Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijksstraatweg 45b Baambrugge
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPP033rijkssw45-va01

Regels

 
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Rijksstraatweg 45b Baambrugge met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP033rijkssw45-va01 van de Gemeente De Ronde Venen;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan- en uitbouw
een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bebouwingspercentage
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;
 
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.10 bedrijfswoning
en woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.11 bestaand
  1. ten aanzien van bebouwing:
    bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. ten aanzien van gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;  
 
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.23 hoofdgebouw
één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.24 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
 
1.25 mantelzorg
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
 
1.26 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
 
1.27 ondergeschikte detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, waarbij deze bedrijfsactiviteiten als hoofdfunctie behouden blijven;
 
1.28 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij de voltooiing van de bouw;
1.29 voldoende parkeergelegenheid
van 'voldoende parkeergelegenheid' is sprake als voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016. Indien deze regeling wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
   
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
   
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven genoemd in categorie 1 en categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. bedrijven genoemd in bijlage 2 van deze regels;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken;
  2. groenvoorzieningen;
  3. watergangen;
  4. erfbeplanting; 
  5. parkeervoorzieningen; 
  6. nutsvoorzieningen; 
  7. wegen en paden; 
  8. erven en terreinen.
Per bouwvlak mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal bedrijfswoningen is aangegeven.
3.2 Bouwregels
Op of in de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
  2. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
  3. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de navolgende tabel is aangegeven:
BouwwerkenGoothoogte (m)Bouwhoogte (m)Inhoud (m³)Oppervlakte (m²)Dakhelling
Bedrijfsgebouw 8,5   
Bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen310600 Minimaal 30°
Maximaal 60°
Bijgebouwen bij de bedrijfswoning34,5 50 
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen 4 50 
Terrein- en erfafscheidingen 1    
  1. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a, b, en c dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub b voor het vergroten van het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak tot 15% van het percentage dat is aangegeven, mits:
    1. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding is aangetoond;
    2. de vergroting geen verkeersaantrekkende werking heeft;
    3. de ontheffing geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid;
    4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden aangetast;
    5. de ontheffing niet leidt tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
    6. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
    7. de vergroting van het bebouwingspercentage inpasbaar is in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval worden geëist dat geen buitenopslag plaatsvindt;
    8. de vergroting van het bebouwingspercentage niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
    9. de vergroting van het bebouwingspercentage niet leidt tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten aanzien van artikel 3 lid 2 sub c ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw tot 10 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten aanzien van artikel 3 lid 2 sub c ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot 6 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten aanzien van artikel 3 lid 2 sub c ten behoeve van het bouwen van zwembaden bij bedrijfswoningen met een grotere oppervlakte dan 10 m², tot een maximaal oppervlak van 50 m².
  5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten aanzien van artikel 3 lid 2 sub c  voor het vergroten van de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden voor bedrijfsmatige opslag van producten en goederen buiten de bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. detailhandel;
  3. horeca, met uitzondering van ondergeschikte kantineactiviteiten binnen bedrijven.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a ten behoeve het vestigen van bedrijven die zijn genoemd in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van bijlage 1 die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemd in bijlage 1.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 1 ten behoeve van zwembaden bij bedrijfswoningen, met dien verstande, dat:
    1. per bedrijfswoning maximaal één zwembad is toegestaan;
    2. een zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning is toegestaan;
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    4. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
    5. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 4 ten behoeve van ondergeschikte detailhandel bij de bedrijfsactiviteit, met dien verstande, dat:
    1. de ontheffing geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid;
    2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden aangetast;
    3. de ontheffing niet leidt tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
    4. parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. Het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden.
  2. Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6 sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
  3. In de afweging als bedoeld in artikel 3 lid 6 sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
  4. Geen aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6 sub b is vereist voor:
    1. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
    2. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor ontheffing is verleend ingevolge artikel 3 lid 5 sub b;
    3. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het instandhouden en aanbrengen van groenvoorzieningen en beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een toegangspad voor aangrenzende percelen met een breedte van maximaal 4 meter, met de daarbij behorende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels: 
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    1. maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen;
    2. maximaal 7 meter voor palen, masten en speelvoorzieningen;
    3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval beschouwd:
  1. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  2. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van zelfstandige bewoning.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
  1. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze bouwhoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot met niet meer dan 5 m inclusief antennes, uitsluitend mits de masten worden geplaatst op gebouwen gelegen binnen het bouwvlak in de bestemming Agrarisch, met een maximum van drie per agrarisch bouwvlak;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  5. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
    1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
    2. de inhoud van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan 200 m³;
    3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
    4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaan burgemeester en wethouders over tot intrekking van de ontheffing.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door één of meer locaties met de bestemming Waarde - Archeologie als bedoeld in artikel 4 te verwijderen, indien:
    1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door één of meer locaties te bestemmen als Waarde - Archeologie als bedoeld in artikel 4, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 9 Parkeren
 
9.1 Parkeren
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  2. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  3. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
9.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.
9.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 9 lid 1 en/of artikel 9 lid 2
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10 %;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Rijksstraatweg 45b Baambrugge'