direct naar inhoud van Regels
Plan: De Hoef Oostzijde 67a te De Hoef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP058DHoostz67a-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Hoef Oostzijde 67a te De Hoef' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP058DHoostz67a-va01 van gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bed en breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.

1.9 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.10 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.11 bestaand (in geval van een bouwwerk)
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.16 bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.24 deskundige

een onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een nader in de regels te benoemen onderwerp.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.27 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.28 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gezamenlijke natuurtuin

de gezamenlijke natuurtuin bestaat uit een gemaaid pad (in het kruidenrijk grasland), een picknicktafel en een voetbaldoel.

1.31 groen(voorziening)

binnen een gebied of perceel, dan wel op een gedeelte ervan, gelegen grasvelden, beplantingen, begroeiingen en paden, al dan niet gecombineerd voorkomend.

1.32 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 hoofdverblijf

een gebouw of ander onderkomen welke voor een persoon functioneert als de plaats waar het centrum van zijn sociale en maatschappelijke activiteiten ligt.

1.34 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.35 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.

1.36 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning.

1.37 kampeermiddel

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst.

1.38 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.39 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

1.40 natuurwaarden

de aan een gebied toe te kennen waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.41 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.42 oever

het droge gedeelte gelegen langs de grens tussen water en land bij het ter plaatse geldende streefpeil. In ieder geval reikend tot de bovenzijde van het schuine talud plus een strook van minimaal 50 centimeter.

1.43 oeverlijn

de snijlijn tussen de oever en het water bij het ter plaatse geldende streefpijl.

1.44 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder maaiveld op ten minste 1,50 m beneden peil.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan één wand.

1.46 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.47 permanente bewoning

het gebruiken van een verblijf als hoofdverblijf.

1.48 steiger

een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.

1.49 tent

een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nacht verblijf.

1.50 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.51 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt.

1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.53 waterkering

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

1.54 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.55 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

2.6 lengte, breedte en diepte

de lengte, breedte of diepte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. water;
  • c. instandhouding van de openheid;

alsmede voor:

  • d. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en zijn uitsluitend de volgende bouwwerken toegestaan:

  • a. bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik , met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. overig bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een rioolleiding;
  • b. Voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met andere bestemmingen, heeft de bestemming Leiding - Riool voorrang.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, doordat:
    • 1. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad;
    • 2. vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.

4.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 4.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 4.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en daarover vooraf schriftelijk advies ingewonnen is bij de leidingbeheerder.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en versterking van aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. instandhouding van de openheid;
  • c. water en waterberging;

alsmede voor:

  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. een gezamenlijke tuin ten behoeve van de bestemming 'Wonen', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - gezamenlijke natuurtuin'.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuuronderhoud en -beheer, met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 25 m2 per gebouw of overkapping;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - gezamenlijke natuurtuin' in de vorm van speeltoestellen, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
    • 3. in de vorm van veekerende afrasteringen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het draineren van gronden;
  • d. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • e. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of stuwen;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • h. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 200 m2, kavelpaden uitgezonderd;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden zoals bedoeld in lid 5.1 onder a en onder b niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Tuin - Landschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groen en water;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    • 1. openheid;
    • 2. verkavelingspatronen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Tuin - Landschappelijk zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • b. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
  • c. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • d. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • e. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 50 m2, paden uitgezonderd.

6.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
6.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 6.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. een (fietsen)berging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw';

alsmede voor:

  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, bermen, oevers en taluds, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, duikers, bruggen en faunapassages.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten hoogste één gebouw is toegestaan in de vorm van een (fietsen)berging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw', met een bouwhoogte van ten hoogste 4 meter en uitgevoerd met een kap;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, geen brug en geen overkapping zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm onder maaiveld reiken of niet over een groter oppervlak dan 100 m2 plaatsvinden.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied landbodem categorie 2b' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;
  • b. ten minste één van de onderstaande diepte- en oppervlaktemaat niet overschrijden:
    • 1. dieptemaat 30 cm
    • 2. oppervlaktemaat 100 m2
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.

8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

Artikel 9 Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm onder maaiveld reiken of niet over een groter oppervlak dan 2.000 m2 plaatsvinden.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied landbodem categorie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

9.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen;
  • b. ten minste één van de onderstaande diepte- en oppervlaktemaat niet overschrijden:
    • 1. dieptemaat 30 cm
    • 2. oppervlaktemaat 2.000 m2
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.

9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterstaatkundige en/of verkeersdoeleinden;
  • c. sluizen en andere waterstaatkundige kunstwerken;

alsmede voor:

  • d. recreatief medegebruik;
  • e. behoud, versterking en ontwikkeling van natuurwaarden in de vorm van grote open wateren, sloten en slootkanten, oevers, moeras en natte voedselarme graslanden;
  • f. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    • 1. openheid;
    • 2. verkavelingspatronen.
10.2 Bouwregels

Op de in 10.1 bestemde gronden:

  • a. mogen slechts bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouw van bruggen niet is toegestaan.
  • b. de bouw van steigers, vlonders of andere afmeervoorzieningen is slechts toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. per aangrenzend bouwperceel is slechts één steiger, vlonder of andere afmeervoorziening toegestaan;
    • 2. de steiger evenwijdig aan de oever wordt gebouwd;
    • 3. de lengte en breedte ten hoogste respectievelijk 6 m en 1,2 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste het peil bedraagt;
    • 5. ten hoogste 2 meerpalen zijn toegestaan waarvan de doorsnede ten hoogste 20 cm bedraagt, de bouwhoogte ten hoogste 1 m boven de waterlijn bedraagt en de afstand tot de oever ten hoogste 4,2 m bedraagt
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 10.2 onder a ten behoeve van bruggen, met dien verstande dat:

  • a. de vrije doorvaart niet mag worden belemmerd;
  • b. burgemeester en wethouders een positief advies van de waterbeheerder hebben ontvangen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • d. het draineren van gronden;
  • e. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

10.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

10.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden zoals bedoeld in lid 10.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning, niet zijnde een drijvende woning, woonschip of een stacaravan/chalet;

met bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.2.1 Algemeen

Per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

12.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden) maximum dakhelling (graden)' mag de dakhelling respectievelijk niet minder en meer bedragen dan is aangeduid;
  • f. de afstand van hoofdgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt tenminste 2 meter.

12.2.3 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, voor zover tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per woning ten hoogste 50 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 30 m2;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.

12.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde

Overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zijn toegestaan buiten het bouwvlak, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. pergola's en speeltoestellen: 3 m;
  • b. (wentel)trappen: 3 m
  • c. overige bouwwerken, voor zover voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 m;
  • d. overige bouwwerken, voor zover achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 3 m.
12.3 Nadere eisen
12.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
12.3.2 Voorwaarden

De bevoegdheid onder lid 12.3.1 wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • b. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.3 een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3,0 m;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 m;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Beroep of bedrijf aan huis

Bij woningen, stacaravans, chalets en woonschepen inbegrepen, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de gebruiksvloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  • b. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
  • c. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a. en c. is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
    • 1. de gebruiksvloeroppervlakte bedraagt ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen, met een maximum van 100 m2;
    • 2. een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd;
  • e. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
14.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als tenminste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als bedoeld in lid a, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
14.3 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen of bijgebouwen behorende bij woningen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Luchtvaartverkeerzone - luchthaven indelingsbesluit 5

Ter plaatse van de aangeven aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - luchthaven indelingsbesluit 5' geldt dat het toestaan van extra woningen op basis van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid uit Hoofdstuk 2, uitsluitend is toegestaan voor zover dit plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, en aanvullen aan de voorwaarden uit Hoofdstuk 2 aan de volgende voorwaarden moet worden getoetst:

15.1.1 Motivering geluid
  • a. Bij de afwijkings- of wijzigingsprocedure dient een onderbouwing te worden gegeven van de volgende punten:
    • 1. een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
    • 2. een beschrijving van de huidige geluidsituatie op die woningbouwlocatie;
    • 3. een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie;
    • 4. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid, waaronder de actuele behoefte waarin de woningbouw voorziet;
    • 5. een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld onder 1, 2, 3 en 4.
  • b. In aanvulling op onderdeel a, kan in geval van ligging in de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein, bij de te maken afweging de gecumuleerde geluidsbelasting van vliegtuiglawaai worden betrokken;
  • c. In aanvulling op de onder a en b bedoelde beschrijvingen, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat in het geval maatregelen worden getroffen om geluidsbelasting dan wel geluidhinder te verminderen, de toelichting een beschrijving van die maatregelen en de afweging die daaraan te grondslag ligt, bevat.

15.1.2 Huidige geluidsituatie

Uitgangspunt is dat een beschrijving van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie, als bedoeld in lid 15.1.1 onder a sub 2, wordt beschreven aan de hand van de theoretische geluidbelasting (contouren geluidskaart) en de feitelijke geluidbelasting (www.bezoekbas.nl).

15.1.3 Belangenafweging woningbouw

Bij de toelichting op de afweging van de belangen die met de beoogde woningbouw gemoeid zijn, als bedoeld in 15.1.1 onder a sub 4, wordt de relevantie van de betreffende woningbouw in de 20 Ke contour beschreven, waarbij afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval de volgende aspecten worden afgewogen;

  • a. de kwaliteit van het leefmilieu vanwege de gezondheid, veiligheid en vermindering van hinder, in combinatie met andere geluidsbronnen dan de luchtvaart;
  • b. de regionale woningbouwmarkt en regionale woningbouwopgave;
  • c. de kwaliteit van de locatie;
  • d. elementen van lokale leefbaarheid en vitaliteit.

15.1.4 Belangenafweging geluidmaatregelen
  • a. Uitgangspunt is dat in de afweging als bedoeld in 15.1.1 onder c, het geluidsniveau, de omvang van het project en de doelmatigheid van geluidmaatregelen een rol kunnen spelen.
  • b. Uitgangspunt is dat de beschrijving van de maatregelen als bedoeld in 15.1.1 onder c, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, de volgende maatregelen kan bevatten:
    • 1. de stedenbouwkundige keuzes in relatie tot geluid;
    • 2. de maatregelen op objectniveau in relatie tot geluid;
    • 3. de maatregelen in de openbare buitenruimte in relatie tot geluid;
    • 4. de wijze waarop de gemeente potentiële toekomstige bewoners vroegtijdig en volledig informeert over de te treffen geluidmaatregelen.
  • c. Uitgangspunt is dat de beschrijving van de maatregelen als bedoeld in 15.1.1 onder c, aandacht is besteed aan de wijze waarop de te treffen maatregelen zijn geborgd.
15.2 Milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie' dat bodembewerkingen in agrarische bestemmingen, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, niet zijn toegestaan. Hiervan uitgezonderd zijn bodembewerkingen die plaatsvinden ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt.

15.3 Overige zone - cultuurhistorische waarden

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' dat:

  • a. het niet is toegestaan om op de dijk of op de helling van de dijk te bouwen;
  • b. het niet is toegestaan om de helling van de dijk te egaliseren.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Gebruiksverbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.

16.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen of andere onderkomens;
  • b. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als opslag- of bergplaats voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden voor het storten of lozen van puin, vuil, of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, (raam)prostitutie of escortbedrijf;
  • e. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonschepen, drijvende woningen of recreatie-arken, tenzij, voor zover het drijvende woningen of recreatie-arken betreft, de gronden zijn voorzien van respectievelijk de bestemming 'Wonen - Drijvende woningen' of 'Recreatie - Jachthaven' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatie-ark';
  • f. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor permanente bewoning, voor zover de betreffende gronden niet voorzien zijn van een daartoe passende bestemming;
  • g. het gebruiken en/of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen bij een (bedrijfs-/dienst)woning voor (zelfstandige) bewoning.
16.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 16.2, onder b en c, is niet van toepassing op het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwhoogte-, goothoogte-, breedte- en dieptematen met ten hoogste 10 %, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3,0 m bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15,0 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 55,0 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3,0 m.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

18.2 Parkeren
18.2.1 Parkeernormen
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  • b. Indien het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, is deze wijziging dan wel herziening van toepassing.
  • c. De onder a bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.

18.2.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

18.2.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 18.2.1 en/of lid 18.2.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

18.2.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 18.2.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

18.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
18.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het in stand houden en in gebruik nemen en houden van de bebouwing is alleen toegestaan indien binnen een jaar na afgifte van de omgevingsvergunning van de bouw van de eerste te bouwen woning is voorzien in de aanleg en de ontwikkeling van landschappelijke inpassingsmaatregelen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' overeenkomstig de randvoorwaarden voor landschappelijke inpassing zoals bedoeld in paragraaf 4.2.1 van het beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 1 is gevoegd bij deze regels. Na realisatie van de inpassingsmaatregelen dienen de betreffende voorzieningen te worden onderhouden en in stand te worden gehouden.

18.3.2 Afwijken van de voorwaardelijke verplichting

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.3.1 voor het al dan niet gedeeltelijk realiseren van alternatieve landschappelijke inpassingsmaatregelen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De alternatieve landschappelijke inpassingsmaatregelen leiden tot een ten minste gelijkwaardige landschappelijke inpassing van de bebouwing.
  • b. De alternatieve maatregelen worden uitgewerkt in een landschappelijk inpassingsplan, waarin het bepaalde onder a. wordt gemotiveerd.
  • c. De alternatieve maatregelen dienen te zijn gerealiseerd binnen 2 jaar na oplevering van het aangepaste landschappelijk inpassingsplan.
  • d. Na oplevering van de alternatieve maatregelen dienen de betreffende voorzieningen te worden onderhouden en in stand te worden gehouden.

Artikel 19 Algemene procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10 %;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'De Hoef Oostzijde 67a te De Hoef'.