direct naar inhoud van Regels
Plan: Demmerik 128a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP031demmerik128a-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Demmerik 128a met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP031demmerik128a-va01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanlegplaats

een plaats gelegen in een watergang, bedoeld voor het ligplaats nemen met schepen c.q. recreatievaartuigen, niet zijnde woonschepen, voor een bepaalde periode.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bed en breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.

1.11 bestaand (in geval van een bouwwerk)

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

een grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel (of kavel)

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.23 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan.

1.24 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat min feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.25 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.29 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.

1.30 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning.

1.31 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

1.32 natuurwaarden

waarden betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu.

1.33 oever

het droge gedeelte gelegen langs de grens tussen water en land bij het ter plaatse geldende streefpeil. In ieder geval reikend tot de bovenzijde van het schuine talud plus een strook van minimaal 50 centimeter.

1.34 oeverlijn

de snijlijn tussen de oever en het water bij het ter plaatse geldende streefpeil.

1.35 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,50 m beneden peil.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.

1.37 peil
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.38 slopen

het geheel of gedeeltelijk permanent afbreken van een bouwwerk.

1.39 steiger

een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.

1.40 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.41 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt.

1.42 waterlijn

de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het peil met de aangrenzende gronden.

1.43 waterkering

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

1.44 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.45 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuurwaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Natuurwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;

alsmede voor:

  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van natuurwaarden in de vorm van:
    • 1. grote open wateren, sloten en slootkanten, oevers, moeras en natte voedselarme graslanden;
    • 2. houtkades, bos en struweel en droge zandgronden;
    • 3. weidevogelgebied;
  • d. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    • 1. openheid;
    • 2. verkavelingspatronen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden is uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:

  • a. veekerende afrasteringen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • c. bruggen met een breedte van ten hoogste 4 m en een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het toestaan van schuilgelegenheden en andere agrarische hulpgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. de hoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
  • c. bedoelde bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een binnen een bouwvlak gevestigd, volwaardig agrarisch bedrijf en deze bebouwing noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de rijafstand van het gebouwtje tot het bouwvlak minimaal 500 m bedraagt;
  • e. de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. omschakeling naar een grondgebonden veehouderij is niet toegestaan;
  • b. omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij is niet toegestaan.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuurwaarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het omvormen van grasland naar bouwgrond, uitgezonderd ten behoeve van de teelt van ruwvoeder als onderdeel van een veehouderijbedrijf tot een oppervlakte van ten hoogste 20 % van de gronden van het betreffende bedrijf;
  • b. het omvormen van grasland naar boom-, fruit- of sierteelt;
  • c. het aanbrengen van een ondergrond ten behoeve van containerteelt;
  • d. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het draineren van gronden;
  • g. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • h. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
  • i. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • j. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • k. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 200 m2, kavelpaden uitgezonderd;
  • l. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

3.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

3.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.6 Wijzigingsbevoegdheden
3.6.1 Realisatie nieuwe natuur

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om de aanleg van nieuwe natuur mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel via particulier natuurbeheerschap worden gerealiseerd;
  • b. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
  • c. de bestemmingswijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en versterking van aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. instandhouding van de openheid;
  • c. water en waterberging;

alsmede voor:

  • d. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuuronderhoud en -beheer, met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 25m² per gebouw of overkapping;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. ten behoeve van extensieve dagrecreatie, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
    • 2. in de vorm van veekerende afrasteringen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het draineren van gronden;
  • d. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • e. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • h. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 200 m2, kavelpaden uitgezonderd;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

4.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden zoals bedoeld in lid 4.1 sub a en b niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 5 Tuin - Landschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. in- en uitritten;
  • c. groen en water;
  • d. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, die onder meer bestaan uit het open doorzicht;
  • e. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan in de vorm van:

  • a. erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m;
  • b. een distributienetstation ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Tuin - Landschappelijk zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • b. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
  • c. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • d. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • e. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 50 m2, paden uitgezonderd.

5.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

5.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 5.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterstaatkundige en/of verkeersdoeleinden;

alsmede voor:

  • c. recreatief medegebruik;
  • d. behoud, versterking en ontwikkeling van natuurwaarden in de vorm van:
    • 1. grote open wateren, sloten en slootkanten, oevers, moeras en natte voedselarme graslanden;
  • e. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    • 1. openheid;
    • 2. verkavelingspatronen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met dien verstande dat in uitzondering daarop bestaande bruggen, steigers en openbare aanlegplaatsen zijn toegestaan.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bruggen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub b om bruggen toe te staan met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van de brug bedraagt ten hoogste 5 m;
  • b. de breedte van de brug bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de vrije doorvaarhoogte onder de brug bedraagt ten minste 3 m.

6.3.2 Openbare aanlegplaats

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub b om steigers ten behoeve van openbare aanlegplaatsen toe te staan met inachtneming van het volgende:

  • a. steigers zijn niet toegestaan in rietkragen en groene oeverzones met een breedte van meer dan 2 m;
  • b. de lengte van de steiger bedraagt ten hoogste 2 m en de breedte bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de hoogte van de steiger gemeten vanaf het wateroppervlak (streefpeil) bedraagt ten hoogste 0,75 m;
  • d. per steiger zijn ten hoogste 2 meerpalen toegestaan met een onderlinge afstand van ten hoogste 4 m;
  • e. de steiger dient 'onderloops' te zijn, wat inhoudt dat het water onder steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben;
  • f. de bouw van de steiger mag geen onevenredige schade aanbrengen aan ter plaatse aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;
  • g. de steiger wordt bij voorkeur gerealiseerd in combinatie met een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger;
  • h. de vaarwegbeheerder dient advies te hebben uitgebracht.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • d. het draineren van gronden;
  • e. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

6.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden zoals bedoeld in lid 6.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning, niet zijnde een woonschip of een stacaravan;

alsmede voor:

  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, en toegangswegen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Woningen

Ten aanzien van woningen als bedoeld in lid 7.1 onder a, gelden de volgende regels:

Algemeen
per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;

Hoofdgebouwen

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 700 m3;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek ten minste 30° en ten hoogste 50° bedraagt;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;

Bijgebouwen en overkappingen

  • f. bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 50 m²;
  • h. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • i. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 30 m2;
  • k. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.

Overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde

  • l. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, bedraagt:
    • 1. pergola's en speeltoestellen: 3 m;
    • 2. overige bouwwerken, voor zover voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 m;
    • 3. overige bouwwerken, voor zover achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 2 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Vergroten goothoogte van woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 sub c om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan tot een hoogte van maximaal 6 m, met inachtneming van het volgende:

  • a. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de goothoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Beroep of bedrijf aan huis

Bij woningen, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  • b. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
  • c. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
    • 1. de vloeroppervlakte bedraagt ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen, met een maximum van 100 m²;
    • 2. een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd;
  • e. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.

7.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik ten behoeve van het wonen als bedoeld in lid 7.1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de bedrijfsgebouwen op de percelen Demmerik 96D en 128A zijn gesloopt;
  • b. binnen 1 jaar na ingebruikname uitvoering is gegeven aan de landschapsmaatregelen conform de in bijlage opgenomen inrichtingsschets, die als bijlage bij deze regels is gevoegd, en deze nadien als zodanig in stand worden gehouden.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding.
  • b. Voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met andere bestemmingen, heeft de bestemming 'Leiding - Water' voorrang.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 8.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, doordat vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.

8.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 8.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

8.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en daarover vooraf schriftelijk advies ingewonnen is bij de leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op of in de in 9.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de van de volgende regels:

  • a. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 100 m² is toegestaan;
  • b. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm, is toegestaan mits, naar oordeel van het bevoegd gezag, voldoende kan worden aangetoond dat de ter plaatse archeologische waarden niet worden of kunnen worden aangetast.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 9.2 onder b indien een van de volgende zaken zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het te verstoren gebied is kleiner dan 100 m²;
  • c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de bouwwerkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
  • e. de bouwwerkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.
  • g. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
  • h. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden om in de gronden bedoeld in 9.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag werkzaamheden uit te voeren, uitgezonderd bouwwerkzaamheden, welke verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld kunnen veroorzaken, waaronder:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

9.4.2 Uitzondering

Het verbod, als bedoeld in 9.4.1, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het te verstoren gebied is kleiner dan 100 m²;
  • c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
  • e. de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • g. de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.
  • h. (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • i. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
  • j. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek (conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie) is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

12.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als bedoeld in lid a, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;

12.3 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen of onder bijgebouwen behorende bij woningen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel

12.4 Steigers

Met uitzondering van steigers als bedoeld binnen de bestemming 'Water', zijn steigers uitsluitend toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. per woning is ten hoogste 1 steiger toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de steiger evenwijdig aan de oever is gebouwd;
    • 2. de lengte en breedte ten hoogste respectievelijk 6 m en 1,2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste het peil bedraagt;
    • 4. ten hoogste 2 meerpalen zijn toegestaan waarvan de doorsnede ten hoogste 20 cm bedraagt, de bouwhoogte ten hoogste 1 m boven de waterlijn bedraagt en de afstand tot de oever ten hoogste 4,2 m bedraagt.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.2 Mansardekap woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven hellingshoek voor dakvlakken van een woning om daarmee een mansardekap toe te staan voor zover dit landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

13.3 Vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek van de woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximale goothoogte voor woningen om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan en/of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de goothoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

14.2 Waarde archeologie
14.2.1 Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

15.2 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  • b. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  • c. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.

15.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 ,

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Demmerik 128a'.