Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Herenweg 54, Vinkeveen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPP064Herenweg54-ow01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Herenweg 54, Vinkeveen met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP064Herenweg54-ow01 van de Gemeente De Ronde Venen.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundige  (CCvD) en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bed en breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.
 
1.9 beroep en bedrijf aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.
 
1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
   
1.13 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.14 bijgebouw
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden - niet zijnde inpandig - of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.
 
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.
 
1.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder makelaardij, internetcafé, zonnestudio en bankfiliaal.
 
1.23 extensief recreatief medegebruik
vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
 
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.25 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.26 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
 
1.27 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.
 
1.28 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.
 
1.29 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.30 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan één wand.
 
1.31 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
 
1.32 permanente bewoning
het gebruik van een voor recreatief nachtverblijf bestemd bouwwerk als woonadres, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
 
1.33 steiger
een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.
 
1.34 voldoende parkeergelegenheid
van voldoende parkeergelegenheid' is sprake als voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016. Indien deze regeling wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.
 
1.35 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.36 voorgevelrooilijn
de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft.
 
1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.
 
1.38 woning
een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water, waterhuishouding, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. scheepsvaart en watersport
  3. groenvoorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik;
met daarbij behorende:
  1. oevers en taluds;
  2. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer en perceelsomsluitingen;
  3. sluizen of andere waterstaatkundige kustwerken;
  4. nutsvoorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen, overkappingen en botenhuizen
Op deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen en botenhuizen worden gebouwd, met dien verstande dat bestaande botenhuizen wel zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.
 
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen, geen overkappingen en geen botenhuizen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen en geen botenhuizen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 meter, met dien verstande dat: 
  1. bruggen, steigers, vlonders, openbare aanlegplaatsen en andere afmeervoorzieningen niet zijn toegestaan, uitgezonderd:
    1. bestaande bruggen, steigers, vlonders, openbare aanlegplaatsen en andere afmeervoorzieningen, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
    2. steigers overeenkomstig het bepaalde in lid 8.2 en volgens een afwijking in lid 10.3.
  2. bestaande beweegbare bruggen niet gewijzigd mogen worden in niet beweegbare bruggen zodat de doorvaarbaarheid niet in hoogte beperkt wordt.
 
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de doorvaart,
nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken. Alvorens nadere eisen worden gesteld, dient er vooraf advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Nieuwe bruggen of aanpassen bestaande bruggen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a om nieuwe bruggen toe te staan of bestaande bruggen aan te passen, met inachtneming van het volgende: 
  1. de bouwhoogte van de brug bedraagt ten hoogste 5 meter;
  2. de breedte van de brug bedraagt ten hoogste 10 meter;
  3. de brug mag geen onevenredige belemmering vormen voor het waterschapsbelang en de doorvaart;
  4. het waterschap dient advies te hebben uitgebracht.
 
3.4.2 Wijzigen beweegbare bruggen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b om het wijzigen van beweegbare bruggen in niet beweegbare bruggen toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de betreffende watergang heeft geen vaarfunctie of de doorvaart mag niet onevenredig worden belemmerd;
  2. wijziging mag geen onevenredige belemmering vormen voor het waterschapsbelang;
  3. het waterschap dient advies te hebben uitgebracht.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Het gebruik van gronden als ligplaats voor recreatie-arken, woonschepen of drijvende woningen is niet toegestaan.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in een woning, niet zijnde een drijvende woning, woongebouw, woonschip of een stacaravan/chalet;
met daarbij behorende:
  1. erven en tuinen;
  2. toegangswegen en -paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels: 
  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  2. woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd.
 
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.
 
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen als bedoeld onder c t/m f, wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevelrooilijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  3. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen op deze gronden, ten hoogste 50% mag bedragen;
  4. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen, voor zover het bepaalde percentage onder c dit toelaat, ten hoogste 50 m² mag bedragen;
  5. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b 200 m² of meer, maar minder dan 250 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
  6. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b 250 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 250 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  7. het is niet toegestaan bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn op te richten, met dien verstande dat bestaande bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn wel zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
  8. bijgebouwen en overkappingen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  9. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    1. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen;
    3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  10. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter;
    3. de bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen;
  11. voor overkappingen geldt dat:
    1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 1 meter moet bedragen;
    2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  12. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  13. in afwijking van het bepaalde onder l mogen bijgebouwen en overkappingen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
 
4.2.4 Dakterrassen en balkons
Voor het bouwen van dakterrassen en balkons gelden de volgende regels:
  1. dakterrassen en balkons zijn uitsluitend toegestaan bij vrijstaande woningen;
  2. de afstand van een dakterras of balkon tot de perceelsgrenzen dient minimaal 2 meter te bedragen.
 
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal:
    1. pergola's en speeltoestellen: 3 meter;
    2. vlaggenmasten: 7 meter, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 1 vlaggenmast is toegestaan;
    3. afscheidingen op dakterrassen: 1 meter, gemeten vanaf het terras;
    4. afscheidingen tussen dakterrassen: 2 meter, gemeten vanaf het terras;
    5. erf- en terreinafscheidingen:
      1. voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 meter;
      2. achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 2 meter;
    6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
      1. voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 meter;
      2. achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 3 meter.
 
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
nadere eisen stellen aan:
  1. de situering, afmetingen en dakhelling van bouwwerken;
  2. de situering van in- en uitritten;
  3. de situering van parkeervoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Erkers en entreeportalen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder g en j om een erker of entreeportaal aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de goothoogte van een erker of entreeportaal mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter;
  2. de diepte van een erker of entreeportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 meter, gemeten uit de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw;
  3. de breedte van een erker of entreeportaal mag niet meer bedragen dan 3/5e van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. de afstand van een erker of entreeportaal tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  5. belangen van derden (inval van licht, uitzicht en privacy) mogen niet in onevenredige mate worden geschaad;
  6. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad;
  7. de verkeersveiligheid mag niet onevenredig worden geschaad;
  8. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de parkeerruimte op eigen terrein.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Beroep of bedrijf aan huis
In en bij woningen, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende: 
  1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
  3. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
  4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
    1. een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd;
    2. een bed en breakfast is alleen toegestaan in de woning en in aangebouwde bijgebouwen;
  5. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
 
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
  1. bouwen op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan mits het niet gaat om bouwen op of in bestaande watergangen.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 5.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere voorkomende bestemmingen, indien de bestaande strokenverkaveling hierdoor niet onevenredig aangetast wordt of kan worden. Alvorens het bevoegd gezag omgevingsvergunning verleend dient cultuurhistorisch advies gevraagd te worden.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
 
5.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  3. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
 
5.4.3 Toelaatbaarheid
De in  lid 5.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt, waarin de cultuurhistorische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:
  1. op het betrokken terrein geen cultuurhistorische waarden aanwezig (meer) zijn;
  2. de cultuurhistorische waarden niet worden geschaad;
  3. mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, voorschriften te verbinden.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van onderzoek, dat blijkt dat:
    1. ter plaatse geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden voorziet.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' uit te breiden indien er op basis van onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is deze aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
 
De (verwachtings)waarden zijn Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6.
  
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
zonedieptemaatoppervlaktemaatlengtemaat
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem:
categorie 630 cm10.000 m²n.v.t.
 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: 
  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: 
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
  2. ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
zonedieptemaatoppervlaktemaatlengtemaat
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem: 
categorie 630 cm10.000 m²n.v.t.
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  2. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  3. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: 
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 m wordt overschreden.
8.2 Steigers
Met uitzondering van bestaande steigers als bedoeld in lid 3.2.2, zijn steigers uitsluitend toegestaan met inachtneming van het volgende: 
  1. per (bedrijfs)woning is ten hoogste 1 steiger toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de steiger evenwijdig aan de oever is gebouwd;
    2. de lengte en breedte ten hoogste respectievelijk 6 meter en 1,2 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte ten hoogste het aansluitend maaiveld bedraagt;
    4. ten hoogste 2 meerpalen zijn toegestaan waarvan de doorsnede ten hoogste 20 cm bedraagt, de bouwhoogte ten hoogste 1 meter boven de waterlijn bedraagt en de afstand tot de oever ten hoogste 4,2 meter bedraagt;
    5. de afstand tussen de steiger en het midden van de watergang minimaal 3,5 meter bedraagt.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  5. als ligplaats voor woonschepen of recreatiewoonschepen.
9.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Maten, bouwgrenzen en nutsvoorzieningen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, indien dit vanuit technisch oogpunt noodzakelijk is;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  4. het oprichten van bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, alsmede voor voorzieningen voor Jongeren Ontmoetings Plekken, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.
 
10.2 Vergroten goothoogte van de (bedrijfs)woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximale goothoogte voor (bedrijfs)woningen om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 meter;
  2. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de goothoogte is stedenbouwkundig aanvaardbaar.
  
10.3 Afwijkende maatvoering steigers
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 8.2 sub a onder 2 voorgeschreven maximale maatvoering van steigers, met inachtneming van het volgende: 
  1. de oppervlakte van de steiger bedraagt ten hoogste 25 m²;
  2. de noodzaak van de afwijkende maatvoering is aangetoond;
  3. de maatvoering en situering van de steiger mag geen onevenredige belemmering vormen voor het waterschapsbelang en de doorvaart;
  4. er is advies ingewonnen bij het waterschap met betrekking tot het bepaalde onder c;
  5. de steiger dient 'onderloops' te zijn, wat inhoudt dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben;
  6. de bouw van de steiger mag geen onevenredige schade aanbrengen aan ter plaatse aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;
  7. de steiger wordt bij voorkeur gerealiseerd in combinatie met een sobere inrichting van de steiger en een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger;
  8. het gebruik van de steiger dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de steiger gebruikt tevens de gebruiker is van de woning.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
 
Artikel 12 Overige regels
12.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
 
12.2 Parkeren
 
12.2.1 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  2. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  3. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
 
12.2.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.
 
12.2.3 Afwijken parkeren / laden en lossen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.1 en/of lid 12.2.2:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
12.2.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 12.2.1 sub c, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
 
Artikel 13 Algemene procedureregels
13.1 Procedure bij nadere eisen
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herenweg 54, Vinkeveen'