1.1 Aanleiding
Aan de Rijksstraatweg te Baambrugge, ter hoogte van nr. 45B, zijn diverse bedrijven gesitueerd. Initiatiefnemer is daar reeds gevestigd en wil op zijn perceel de bestaande bedrijfsbebouwing uitbreiden en een bedrijfsverzamelgebouw realiseren. Conform het vigerende bestemmingsplan Abcoude Buitengebied past deze ontwikkeling daar niet binnen en dient het initiatief door middel van een bestemmingsplanherziening mogelijk gemaakt te worden.
Om de realisatie van het project planologisch-juridisch mogelijk te maken, is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend ruimtelijk plan vormt dat nieuwe bestemmingsplan.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Baambrugge, aan de oostzijde van de Rijksstraatweg ter hoogte van nr. 45b. In de omgeving zijn diverse bedrijven en woningen gelegen. Het plangebied zelf behelst een voormalige boerderij met daarachter een terrein waarop een tweetal bedrijfshallen staan. Navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied (bron: google earth)
Globale begrenzing plangebied (bron: google earth)
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk per 23 november 2011.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied'
Ingevolge het geldende bestemmingsplan rust op het huidige perceel de bestemming 'Bedrijf' met een bouwgrens (= bouwvlak) met een maximum bebouwingspercentage van 16%. Bedrijven genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Tevens is per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Voor een deel van de gronden geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Om de nieuwe bedrijfsbebouwing verder achterop het perceel te kunnen realiseren zal het geldende bestemmingsplan deels herzien moeten worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de uitbreiding van de bedrijfspanden en de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw op het perceel planologisch mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, in het verlengde van de kern Baambrugge. Het plangebied is ontsloten op de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg verbindt de kernen Baambrugge en Abcoude en loopt grotendeels parallel aan de watergang Angstel. De Rijksstraatweg is indirect verbonden met de Rijksweg A2 op ruim 1,6 km afstand ten westen van het plangebied. Hier bevinden zich eveneens de Vinkeveense Plassen.
Rondom het plangebied bevindt zich een cluster aan bebouwing, voornamelijk bedrijfsbebouwing en woningbouw. Op het perceel bevindt zich één vrijstaande bedrijfswoning, een voormalige boerderij. Het terrein achter de woning is bestemd voor bedrijfsdoeleinden. Hier bevindt zich reeds een tweetal geschakelde bedrijfshallen. Reeds is een vergunning verleend voor een uitbreiding van het oostelijke bedrijfspand (kantoor) aan de noordzijde met 160 m². Dit kantoor beschikt over 3 lagen (incl. kap) waardoor de totale bedrijfsvloeroppervlakte toeneemt met 480 m². Tevens wordt aansluitend aan de oostzijde een bedrijfsruimte gerealiseerd van circa 265 m². Dit is eveneens vergund.
Het bedrijfsperceel heeft een totale oppervlakte van 15.950 m². Vanwege de voormalige vestiging van een transportbedrijf is een groot deel van het perceel verhard. Het geheel wordt omzoomd door bomen, hetgeen goed te zien is op onderstaande afbeelding. Hiermee vormt het bedrijfsperceel reeds een ruimtelijke eenheid. Vanaf het bedrijfsperceel is het achterliggende agrarische perceel te bereiken dat eveneens in eigendom is van de initiatiefnemer.
Huidige situatie plangebied (vanuit noordelijke richting) (bron: bing.com/maps)
Inrit en zicht op bedrijfswoning nr. 45B vanaf de Rijksstraatweg
Zicht vanaf het Achtervlietpad op het bedrijfsperceel
Luchtfoto huidige situatie inclusief reeds vergunde uitbreiding kantoor en bedrijfspand
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie blijven de huidige bedrijfswoning en bedrijfspanden behouden. Aan de oostzijde van het oostelijke bedrijfspand wordt aansluitend aan de huidige en vergunde bebouwing een bedrijfsruimte gerealiseerd van circa 435 m². Verder op het achterterrein wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd bestaande uit circa 15 bedrijfsunits met een totale oppervlakte van 1.440 m². In totaal bestaat de uitbreiding uit 1.875 m². Hieronder een impressie van de geplande uitbreidingen op het perceel. Dit ontwerp vormt de basis voor de kaders van het voorliggende bestemmingsplan.
Impressie toekomstige situatie (gele vlakken betreffen de reeds vergunde uitbreiding)
Parkeren is voorzien op eigen terrein. Aan weerszijden van de bedrijfsunits wordt voorzien in parkeergelegenheid met in totaal 48 parkeerplaatsen. Tevens zijn parkeervoorzieningen aanwezig ten zuiden van de bestaande bedrijfspanden. De toegang tot het achterliggende agrarische perceel loopt via het bedrijfsperceel en blijft in de nieuwe situatie behouden.
Het terrein is door middel van natuurlijke bosschages van de omgeving afgesloten en vormt hierdoor reeds een logische, ruimtelijke eenheid. Deze reeds aanwezige groene zoom om het plangebied blijft behouden en is als zodanig bestemd als 'Groen'. Hiermee is gegarandeerd dat deze groene zone van ruim 3.200 m² behouden blijft. Vanaf de openbare ruimte blijft hierdoor het aanzicht van het plangebied gelijk aan de huidige situatie. De parkeerplaatsen alsmede de bedrijfspanden zijn vrijwel aan het zicht onttrokken en de landschappelijke structuur vanaf de openbare ruimte blijft behouden. De ontwikkelingen in het plangebied doen geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Dankzij de groene omzoming en de ligging aan de rand van de kern Baambrugge vormt het terrein een logische locatie voor bedrijfsmatige activiteiten.
2.3 Landschappelijke inpassing
In de huidige situatie ligt de bedrijfswoning aan de Rijksstraatweg en wordt via een zijpad hierop ontsloten. Achter de bedrijfswoning is de bedrijfsbebouwing gesitueerd. Door deze opstelling van eerste en tweedelijnsbebouwing en het weelderig aanwezige groen is het zicht op het perceel beperkt. Aan de noord-, oost-, en zuidzijde wordt het bedrijfsperceel omgeven door een houtwal met diverse soorten beplanting waaronder hoge bomen zoals populieren en essen. Aan de rand van de bedrijfskavel, bij de sloot, staan (knot) wilgen en elzen. Door deze beplanting wordt het zicht op het bedrijfsperceel van deze zijden beperkt. De houtwal aan de zuidzijde wordt smaller richting het westen. Hier is de begroeiing transparanter en is er een schutting zichtbaar die in de groenstrook staat.
De uitbreiding van bedrijfsbebouwing wordt voorgesteld op de achterzijde van het perceel. Daarmee komt de bebouwing meer naar het aanliggende agrarisch landschap te liggen en vraagt dit om een passend gebouw enerzijds en een landschappelijk goede inpassing anderzijds. De toegang tot het achtergelegen agrarisch perceel blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd. Deze ontsluiting is in het midden van het terrein aan de oostzijde gelegen.
De versmalde houtwal aan de zuidzijde moet, om ook in de nieuwe situatie het zicht op de nieuwe bebouwing te filteren en het groene kader rondom te versterken, gelijkwaardig worden met de rest van de westelijke groenstrook. In deze strook worden extra heesters en bomen geplant die passend zijn bij de rest van de groenstrook. Als plantafstand voor de nieuwe beplanting moet 2 x 2 meter aangehouden worden.
Door de hoge grondwaterstand in dit gebied wortelen de bomen en heesters ondiep en breed. Bij de nieuwe ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met het bestaande wortelpakket, hierdoor mag er geen (extra) verharding onder de kroonprojectie van de bomen en heesters worden gerealiseerd. De bovengrond mag niet verstoord worden en de bestaande maaiveldhoogte moet gehandhaafd blijven. Noodzakelijk snoeiwerk moet uitgevoerd worden door vakkundige boomspecialisten.
Belangrijk is dat er in de nieuwe situatie geen groen verwijderd wordt. De opening voor de ontsluiting naar het westen blijft wel open. Het overige groen langs de randen moet behouden en versterkt worden om het groene kader rondom het perceel verder te versterken (zie bijlage 5 en 6).
Beoogde nieuwe situatie met nieuwe bedrijfsgebouwen
Ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing is op de verbeelding de bestemming 'Groen' opgenomen rondom het plangebied met een breedte van 10 meter.
2.4 Beeldkwaliteit
Context
De locatie maakt onderdeel uit van het lint van de Rijksstraatweg. Dit van oorsprong agrarische lint wordt gekenmerkt door boerenerven, statige panden en bedrijven. Tussen deze bebouwing is, door de aanwezige open ruimten, zicht op het omliggende (polder)landschap. Open en besloten gebieden wisselen elkaar af. Het is een divers landschap met een balans in groen en bebouwing.
Ter plaatse van het plangebied loopt de rivier de Angstel parallel aan de Rijksstraatweg, Dit geeft een duidelijke zichtlijn langs en over het water. Ten zuiden van het plangebied ligt de dorpskern Baambrugge. Het terrein maakt onderdeel uit van het buitengebied maar ligt nog net binnen de bebouwde kom en is destijds aangewezen als bedrijvenlocatie om mogelijke bedrijvigheid vanuit de kern hiernaar toe te kunnen verplaatsen.
De bebouwing direct aan de Rijksstraatweg is duidelijk georiënteerd aan deze weg en de rivier de Angstel. Er is sprake van een wisselende rooilijn met kappen haaks of juist parallel aan de Rijksstraatweg. De achterliggende bebouwing wordt vaak bedrijfsmatig gebruikt in de vorm van opstallen, bergingen en bedrijfsruimtes. In tegenstelling tot de meeste lintbebouwing is het perceel van het plangebied van drie zijden ervaarbaar door de ligging aan het Achtervlietpad.
Het perceel is door middel van natuurlijke bosschages min of meer van de omgeving afgesloten en vormt hierdoor reeds een logische, ruimtelijke eenheid.
Gewenste sfeer
Het uitgangspunt voor de nieuwe ontwikkeling is dat de landelijke sfeer en de afwisseling van open en besloten behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. De sfeer van een klein dorp liggend in het buitengebied mag niet aangetast worden. Door de beoogde nieuwbouw centraal te plaatsen op het achterliggende terrein in een lijn met de noordelijke gevellijn van het bedrijfsgebouw aan de voorzijde van het perceel is het passend bij de indelingen van de naastgelegen terreinen. Het bijkomende voordeel is dat door deze plaatsing de bebouwing niet of nauwelijks zichtbaar is vanaf de Rijksstraatweg. Bovendien ontstaat zo een logische ruimtelijke opzet.
De reeds aanwezige groene zoom dient behouden te blijven. Op deze manier wordt de impact van de nieuwe bebouwing en het parkeren vanuit het landschap verzacht. Daarnaast vormt een zorgvuldige architectonische uitwerking van het nieuwe bedrijfsgebouw het uitgangspunt. Hierbij is het de ambitie om met de architectuur aan te sluiten bij de landschappelijke context van het gebied.
De overwegende agrarische bebouwingstypologie in het lint van de Rijksstraatweg zorgt er voor dat er van oudsher grootschalige bebouwing voorkomt. Deze typische agrarische bedrijfsbebouwing heeft een eenvoudige hoofdvorm, eenduidige en sterk horizontaal gelede gevels en is voorzien van een kap. Met het nieuwe bedrijfsgebouw kan worden aangesloten bij deze typologie. Hierdoor voegt de nieuwe bebouwing zich op een logische wijze in de landelijke context. Gezien de wens om een eigentijds bedrijfsverzamelgebouw te ontwikkelen biedt het beeldkwaliteitsplan ook de mogelijkheid om massaopbouw mogelijk te maken waarbij bijvoorbeeld een kap achterwege wordt gelaten. Dit vraagt echter wel bijzondere aandacht voor de architectonische uitwerking van het gebouw om zodoende een gebouw te realiseren wat zich voegt in de landschappelijke context van het gebied.
De navolgende beeldkwaliteitsrichtlijnen geven duidelijke richtlijnen om de architectuur en de inrichting van de buitenruimte aan te laten sluiten bij de sfeer van de omgeving en het landschap (zie bijlage 5).
Ligging en oriëntatie
- De beoogde nieuwbouw wordt geplaatst parallel en haaks op de bestaande bedrijfshallen op het achter terrein;
- De verkavelingsrichting wordt hierbij als belangrijke richtlijn gezien, dit is de oriëntatie waarop de nieuwbouw geplaatst wordt. De richting is noord-zuid en oost-west;
- Een deel van de nieuwbouw sluit direct aan op de bestaande bedrijfsgebouwen;
- Een ander deel van de nieuwbouw wordt als vrijstaand volume achter en in lijn met de bedrijfshallen geplaatst;
- Alle nieuwe bebouwing wordt grotendeels op het achter terrein geplaatst, zo veel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare weg;
- De oriëntatie van de nieuwbouw dient voornamelijk op de entree vanaf de Rijksstraatweg georiënteerd te zijn. De diverse entrees van het bedrijfsgebouw zijn tevens georiënteerd op het noorden en zuiden.
Bouwmassa
- De nieuwe bedrijfsruimte, welke wordt gekoppeld aan de oostzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing, is ca. 435 m². De bouwhoogte bedraagt maximaal 8,5 meter. Het volume dient te worden afgedekt met een zadeldak in lijn en samenhang met het bestaande bedrijfsgebouw;
- Het nieuwe vrijstaande bedrijfsgebouw, waarin bedrijfsunits worden gevestigd, dient in lijn te liggen met de bestaande bedrijfshallen zodat er ruimtelijke samenhang ontstaat;
- Het vrijstaande gebouw heeft een oppervlakte van ca. 1.440 m² en bestaat uit maximaal één bouwlaag (een unit kan worden voorzien van een gedeeltelijke verdiepingsvloer) met een kap óf plat dak. De bouwhoogte is maximaal 8,5 meter;
- De smalle zijde van dit bouwvolume dient aan de zijde van de bestaande bedrijfshallen te liggen. Daarmee komt het nieuwe volume in het verlengde van de bestaande bebouwing te staan en ontstaat de nodige ruimte rondom.
Vormgeving
- De bebouwing kent een robuuste, ingetogen uitstraling;
- Architectonische uitwerking, maatvoering en afwerking afstemmen op de reeds aanwezige bebouwing en de (agrarische) context;
- Gezien het gewenste teruggetrokken/ingetogen beeld van een groot bijgebouw achterop de kavel in combinatie met een functie als bedrijfs(verzamel)gebouw wordt er gestreefd naar een rustig en eenvoudig gevelbeeld waarbij de nadruk ligt op het grotere geheel en niet op de individuele bedrijfsunits;
- De vormgeving van de bedrijfshallen dient eenduidig te zijn. Ondergeschikte delen mogen in kleur dan wel materiaal afwijken maar wel in harmonie zijn met elkaar;
- De vormgeving is van een goed kwaliteitsniveau, hoogwaardig en een zorgvuldige detaillering.
Materiaal- en kleurgebruik
- De gebruikte materialen zijn passend en in aansluiting bij de uitstraling van de huidige bebouwing;
- Het kleurgebruik is terughoudend en sluit aan bij de groene omgeving;
- Daken bestaan uit een bitumineuze of kunststof dakbedekking;
- De bebouwing bestaat uit duurzame materialen.
Inrichting buitenruimte
3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, in overeenstemming is met het geldende ruimtelijke beleidskader van rijk, provincie en gemeente. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. Het geldende beleidskader op bijvoorbeeld het gebied van water en milieu is weergegeven in desbetreffende paragrafen in
toelichting hoofdstuk 4.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Barro (2011)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland
concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. In het bestemmingsplan voor het landelijk gebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake:
- natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden);
- de grote rivieren;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek In onderhavig bestemmingsplan wordt een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk gemaakt. In totaal vindt een uitbreiding plaats van 1.875 m² aan bedrijfsbebouwing. Dit in aansluiting op het gestelde in de dorpsvisie Baambrugge (zie ook
toelichting paragraaf 3.3.2) en het gestelde in de economische visie De Ronde Venen (zie ook
toelichting paragraaf 3.3.3). In deze visies wordt gesteld dat bedrijvigheid een maatschappelijke meerwaarde heeft voor het dorp. Kleinschalige ondernemingen zijn gewenst, maar wel bedrijven die geen hinder of overlast geven en passen binnen het kleinschalige karakter van het dorp. De gemeente wilt initiatieven stimuleren die werk creëren voor dorpsbewoners. Om de economie te stimuleren stelt de gemeente prioriteit aan vernieuwing: openstaan voor nieuwe activiteiten op bedrijventerreinen en bedrijven juridisch-planologisch faciliteren.
Om het plangebied geschikt te maken voor lokale en regionale ondernemers, voornamelijk midden-klein-bedrijf, worden diverse type bedrijfspanden aangeboden van diverse omvang. Met het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw aan de Rijksstraatweg 45 te Baambrugge zal worden meegewerkt aan economische activiteiten en werkgelegenheid, het verminderen van de logistieke druk op Baambrugge en omgeving en het behoud van de sociale functie van die bedrijven voor de leefbaarheid van het dorp. Het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw heeft hiermee een meerwaarde voor het dorp en omgeving.
Het plangebied beschikt reeds over een bedrijfsbestemming en ligt geheel binnen de rode contour (zie ook
toelichting paragraaf 3.2.2). Het plangebied wordt van oorsprong begrensd door een watergang en is reeds omringd door een groene, volgroeide bomenhaag. Hiermee vormt het terrein een logische, ruimtelijke eenheid binnen de rode contour. Tezamen met de ligging aan de rand van de kern Baambrugge en de ontsluiting aan de Rijksstraatweg is het plangebied een geschikte locatie voor een bedrijfsverzamelgebouw.
Voorts wordt in de dorpsvisie Baambrugge als doel gesteld om op kleine schaal een uitwijkmogelijkheid te creëren voor een beperkt aantal kleinschalige bedrijven die sociaal, historisch of economisch verbonden zijn met Baambrugge. Ten noorden van de kern Baambrugge bevindt zich een concentratie van bedrijven. In de dorpsvisie is het plangebied onderdeel van 'locatie kleinschalig bedrijventerrein'. Ter plaatse van het plangebied is fysieke ruimte aanwezig waardoor de locatie een optimaal beschikbare ruimte is om bedrijvigheid vanuit de kern naar de rand te verplaatsen zonder dat dit ten koste gaat van het buitengebied. Op deze manier kan meegewerkt worden aan het verminderen van de logistieke druk op het dorp en het behoud van de sociale functie van die bedrijven voor leefbaarheid. Bij de inrichting van de locatie wordt er op toegezien dat het landschappelijk goed ingepast wordt.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)
De PRS gaat over het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Met het ruimtelijk beleid zorgt de provincie ervoor dat het aantrekkelijk blijft om hier te wonen, te werken en te recreëren. De PRS is alleen bindend voor de provincie zelf. De juridische vertaling van het beleid is opgenomen in de PRV. De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 heeft als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar een rol waarin de provincie stuurt op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).
De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Planspecifiek
In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik hanteert de provincie het instrument van de rode contour. Dit is een verstedelijkingscontour rond de bestaande bebouwde gebieden en uitleglocaties, waarbinnen de verstedelijkingsambitie plaats dient te vinden.
De nieuwe bedrijfsbebouwing valt geheel binnen de rode contour en is derhalve onderdeel van (bestaand) stedelijk gebied. De bebouwing valt eveneens grotendeels binnen de contour 'bedrijventerrein stedelijk gebied'. In
toelichting paragraaf 3.1.2 is de ontwikkeling reeds getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De uitbreiding van de bestaande bedrijfshallen en de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw is eveneens in lijn met het gemeentelijk beleid (zie ook
toelichting paragraaf 3.3). Voorts ligt het plangebied aan de rand van de kern Baambrugge en wordt het ontsloten op de Rijksstraatweg. Dit biedt voordelen voor zowel lokale als regionale bedrijven om zich hier te vestigen. Tezamen met de huidige groene omzoming vormt het plangebied een logisch, afgebakend terrein dat geschikt is voor de toekomstige bedrijfsvoering.
De voorliggende herontwikkeling van het terrein is daarom passend binnen de beleidslijn verstedelijking van de PRS.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (Herijking 2016)
Tegelijk met de PRS hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (herijking 2016) (PRV) vastgesteld. Op 10 maart 2014 en 3 november 2014 hebben Provinciale Staten vervolgens de (eerste) partiële herziening respectievelijk de tweede partiële herziening van de PRV 2013 vastgesteld.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
De nieuwe bedrijfspanden (bouwvlak) ligt geheel binnen het stedelijk gebied, zoals te zien op navolgende uitsnede van de actuele rode contourenkaart ter hoogte van het plangebied (zwarte omkadering).
Uitsnede PRV (globale ligging bouwvlak: zwarte omkadering)
In de huidige situatie omvat het bestemmingsvlak Bedrijf van het bedrijventerrein een oppervlakte van ca 16.000 m². In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak weliswaar uitgebreid maar wordt het oppervlakte van de bedrijfsbestemming wordt kleiner door de omzetting van 3.261 m² bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Groen'. Er is daarmee sprake van een bedrijventerrein volgens artikel 1.1 van de PRV (een terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening) maar niet van een nieuwvestiging of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein zoals genoemd in artikel 4.2 van de PRV. Het opstellen van een herstructureringsplan ten behoeve van de ontwikkeling kan daarmee achterwege blijven.
Doordat de nieuwe bedrijfsbebouwing geheel wordt gerealiseerd binnen het stedelijk gebied wordt het landelijk gebied niet aangetast. Daarnaast is het plangebied reeds omringd door een groene, volgroeide bomenhaag. Hiermee vormt het terrein een logische, ruimtelijke eenheid binnen de rode contour. Voorts beschikt het plangebied reeds over een bedrijfsbestemming. Dankzij deze groene omzoming en de ligging aan de rand van de kern Baambrugge vormt het plangebied een logische locatie voor bedrijfsmatige activiteiten, terwijl tegelijkertijd de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse behouden blijft.
In verhouding neemt het totale bebouwingspercentage op het terrein beperkt toe tot maximaal 25%. De toename aan bedrijfsbebouwing vindt voornamelijk achter op het terrein plaats. In
toelichting paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd dat omliggende functies niet onevenredig worden geschaad. Voorts blijven dankzij de groene omzoming de bedrijfsactiviteiten op het perceel uit het zicht vanaf de openbare weg.
Overige punten uit de PRV zijn daarnaast niet van belang.
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie worden de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling en de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid beschreven. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon.
De kwaliteit van de gemeente wordt bepaald door het landschap met haar vitale, levendige dorpen en kernen waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Het samenspel van wonen, werken en voorzieningen zorgt voor leefbaarheid in de gemeente. De gemeente zet breed in op leefbaarheid in het landelijk gebied, maar vooral ook in de kernen. Inwoners, bedrijven en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een leefbare samenleving. Het is niet vanzelfsprekend dat het woon-, werk- en voorzieningenniveau in de kernen hetzelfde blijft.
Doel van het economische beleid is het bieden van een goed ondernemersklimaat met een diversiteit aan vestigingslocaties, waar bedrijven met voornamelijk een lokale en deels regionale functie een plek wordt geboden. Bedrijvigheid zorgt voor dynamiek en draagt bij aan de leefbaarheid. De ruimtelijke ligging in het Groene Hart brengt een extra verantwoordelijkheid met zich mee voor intensief en duurzaam ruimtegebruik en een goede landschappelijke inpassing.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief sluit aan op het economisch beleid van de structuurvisie: een bijdrage leveren in het ondernemersklimaat met een diversiteit aan vestigingslocaties, waar bedrijven met voornamelijk een lokale en deels regionale functie een plek wordt geboden.
Met het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw aan Rijksstraatweg 45 te Baambrugge zal worden meegewerkt aan economische activiteit en werkgelegenheid, het verminderen van de logistieke druk op het dorp en omgeving en het behoud van de sociale functie van die bedrijven voor de leefbaarheid. Het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw heeft dus een maatschappelijk meerwaarde voor het dorp en omgeving.
Het bedrijfsverzamelgebouw is met name geschikt voor bedrijven die hier de stap kunnen voltooien van - wat zij eerst waren - klein (vandaar dat zij gevestigd waren in een planologisch niet echt passende, en daarom knellende omgeving) naar groter, met meer armslag.
Dergelijke bedrijven hebben behoefte aan kleinschaligheid en flexibel te gebruiken werkruimte met een goede uitstraling. Bovendien richten bedrijven de activiteiten steeds meer op dienstverlening, handel, hoogwaardige productie en value added logistics. Dat zorgt voor nieuwe gebruiksconcepten voor gebouwen, waar uitstraling, duurzaamheid, flexibiliteit en kleinschaligheid zijn terug te zien. Onderhavige initiatief voorziet in deze behoefte.
3.3.2 Dorpsvisie Baambrugge
In 2014 is de dorpsvisie Baambrugge vastgesteld. Rode draad in de structuurvisie is het motto 'groot genoeg om klein te blijven'. De kleinschaligheid, het beschermde dorpsgezicht, de rust en ruimte, het ons kent ons gevoel, de Angstel en het prachtige buitengebied zijn de kwaliteiten van Baambrugge. Om deze kwaliteiten te behouden zal Baambrugge vooral een dorp moeten blijven. Dit betekent niet te veel groei, zorgvuldig keuze in nieuwe ontwikkellocaties en waar mogelijk bestaande kwaliteiten versterken. Tegelijkertijd staat Baambrugge voor de uitdaging om de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp op peil te houden.
Met deze visie wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan een brede samenstelling van de bevolking, met ruimte voor iedereen. Hierdoor blijft het voorzieningenniveau en daarmee de leefbaarheid ook op langere termijn op peil.
Onder het motto ‘groot genoeg om klein te blijven’ is de balans gezocht tussen dorps karakter en ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. Samengevat vormen onderstaande punten de kern van de visie.
- Beschermen van het dorpse karakter
- Op peil houden van de leefbaarheid
- Beschermen en benutten kwaliteiten van het buitengebied
Werken
Binnen het thema werken wordt aangegeven dat Baambrugge een ondernemend dorp is waar relatief veel bedrijven zijn gevestigd. Een aantal van deze bedrijven is van grote maatschappelijke betekenis voor het dorp. Het kan om diverse redenen op een gegeven moment wenselijk zijn om een bedrijf te verplaatsen naar een plek waar die problemen geen hinder geven. Voor dat doel zou er dan, op kleine schaal, een uitwijkmogelijkheid gecreëerd moeten worden voor een beperkt aantal kleinschalige bedrijven die sociaal, historisch of economisch verbonden zijn met Baambrugge.
Ten noorden van Baambrugge bevindt zich een concentratie van bedrijven. Het bestemmingsplan laat weinig vergroting van bestaande bedrijfsactiviteiten toe, terwijl de fysieke ruimte wel aanwezig is. Versoepeling van de regels zorgt voor een optimalisatie van de beschikbare ruimte waardoor ruimte ontstaat om bestaande bedrijvigheid vanuit de kern naar de rand te verplaatsen zonder dat dit ten koste gaat van het buitengebied. Op deze manier kan meegewerkt worden aan het verminderen van de logistieke druk op het dorp en het behoud van de sociale functie van die bedrijven voor de leefbaarheid. Bij de inrichting van de locatie wordt er op toegezien dat het landschappelijk goed wordt ingepast.
Uitsnede Dorpsvisie Baambrugge: locatie kleinschalig bedrijventerrein
Planspecifiek
Het plangebied is in de dorpsvisie Baambrugge aangeduid als locatie voor een kleinschalig bedrijventerrein. De voorgenomen ontwikkeling, uitbreiding van de bedrijfspanden en het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw, sluit aan op het gestelde in de dorpsvisie. Door het aanbieden van diverse type bedrijfsonderkomens in diverse maatvoeringen kunnen zowel lokale als regionale ondernemers zich hier vestigen. De planlocatie wordt reeds afgebakend door een groene bomenhaag. Deze haag is dermate hoog en volgroeid dat het zicht vanaf openbaar gebied op het terrein wordt ontnomen. Het terrein vormt hierdoor van nature een ruimtelijke eenheid, geschikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Tegelijkertijd blijft hierdoor de ontwikkeling op locatie, aan de rand van Baambrugge en in de kernrandzone van het landelijk gebied, landschappelijk verantwoord.
3.3.3 Economische visie De Ronde Venen tot 2025
Op 17 december 2013 is de economische visie "ontwikkelen vanuit het hart: economische visie 2025" vastgesteld.
De economische visie is ontwikkeld in een parallel traject met de structuurvisie en in samenwerking met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Het geeft het economische streefbeeld weer en de koers die de gemeente samen met het bedrijfsleven wil varen om daar te komen. Nieuwe ontwikkelingen kunnen aanleiding geven om de koers in de loop der tijd bij te stellen.
Het doel in de visie is het op peil houden van de werkgelegenheid. De Ronde Venen wil een vitale gemeente blijven: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Een gemeente waar het goed wonen, werken en verblijven is. Voor werken betekent dit dat de gemeente de werkgelegenheid op peil wil houden.
In de visie worden enkele randvoorwaarden en onderwerpen benoemd welke van belang zijn om economische kracht te blijven uitdragen en benutten.
- Kracht: Sterk woon- en werkklimaat op een gunstige en bereikbare plek
- Voorbij de globalisering: lokalisme, duurzaamheid en authenticiteit
- Opgave: ontwikkelen vanuit het economisch hart
- Opgave: ruimte voor nieuwe initiatieven
- Opgave: versnellen van procedures
- Samen aan de slag
- Regionaal positioneren, lokaal profiteren
De gemeente De Ronde Venen onderscheidt zich door een goede combinatie van wonen, werken en recreëren, in combinatie met een gunstige ligging op het snijvlak van de Metropoolregio Amsterdam en het Groene Hart. Een goede bereikbaarheid als schakel tussen beide regio’s is voor wonen, werken en recreëren essentieel. Het behoud van werkgelegenheid in De Ronde Venen is niet vanzelfsprekend in deze veranderende wereld. De kwaliteiten en gunstige ligging van de gemeente bieden echter een goed uitgangspunt om vanuit de sterke economische basis voort te bouwen en kansen te benutten.
Planspecifiek
Uit de economische visie blijkt dat de gemeente zich bevindt in een transitie naar een lange periode met matige groei. Het aantal startende bedrijven neemt in de gemeente toe. In 2025 worden bedrijventerreinen nog steeds als belangrijke bronpunt van economische activiteit en werkgelegenheid gezien.
De behoefte aan kleinschalig en flexibel vastgoed wordt groter, waarbij huren en korte contracten steeds meer voorkomen. Een op elkaar afgestemde voorraad aan vestigingslocaties waar allerlei vormen van bedrijvigheid terecht kunnen, wordt steeds belangrijker. Voor kleine bedrijven zijn geen grote bedrijfsruimten en kantoren nodig. Zij hebben juist behoefte aan kleinschalige en flexibel te gebruiken werkruimte met een goede uitstraling. Beleven en ontmoeten staat daarbij steeds hoger op de wensenlijst.
De gemeente zet zich in om de bestaande bedrijven te behouden en daar waar mogelijk ze te helpen in hun doorontwikkeling. Daarvoor zijn sterke bedrijventerreinen nodig waar een diversiteit aan ondernemers zich kan vestigen en doorontwikkelen. De gemeente wil mogelijkheden bieden aan nieuwe moderne initiatieven om economische dynamiek in te passen in het landschap. De balans tussen het behouden van de landschappelijke kwaliteiten en het bieden van ruimte aan nieuwe economische ontwikkeling staat hierbij centraal.
Samenwerking tussen de gemeente en de lokale ondernemers is essentieel om ontwikkelingen van de grond te krijgen. Ondernemerschap wordt gestimuleerd door actief mee te denken en procedures te versnellen. Het behouden van bedrijven en het bieden van vernieuwing vraagt in een veranderende economie om aanpassingen van activiteiten en gebruik van gebouwen en gebieden. De gemeente daagt ondernemers uit om mee te denken, kansen in de economie te herkennen en om te investeren.
Onderhavige ontwikkeling betreft een particulier initiatief ten behoeve van de kleinschalige, lokale en regionale bedrijvigheid, op een unieke locatie met behoudt van de landschappelijke waarden. Hiermee sluit het initiatief aan op het gestelde in de economische visie.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Parkeren
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt uitbreiding van het bestaande bedrijfsperceel plaats. Reeds is een vergunning verleend voor een uitbreiding van het oostelijke bedrijfspand (kantoor) aan de noordzijde met 160 m². Dit kantoor beschikt over 3 lagen (incl. kap) waardoor de totale bedrijfsvloeroppervlakte toeneemt met 480 m². Tevens wordt aansluitend aan de oostzijde een bedrijfsruimte gerealiseerd van circa 265 m². Dit is eveneens vergund.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aan de oostzijde van het oostelijke bedrijfspand, aansluitend aan de huidige en vergunde bebouwing, een bedrijfsruimte gerealiseerd van circa 435 m². Verder op het achterterrein wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd bestaande uit circa 15 bedrijfsunits met een totale oppervlakte van 1.440 m². In totaal bestaat de uitbreiding uit 1.875 m².
In navolgende tabel is op basis van de parkeernormen Gemeente De Ronde Venen (vastgesteld op 24 november 2016 in het kader van het Beleidsplan Verkeer), berekend wat de bijbehorende parkeerbehoefte betreft. Uitgegaan is van de categorie 'buitengebied'.
| | Aansluiting categorie parkeernormen | parkeerbehoefte per 100 m² bvo | Totale parkeerbehoefte |
Reeds vergund | Kantoor (480 m²) | Kantoor (zonder baliefunctie) | 2,55 | 12,2 |
Bedrijfsruimte (265 m²) | Bedrijf arbeidsintensief, bezoekersextensief | 2,35 | 6,2 |
Ontwikkeling | Bedrijfsverzamelgebouw (1.440 m²) | Bedrijfsverzamelgebouw | 1,95 | 28,1 |
Bedrijfsruimte (435 m²) | Bedrijf arbeidsintensief, bezoekersextensief | 2,35 | 10,2 |
| Totaal | | | 56,7 |
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn minimaal 38 parkeerplaatsen benodigd. Ten noorden en zuiden van de bedrijfsunits worden ieder 24 parkeerplaatsen gerealiseerd (totaal 48 parkeerplaatsen). Tevens is ten zuiden van de bestaande panden ruimte om een extra parkeerplaats te realiseren en ruimte voor vrachtwagens hier tijdelijk te parkeren. Hiermee voorziet het plan in voldoende parkeergelegenheid en wordt voldaan aan de parkeerbehoefte behorende bij de ontwikkeling en de totale aanwezige bedrijvigheid op het perceel. De reeds aanwezige parkeerplaatsen op het terrein blijven behouden en geschikt voor de bestaande kantoor- en bedrijfsfunctie.
Verkeer
Aansluitend met de parkeerbehoefte gaat met de ontwikkeling eveneens een toename in verkeersgeneratie gepaard. In navolgende tabel is op basis van de CROW richtlijnen (publicatie 317) berekend wat de bij de ontwikkeling behorende verkeersgeneratie betreft. Uitgegaan is van een niet stedelijke ligging / buitengebied.
| | verkeersgeneratie per 100 m² bvo | Totale verkeersgeneratie |
Reeds vergund | Kantoor (480 m²) | 7,9 - 9,6 | 37,9 - 46,0 |
Bedrijfsruimte (265 m²) | 9,1 - 10,9 | 24,1 - 28,9 |
Ontwikkeling | Bedrijfsverzamelgebouw (1.440 m²) | 7,0 - 8,7 | 100,8 - 125,3 |
Bedrijfsruimte (435 m²) | 9,1 - 10,9 | 39,6 - 47,4 |
| Totaal | | 202,4 - 247,6 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling een verkeersgeneratie gepaard gaat van circa 140 - 173 motorvoertuigbewegingen per dag. Dit is inclusief vrachtverkeer. Rekening houdend met de reeds vergunde ontwikkelingen op het bedrijfsperceel vindt een toename plaats van circa 202,4 - 247,6 motorvoertuigbewegingen per dag.
Het plangebied is voldoende groot om op het terrein te kunnen manoeuvreren. Ook is de bebouwing gesitueerd op een wijze dat zowel auto's als vrachtverkeer hier gemakkelijk rondom kunnen rijden en kunnen laden- en lossen. Het plangebied wordt direct ontsloten op de Rijksstraatweg, een erftoegangsweg met voldoende capaciteit om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling op te vangen. Ondanks dat de verkeersdruk op de weg hier wel wat toeneemt, is de ontwikkeling op deze locatie een logische en gewenste economische en maatschappelijke ontwikkeling voor het dorp (zie ook
toelichting paragraaf 3.1.2).
Het aspect verkeer en parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de huidige situatie is bedrijfsvoering tot en met milieucategorie 2 toegestaan in het plangebied volgens het vigerende bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied'. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede weer van de bijbehorende plankaart:
Uitsnede bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied'
Reeds is een bedrijfswoning en een tweetal bedrijfspanden aanwezig in het plangebied. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de bestaande bedrijfspanden uitgebreid aan de noord- en oostzijde, in het verlengde van de huidige bebouwing. Tevens wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd ten oosten van de huidige bedrijfspanden, verder op het perceel.
Bedrijfsvoering tot met milieucategorie 2 is reeds toegestaan en blijft met dit bestemmingsplan behouden. Bij deze bedrijvigheid is een richtafstand van minimaal 30 meter gewenst, uitgaande van een plangebied aangemerkt als 'rustig buitengebied'. In de toekomstige situatie worden de bedrijfspanden op grotere afstand van de zuidwestelijk gelegen woningen (nr. 47 en 51) gerealiseerd. De afstand van de bedrijfsbebouwing tot de noordelijk gelegen woning aan de Rijksstraatweg 43 wordt minimaal 43 meter.
De afstand tot gevoelige bestemmingen rondom de voorgenomen uitbreiding neemt niet toe of blijft voldoende groot. Voorts blijft de bestaande omzoming van bomen rondom het bedrijfsperceel met de ontwikkeling behouden. Dit biedt een natuurlijke barrière tussen de bedrijfsactiviteiten en de omliggende woningen.
In
toelichting paragraaf 4.6 wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling op voldoende afstand tot het oostelijk gelegen spoor blijft.
In
toelichting paragraaf 4.1 is reeds gemotiveerd dat met de ontwikkeling slechts een beperkte toename van verkeer gepaard gaat. Tevens worden wat betreft gevaar geen knelpunten verwacht. Opslag van gevaarlijke stoffen is niet mogelijk bij bedrijfsvoering tot en met milieucategorie 2. De toekomstige bedrijfsvoering ondervindt derhalve geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de bewoners.
Het aspect milieuzonering vormt zodoende geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe woningen. De voorgenomen uitbreidingen van de bedrijfspanden heeft slechts een beperkte toename aan verkeersbewegingen tot gevolg (zie ook
toelichting paragraaf 4.1). Voorts vindt de uitbreiding van het bedrijf plaats in lijn met de huidige situatie, op grotere afstand van woningen en binnen de groene omzoming. Net als in de huidige situatie blijven enkel bedrijfsdoeleinden tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Hiermee is geen ruimte voor geluidgevoelige bedrijven in het plangebied. In de huidige opzet ondervindt de omgeving geen overlast van het bedrijventerrein. De verwachting is dat dat in de toekomst ook goed zal blijven gaan.
Voorliggend bestemmingsplan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig op het gebied van geluid (akoestiek).
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden de bestaande bedrijfspanden uitgebreid en wordt een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijfsunits gerealiseerd. In totaal is sprake van een toename aan bedrijfsoppervlak van 1.875 m². Als gevolg van deze uitbreiding en rekening houdend met de reeds vergunde uitbreiding, neemt de verkeersgeneratie toe met circa 202 tot 248 motorvoertuigbewegingen per etmaal (zie ook
toelichting paragraaf 4.1). Op basis van dit aantal is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool:
NIBM-tool (versie 29 mei 2017)
Uit deze berekening (= worst-case scenario waarbij alle voertuigbewegingen nieuw zijn ten opzichte van de bestaande situatie) blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 μg/m³.
4.5 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van uitbreiding van het bedrijfsterrein is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Immers, gedurende de dag zijn mensen voor een periode van circa 8 uur of langer aanwezig in het plangebied. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd in oktober en november 2016 door Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v. (01-12-2016, zie bijlage).
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in de toplaag van de bodem, de kleiige onderlaag, de venige onderlaag alsmede het grondwater ter plaatse over het algemeen licht verontreinigd is met enkele metalen. Deze licht verhoogde gehaltes aan zware metalen worden vaker vastgesteld in van oudsher bewoonde gebieden en als gevolg van natuurlijke ophoping en kunnen derhalve gezien worden als verhoogde achtergrondgehalte.
Het licht verhoogde gehalte aan naftaleen is mogelijk het gevolg van de verhoogde troebelheid. Een andere oorzaak kan echter niet uitgesloten worden. In een aanvullend grondwater onderzoek dient derhalve te worden onderzocht of de verontreinigingen met minerale olie en nikkel in het grondwater nog aanwezig zijn dan wel deze zich bevinden ter hoogte van de voorziene uitbreiding en/of nieuwbouw. Het grondwater moet aanvullend onderzocht zijn op het moment dat de omgevingsvergunningen voor het bouwen worden ingediend.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied: blauwe cirkel)
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle bedrijven of inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Tevens bevinden zich geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied.
Op ruim 325 meter afstand van het plangebied ligt de spoorlijn tussen Utrecht en Amsterdam. Voor deze spoorlijn geldt een plaatsgebonden risico met een contour van 1 m en een groepsrisico met een contour van 175 m. Het plangebied is derhalve op voldoende afstand tot deze spoorlijn gelegen. Op ruim 1 km afstand van het plangebied ligt het Amsterdam Rijnkanaal en op ruim 1,6 km afstand bevindt zich de rijksweg A2. Daarmee is ook voldoende afstand aanwezig tot deze risicovolle routes.
De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt ten zuiden van het plangebied op 690 meter afstand. Dit betreft het bedrijf W. Vedder, welke beschikt over een propaantank met een plaatsgevonden risicoafstand van 12 meter. Ook deze inrichting ligt op voldoende afstand tot het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
- afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
- opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
- goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de aanbouw en realisatie van bedrijfspanden. Het bedrijfsverzamelgebouw met bedrijfsunits is achter op het terrein gesitueerd. Daar waar het plangebied deels onverhard is. Het onverharde deel wordt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling geheel verhard.
Dit betekent dat circa 3.500 m² aan onverhard terrein verhard wordt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied valt net in het buitengebied van Baambrugge. De verharding valt hiermee onder de drempelwaarde van 5.000 m² in landelijk gebied. Er hoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden in de vorm van extra oppervlaktewater voor waterberging.
Daarnaast worden het afvalwater en het hemelwater gescheiden aangeboden op de perceelsgrens en zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
Legger
Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen in de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. De werkzaamheden zijn daarmee niet vergunningsplichtig.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Blom Ecologie een ecologisch onderzoek uitgevoerd (23 februari 2017, zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied heeft mogelijk een essentiële betekenis voor soorten die behoren tot de beschermingsregimes habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Voor vleermuizen zijn potentieel geschikte verblijfslocaties in bomen aangetroffen. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het migreren en/of foerageren. De houtwal en aangrenzende sloten maken mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene (licht beschermde) vissen, amfibieën en/of zoogdieren. De houtwal en sloten zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt, behoudens het Nationaal Landschap ‘Groene Hart’, geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de identieke nieuwe situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van overige soorten (art 3.10 Wnb) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
Geconcludeerd wordt dat de uitbreiding van het bedrijfspand, de realisatie van parkeerplaatsen en de plaatsing van een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijfsunits aan de Rijksstraatweg 45B te Baambrugge uitvoerbaar is conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Met de volgende aanbevelingen, welke zijn opgenomen in het ecologisch onderzoek, dient rekening te worden gehouden:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeente De Ronde Venen heeft de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2017 op laten stellen. Op deze kaart is weergegeven waar de archeologisch waardevolle gebieden en archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden aanwezig zijn. Om deze waarden te beschermen worden in ruimtelijke plannen, indien van toepassing, een beschermende regeling opgenomen die ertoe leidt dat bij bodemwerkzaamheden vanaf een bepaalde omvang of vanaf een bepaalde diepte eerst archeologisch onderzoek dient plaats te vinden.
Planspecifiek
Voor het noordwestelijke deel van het plangebied geldt in het vigerend bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m² dient het betreffende gebied te worden onderzocht. Er is daarom een archeologisch bureauonderzoek (Bureau voor Archeologie, nr. 412, d.d. 21 november 2016, zie bijlage) uitgevoerd in het plangebied.
Uit het onderzoek blijkt dat in met name het westelijk deel van het plangebied de bovenste 30 tot 120 cm is verstoord. In de top van het dekzand, vanaf 5,1 tot 5,8 m -mv kunnen resten uit het Laat Paleolithicum en het Neolithicum voorkomen. Gezien de ligging van het plangebied binnen een komgebied en de afwezigheid van historische bebouwing worden geen resten vanaf het Neolithicum verwacht. De top van het dekzand zal worden verstoord door funderingspalen.
Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, mits het funderingspalenplan zo wordt ontworpen dat de zekere verstoring van de palen minder dan 5% van het bebouwd oppervlak bedraagt. Indien dit niet mogelijk is, wordt aanbevolen nader onderzoek te doen naar de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische resten door midden van een booronderzoek.
Na het archeologisch onderzoek is het archeologiebeleid van de gemeente De Ronde Venen geactualiseerd. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart weer. Op de kaart valt het gehele plangebied binnen categorie 6. Dit houdt in dat er bij het eventueel roeren van de grond bij een omvang groter dan 1 hectare een onderzoeksplicht geldt.
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied: zwarte ovaal)
Gezien geen bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 10.000 m² wordt een archeologisch (boor)onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Indien bij de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten (zogenaamde toevalsvondsten) worden aangetroffen is men conform de Erfgoedwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied wordt ontsloten op de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg is éen van de 14 Routes Impériales die begin 19e eeuw door Napoleon zijn aangelegd om Parijs met Amsterdam te verbinden. De Rijksstraatweg is van groot belang geweest voor de economische ontwikkeling van het gebied en is onderdeel van de top 100 industrieel erfgoed van de provincie Utrecht.
Op de kadastrale kaart uit de 19e eeuw is te zien dat het verkavelingspatroon nauwelijks is veranderd. De lengterichting van de sloten ligt nog altijd gelijk gebleven.
Plangebied omstreeks 1870 (bron: topotijdreis)
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats achter op het erf van nr. 45. De ontwikkeling van het plangebied heeft derhalve geen negatieve invloed op de Rijksstraatweg. Tevens blijft de historische verkaveling gehandhaafd. Met behoud van de groene omzoming blijft de ontwikkeling passend in het agrarische landschap: de toekomstige niet-agrarische bebouwing is nauwelijks zichtbaar in het bestaande cultuurlandschap. De landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is nader toegelicht in paragraaf
toelichting paragraaf 2.3. Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast.
4.11 Kabels en leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plan.
Hiermee vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente De Ronde Venen heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maken de bijlagen een onlosmakelijk onderdeel uit van de toelichting op, alsmede uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
6.2 Plansystematiek
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de specifieke gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere eisen
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld.
Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid.
Afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels wordt mede verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt plaats om van het plan afwijkende maten, oppervlakten en aantallen niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's, de kappenkaart en de cyclomedia, aangevuld met het gemeentelijk bouwdossier en fotoarchief, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
6.3 Toelichting afzonderlijke bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Bedrijf', waarbij de bedrijfsbestemming wordt neergelegd ten behoeve van de uitbreiding en realisatie van bedrijfspanden, inclusief bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, waarbij het bebouwingspercentage de maximale oppervlakte begrensd;
- 'Groen', waarbij de groenbestemming wordt neergelegd ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de bedrijfspanden, inclusief ontsluiting naar het agrarische perceel. De groenbestemming ligt rondom het plangebied en kent een breedte van 10 meter, waarmee de beoogde versterking van de bestaande groenstrook met een minimale breedte van 10 meter wordt gewaarborgd.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg heeft op 21 september 2016 een overleg plaatsgevonden tussen de eigenaar van het perceel, buurtbewoners, de dorpsraad en overige betrokkenen. Een kort verslag hiervan is opgenomen in de bijlage.
7.1 Overleg
In het kader van het vooroverleg is het plan verstuurd aan verschillende vooroverlegpartners. Naar aanleiding van de reactie van de provincie Utrecht is de positie van het bedrijfsverzamelgebouw aangepast zodat de gehele ontwikkeling binnen de rode contour valt. De huidige ontsluiting naar het achterliggende land blijft als gevolg van deze aanpassing behouden. Een en ander is integraal verwerkt in de toelichting en de verbeelding van het bestemmingsplan. Voorts is paragraaf 3.2 van de toelichting aangepast naar aanleiding van de ingediende vooroverlegreactie van de provincie Utrecht.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 juni 2018 tot en met 17 juli 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn géén zienswijzen ingediend.