan wordt aan de richtafstanden. Er kan dan ook gesteld worden dat het initiatief geen belemmeringen oplevert voor omliggende activiteiten en dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect bedrijven en milieuzonering en het plan op dit onderdeel uitvoerbaar is.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk. De direct aangrenzende Herenweg is echter een 30 km-weg waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Op ca 130 meter van de beoogde woning loopt de Herenweg over tot een 50 km-weg ter plekke van de kruising met de Kerklaan, welke ook een 50 km-weg is. Het bevoegd gezag heeft evenwel aangegeven dat gezien de intensiteit van het wegverkeer een akoestisch onderzoek noodzakelijk is, uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat. Ten behoeve van het voorgaande er een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, d.d. 12 oktober 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 1) De resultaten uit dit onderzoek worden hieronder samengevat.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Herenweg (50 km) bedraagt na aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh ten hoogste 38 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er zijn dan ook geen hogere waarden nodig voor de geluidsbelasting door wegverkeer.
 
De geluidsbelasting door wegverkeer op de gezoneerde Kerklaan bedraagt na aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh ten hoogste 35 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er Zijn dan ook geen hogere waarden nodig voor de geluidsbelasting door wegverkeer.
 
De geluidsbelasting door wegverkeer op alle 30 km wegen samen bedraagt naaftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh ten hoogste 45 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrensvoorwaarde van 48 dB niet overschreden.
            
De geluidsbelasting op de gevels bedraagt ten hoogste 51 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidsbelasting tot en met 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidswering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woning zijn geen aanvullende voorzieningen nodig.
 
Concluderend vormt het thema geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.  
  
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning ten opzichte van de huidige planologische situatie. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De concentraties over 2020 van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) bedragen respectievelijk maximaal 12,4 µg/m³ NO2, 15,8 µg/m³ PM10 en 8,8 µg/m³ PM2,5. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. 
 
Er zijn gezien het voorgaande geen belemmeringen voor het aspect luchtkwaliteit.
 
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik mogelijk. Om aan te kunnen tonen of de kwaliteit van de grond en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen) is er  een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, d.d. 27 november 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Doel van dit onderzoek was het vastleggen van de bodemkwaliteit en het beoordelen of de bodem geschikt is voor wonen. Daarnaast is de te verwachte kwaliteit van de te ontgraven grond ter plaatse van de doorgangen onderzocht. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder benoemd.
 
Op basis van een vooronderzoek is een hypothese opgesteld voor een mogelijke verontreinigde situatie. De planlocatie is verdacht voor het voorkomen van verhogingen van zware metalen en PAK. In verband met het afvoeren van grond voor de watergang is een onderzoek naar PFAS uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek geldt er geen verdenking op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging met asbest. Wel is er tijdens het veldonderzoek visueel gelet op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen.     
 
Woonperceel  
Uit het veldonderzoek blijkt dat ter plaatse van het toekomstige woonperceel sprake is van sterke verhoging aan enkele zware metalen in de bovenste meter grond. Ook zijn er matige en lichte verhogingen aan overige zware metalen en/of PAK en minerale olie aangetroffen. Hiermee is de hypothese voor een mogelijke verontreinigde situatie bevestigd. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen waarneming van verontreiniging met asbest gedaan. De hypothese van een asbestonverdachte locatie kan worden gehandhaafd.
 
Op basis van de resultaten van het huidige en voorgaande onderzoek van Grondslag uit 2016 kan geconcludeerd worden dat de gehele deellocatie heterogeen sterk verontreinigd is. Binnen de onderzoekslocatie is meer dan 25 m³ aan sterk verontreinigde grond aanwezig. Er is daarmee sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In verband met de gewenste bestemmingswijziging en de sterke verontreiniging met onder andere lood is een risicobeoordeling uitgevoerd met behulp van het programma Sanscrit. Geconcludeerd kan worden dat op de locatie een geval van een ernstige, spoedeisende bodemverontreiniging aanwezig is. Er is bij de beoogde woonbestemming zowel een onaanvaardbaar humaan als een (hypothetisch) ecologisch risico aanwezig. Ook in de huidige functie is er mogelijk sprake van een ecologisch risico. Om vast te stellen of dit daadwerkelijk zo is, is aanvullend onderzoek nodig.
Binnen de locatie kan de verontreinigde grond worden herschikt. Eventuele overtollige grond dient te worden afgevoerd naar een vergunde grondreiniger.
 
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging dienen gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag ten aanzien van een (spoedeisende) verontreiniging is tot 31 december 2023 de regionale uitvoeringsdienst Utrecht (RUD Utrecht). Indien voor deze datum een melding Wbb wordt gedaan blijft de Provincie het bevoegd gezag. Wordt er voor die datum geen melding gedaan dan zal vanaf 1 januari 2024 de gemeente De Ronde Venen het bevoegd gezag zijn. De verontreiniging zal dan worden aangemerkt als ‘toevalsvondst’.
 
Het betreft echter ook een verontreiniging als gevolg van diffuus bodemlood. Hierbij is het van belang dat de initiatiefnemers er alles aan doen om de gezondheidsrisico's te beperken, zoals ook bedoeld met het project 'Aanpak diffuus bodemlood in gemeente De Ronde Venen' van Provincie Utrecht.
 
Watergang 
De gestelde hypothese naar verwachting van een verhoging aan zware metalen en/of PAK in verband met de aanwezigheid van toemaakdek, is bevestigd. Er zijn sterke verhogingen aan zware metalen aangetoond in de bovengrond. Daarnaast zijn er matige en lichte verhogingen aan overige zware metalen aangetroffen. De laag direct hieronder is maximaal licht verontreinigd. Vermoedelijk is het gehele oppervlak (van het te verwijderen deel van het zuidelijke perceel) sterk verontreinigd. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
De grond is tevens aanvullend onderzocht op PFAS ten behoeve van de afvoer. Er zijn verder in de bodem geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. Wel is er ter plaatse van de noordelijk te graven doorgang een asbestbeschoeiing aangetroffen.
 
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de locatie heterogeen verontreinigd is. Binnen de onderzoekslocatie is meer dan 25 m³ aan sterk verontreinigde grond aanwezig. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dit betreft hetzelfde geval als op het toekomstig woonperceel en wordt veroorzaakt door toemaakdek.
 
Tijdens het veldonderzoek is er op het zuidelijke perceel, ter plaatse van de zuidelijk te graven doorgang, een slakkenlaag is aangetroffen op het maaiveld. Dit betreft echter geen bodem en is hierom niet onderzocht. Wel dient hier rekening mee gehouden worden met betrekking tot de afvoer. Het materiaal zal gestort dienen te worden.
 
In verband met het graven van de toekomstige watergang en de aangetroffen sterke verhogingen (ernstig geval) dienen de werkzaamheden plaats te vinden onder sanerende condities. Indien een gezamenlijk saneringsplan wordt opgesteld voor zowel het toekomstige woonperceel als de geplande doorgang zijn er mogelijkheden om de te ontgraven grond te herschikken op het woonperceel voordat de afdekking plaatsvindt.
 
Conclusie
Op basis van het voorgaande is het noodzakelijk om de verontreiniging te saneren. Voor wat betreft het woonperceel wordt geadviseerd dit te doen door middel van afdekking (isolatie van de verontreiniging), waarmee de eventuele contactrisico's worden weggenomen. Bij de te graven watergang dienen de graafwerkzaamheden onder sanerende condities plaats te vinden.
Bij sanering in 2023 kan hiervoor een BUS-melding worden gedaan, of met een vergunning in het kader van de Omgevingswet als het op een later moment gebeurt.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:  
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen 
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
    
Planspecifiek
Op basis van de risicokaart van de Atlas Leefomgeving kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld) (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Uit de risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.   Op circa 1,45 km ten westen van het plangebied is een buisleiding en gasontvangstation gelegen. Deze ligt op een dusdanig grote afstand dat een beschouwing van het risico niet vereist is. Er zijn verder geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig in de omgeving van het plangebied.
  
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken, bruggen en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Ook als de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 1.000 m² geldt er altijd nog een zorgplicht. De uitvoerende partij moet voorkomen dat de waterhuishouding er niet op achteruit gaat door de aangebrachte wijzigingen.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Verharding
In de bestaande situatie is het perceel, op de schuur na, onverhard, In de beoogde situatie wordt de schuur vervangen door een nieuwe woning op dezelfde plek. Hierdoor neemt de verharding enigszins  toe. Ook zal er verharding toegevoegd worden voor de oprit en parkeerbehoefte.
Daarnaast wordt een watergang doorgetrokken over een deel van de voorliggende percelen. Hierdoor wordt er in de beoogde ontwikkeling meer ruimte gecreëerd voor water dan er wordt verwijderd voor de verharding.  
 
Waterafvoer 
Het perceel is aangesloten met het gemeentelijk rioolstelsel. Het riool ter plekke van het plangebied is deel van een drukriolering, hierop mag geen hemelwater aangesloten worden. Ook in het 'Water- en Rioleringsplan De Ronde Venen 2023-2027' is aangegeven dat bij nieuwbouw die wordt aangesloten op drukriolering, het alleen is toegestaan om huishoudelijk afvalwater te lozen.
Het hemelwater op de onderhavige locatie wordt gescheiden afgevoerd door infiltratie in de bodem en/of via het oppervlaktewater. In dit verband is van belang dat tijdens de bouw- en gebruiksfase geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende materialen, zodat de waterkwaliteit als gevolg van het plan niet achteruit gaat en emissies van PAK, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) naar het oppervlaktewater worden voorkomen.  
 
Keur en legger
Voor de nieuwbouw kunnen verplichtingen ten aanzien van het onttrekken, lozen, afvoeren en aanvoeren van water (meld- en meetplicht) van toepassing zijn. Het beleid waarop AGV een vergunning kan verlenen ten aanzien van werken en werkzaamheden is vastgelegd in de Beleidsregels Keurvergunningen. Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet vereist. In de beoogde ontwikkeling wordt het perceel doormiddel van een brug met de Herenweg ontsloten. Voor het aanleggen van een brug gelden er regels uit het Keur, hiermee zal bij de verdere uitwerkingen rekening worden gehouden.
  
Grondwaternorm
In het 'Water- en Rioleringsplan de Ronde Venen 2023-2027' is het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden onder andere de volgende normen gesteld aan drooglegging:
  • woning zonder kruipruimte- drooglegging van 50 cm;
  • woning met kruipruimte - drooglegging van 90 cm.
Bij de verdere uitwerkingen wordt hier rekening mee gehouden. 
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De effecten van het initiatief en de hiermee gepaard gaande ingrepen op beschermde flora en fauna dienen inzichtelijk te worden gemaakt. Hiertoe wordt een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom ecologie, d.d.13 oktober 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
   
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, Groene contour  of weidevogelkerngebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Botshol' ligt op een afstand van ca 3 km. Op een afstand van ca 6,3 km ligt het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en op ca 7 km het Natura 2000-gebied 'Nieuwekoopse Plassen & De Haeck'. Gezien de ruime afstand en gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft.
 
Het plangebied ligt tegen het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van ca 1 km is het weidevogelkerngebied gelegen. Op een afstand van ca 3,4 km ligt de Groene contour. Ten aanzien van deze gebieden vormt gebiedsbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
   
Soortenbescherming
Op basis van het veldbezoek en de bureaustudie is in de rapportage per soortgroep besproken wat de potentie van het plangebied en de directe omgeving daarvan voor het voorkomen van soorten is, en welke effecten daarop te verwachten zijn als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. En dat het plangebied een mogelijk geschikt leefgebied is voor soorten welke niet beschermd zijn en/of waarvoor vrijstelling geldt.
      
Stikstofdepositie
Het meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op een afstand van ca. 3 km en betreft het Natura 2000-gebied 'Botshol', terwijl op circa  7 km afstand de Natura 2000-gebieden 'Oostelijke Vechtplassen' en 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' aanwezig zijn. Gezien de ruime afstand en de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling kan worden aangenomen dat gedurende de bouwfase geen negatieve effecten zullen zijn op Natura 2000-gebieden. Bovendien wordt de woning gasloos gebouwd. Uitstoot van stikstof als gevolg van verwarmingsinstallaties vindt daarmee niet plaats tijdens de gebruiksfase. Naar verwachting zal de depositie op Natura 2000-gebieden lager zijn dan 0,00 mol/ha/j. Geconcludeerd wordt dat er als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie zullen zijn op Natura 2000-gebieden.
  
Houtopstanden 
In de huidige situatie is op het perceel en op het oostelijke deel van de legakker een bosschage aanwezig die circa 8.600 m² betreft. Voor de beoogde ontwikkeling wordt een deel van het perceel uitgegraven. Hiervoor moet er een gedeelte van de aanwezige bosschages gekapt worden. Voor het kappen van zelfstandige eenheden van bomen welke deel uitmaken van een bosschage van meer dan 1.000 m² geldt er een meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming en een herplantingsplicht. Aangezien de bomen op het gedeelte staan waar de doorvaart beoogd is, zal de gemeente te zijner tijd zorgdragen voor de herplant.
  
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat voor de Wet natuurbescherming de thema's soortenbescherming, gebiedsbescherming en stikstofdepositie  geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied. Ook heeft de beoogde ontwikkeling geen invloed op de nabijgelegen natuurgebieden. Voor de te kappen bomen i.v.m. het doortrekken van de watergang geldt in het kader van de Wet natuurbescherming wel een melding- en herplantingsplicht.   
 
4.9 Cultureel erfgoed
4.9.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Planspecifiek
Er zijn geen rijksmonumenten in of nabij het plangebied gelegen en de bebouwing in het plangebied is niet aangemerkt als gemeentelijk monument.
De verkavelingsvormen rond de Herenweg volgens het oude cope systeem, de trekgaten en de legakkers zijn kenmerkend voor het plangebied en van cultuurhistorische waarde. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen.
 
Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering.
4.9.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan.
Als de Omgevingswet in werking is getreden, gaat een aantal regels uit de Erfgoedwet over naar het Omgevingsplan. Het betreft de bepalingen die betrekking hebben op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Tevens kan een verstoorder van de ondergrond verplicht zijn om aan te tonen dat hij/zij geen archeologische monumenten (in de breedste zin) gaat verstoren. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat vooronderzoek uitgevoerd wordt op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit neemt over eventuele verplichte vervolgstappen.
 
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
De gemeente De Ronde Venen heeft via het eigen gemeentelijk beleid invulling gegeven aan waar en wanneer archeologische onderzoek verplicht is.
 
Planspecifiek
Het plangebied wordt in het archeologisch beleid van de gemeente De Ronde Venen aangemerkt als een gebied met 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b' en 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6'. Een uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingskaart is op onderstaande afbeelding weergegeven.
   
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart (plangebied rood omcirkeld)
 
De gronden waar de watergangen worden doorgetrokken hebben een lage archeologische verwachting (categorie 6), waar een vrijstellingsgrens gehanteerd wordt van 10.000 m². Met de beoogde ontwikkelingen wordt deze oppervlaktenorm niet overschreden. Dus is hiervoor geen archeologisch onderzoek nodig.
 
Voor het deel met een hoge verwachting (categorie 2b), waar de woning wordt gerealiseerd, is onderzoek nodig als de verstoring groter is dan 100 m² en dieper is dan 30 cm. Gezien de omvang van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, 16090015, d.d. 13 december 2016, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 4.  De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat. Hierbij blijven de bevindingen die buiten het kader van het voorliggende bestemmingsplan vallen, buiten beschouwing.
 
Bij het noordelijke perceel is ter plaatse van de nieuwe bestemming wonen een verkennend/karterend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens het verkennend/karterend booronderzoek is een toemaakdek uit de 17e eeuw-21e eeuw aangetroffen. Het toemaakdek is 20 tot 70 cm dik en het dikst aan de zuidzijde van het noordelijke perceel. In de laag is aardewerk en puin uit alle periodes vanaf de late 17e eeuw aangetroffen. Er zijn geen cultuurlagen of ophooglagen uit de Middeleeuwen waargenomen. Er is dus geen vindplaats uit de Middeleeuwen aangetroffen. De verwachting voor het afgeboorde perceel kan dan ook worden bijgesteld naar laag.
Het oosten van het perceel is niet afgeboord, uit het bureauonderzoek blijkt het onwaarschijnlijk dat er daar in de middeleeuwen bebouwing heeft gestaan.  
Ter plaatse van het oostelijke deel van het noordelijke perceel, dat niet afgeboord is, kan de verwachting ook worden bijgesteld naar laag. Op basis van historisch kaartmateriaal is het onwaarschijnlijk dat hier bebouwing uit de Middeleeuwen gestaan heeft.
Geconcludeerd wordt dat de archeologische verwachting bijgesteld kan worden naar laag. Er wordt dan ook geen vervolgonderzoek aanbevolen.
 
Concreet betekent dit dat voor het noordelijke perceel de archeologische verwachting (categorie 2b) bijgesteld kan worden naar een lage archeologische verwachting (categorie 6). Een controle in 2023 heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat op basis van nieuwe kennis deze conclusie niet meer van toepassing zou zijn. De wettelijke meldplicht voor archeologische vondsten, zoals bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet, blijft hierbij onverminderd van toepassing.
 
Er kan aan de hand van deze resultaten geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied zal voorzien worden van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6'.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
In het voorgenomen plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid wordt aangesloten op de categorieën 'buitengebied' en 'matig stedelijk'. De gemiddelde verkeersgeneratie voor een woning (Koop, huis, vrijstaand) is 7,7 mvt/etm. De bestaande infrastructuur wordt in staat geacht om deze verkeersgeneratie te verwerken. Daarbij genereerde de oorspronkelijke bestemming ook verkeersbewegingen, die met de nieuwe invulling komen te vervallen.
Er wordt een nieuw toerit vanaf de Herenweg gerealiseerd, zoals zichtbaar op de afbeelding in toelichting paragraaf 2.2. Verkeerskundig levert dit geen problemen op. Voor het aanleggen van een nieuwe toerit is een omgevingsvergunning nodig.
 
Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
   
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.  
  
Beleidsplan Verkeer 2017 - 2021
Het beleidsplan verkeer van de gemeente De Ronde Venen is een afwegingskader om sneller en beter in te spelen op initiatieven van bewoners, ondernemers en andere overheden en ook op de uitvoering van het onderhoud van de gemeentelijke wegen. Het is geen uitgebreide opsomming van verkeerskundige oplossingen voor de nabije toekomst.
 
Er worden de komende jaren verschillende (woning)bouwprojecten gerealiseerd in de gemeente. Ook worden er binnen bestaande woon- en werkgebieden woningen en voorzieningen gebouwd. Voor nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om parkeernormen vast te stellen, die aansluiten bij het verwachte autogebruik en -bezit.
 
Parkeernormen hebben een doel: met het stellen van normen en het realiseren van parkeerplaatsen wordt geprobeerd om parkeerproblemen nu en in de toekomst te voorkomen. We ondervinden elke dag de gevolgen van (te) lage parkeernormen: inwoners kunnen hun auto niet kwijt bij hun woning en parkeren soms verkeerd. Hierdoor kan de bereikbaarheid van hulpdiensten ernstig worden belemmerd.
 
Planspecifiek
In het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog', vastgesteld op 28 juni 2018, is juridisch-planologisch geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Dit bestemmingsplan blijft na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan onverminderd van toepassing. In het Beleidsplan Verkeer 2017-2021, waarnaar in het ‘Parapluplan Parkeren analoog’ wordt verwezen, is bepaald dat wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten op de CROW-richtlijnen. Het toekomstige bouwplan zal moeten voldoen aan het ‘Parapluplan Parkeren analoog’.
 
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning. Hiervoor is de parkeerbehoefte berekend, gebaseerd op het parkeerbeleid van de gemeente De Ronde Venen voor het gebiedstype 'schil centraal'. Daarbij wordt het gemiddelde toegepast en uitgegaan van de parkeernorm van 'koop, huis, vrijstaand', wat neerkomt op 1,9 parkeerplaatsen per woning. Er is voldoende ruimte aanwezig om (minimaal) 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan
 
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.2 Wijze van bestemmen
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn afgestemd op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Dorpskernen'.
 
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Water
Deze bestemming is gebruikt voor de reeds aanwezige en de nieuw te realiseren watergangen op de onderhavige percelen. Op deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen en botenhuizen worden gebouwd. Bruggen, steigers en openbare aanlegplaatsen zijn in principe alleen in de bestaande omvang toegestaan. Voor de aanleg van nieuwe steigers gelden aanvullende regels (zie Algemene bouwregels: lid 8.2 Steigers).
  
Wonen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Het hoofdgebouw (de woning) is uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak toegestaan, waarbij uitgegaan wordt van ten hoogste één vrijstaande woning. De maximum goot- en bouwhoogten zijn eveneens aangeduid (maximaal resp. 4 en 9 meter). Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan buiten het bouwvlak.
 
Waarde - Cultuurhistorie
Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarde. Bouwen op grond van deze onderliggende bestemming is toegestaan mits het niet gaat op of in bestaande watergangen.  
 
Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtingsgebied)
Als archeologische waarde is categorie 6 van de archeologische beleidskaart overgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een intentieovereenkomst afgesloten. Het ruimtelijke plan is financieel uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
De omwonende worden met een brief uitgenodigd voor een inloopmoment bij het gemeentehuis. Tijdens dit inloopmoment kunnen de omwonende de plannen bekijken en vragen stellen aan ambtenaren en de initiatiefnemer. Middels dezelfde brief kunnen de omwoners, indien gewenst, zienswijze indienen.
7.1 Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gestuurd naar de volgende overlegpartners: provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
 
Provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hebben aangegeven akkoord te zijn en geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Deze reacties leiden dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
  
7.2 Zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd eventuele zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.