direct naar inhoud van Regels
Plan: Wilnis, Amstelkade 72
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP019wilnisamst72-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Wilnis, Amstelkade 72 met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP019wilnisamst72-va01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een aan een woning aangebouwd bijgebouw, dat als een uitbreiding van de woning te beschouwen is, zoals een bijkeuken of serre;

1.6 aan-huisgebonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 50 m², voor deze activiteiten mag worden gebruikt; detailhandel wordt hieronder niet verstaan;

1.7 aan-huisgebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, waarvoor de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 50 m², voor deze activiteiten mag worden gebruikt;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of melding, waarbij de bouwaanvraag/- melding voor dat tijdstip is ingediend;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden - niet zijnde inpandig - of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 bouwvlak

een als zodanig op de plankaart aangegeven gebied, waarbinnen bij de betreffende bestemming c.q. aanduiding behorende bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

een op de plankaart aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen;

1.18 bouwperceel

de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 CROW-normering

Normeringen zoals opgesteld door de kennisorganisatie CROW.

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.22 erf

het bouwperceel behorende bij een woning, exclusief de ondergrond van het hoofdgebouw, waarop volgens dit plan een hoofdgebouw mag worden opgericht;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 groenvoorziening

binnen een gebied of perceel, dan wel op een gedeelte ervan, niet binnen een bouwvlak gelegen grasvelden, beplantingen, begroeiingen en paden, al dan niet gecombineerd voorkomend;

1.25 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken (exclusief aan- of uitbouwen);

1.26 molenstomp

de overblijfselen van het bouwwwerk dat eens een molen was;

1.27 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);

1.28 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,50 m¹ beneden peil;

1.29 steiger

een constructie boven het water, meestal langs een oever, die dient voor het afmeren van schepen of woonschepen;

1.30 streek-eigen agrarisch product

producten die zijn geproduceerd op een functionerend agrarisch bedrijf in gemeenten die participeren in het project ‘De Venen’;

1.31 uitbouw

een aangebouwd gedeelte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw, naar constructie en inrichting bestemd voor uitbreiding en/of aanvulling van de functie van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;

1.32 uitbreiding hoofdgebouw

een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming;

1.33 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.34 voorgevelrooilijn

de snijlijn van het voorgevelvlak van een woning en het grondvlak,

waarop de woning zich bevindt;

1.35 waterkering

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de verbeelding zijn aangegeven.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel;

2.2 afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 goothoogte van gebouwen

vanaf de horizontale snijlijn van een dakvlak met het daaronder gelegen gevelvlak of de daaronder gelegen scheidsmuur tot aan het peil;

2.4 grondoppervlak van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidsmuren);

2.5 inhoud van gebouwen

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (waaronder begrepen het dak) en/of harten van scheidsmuren,

zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen. Dit betekent dat ook kelders (beneden de begane grondvlakken en gelegen zowel binnen als buiten de buitenwerkse gevelvlakken) tot de inhoud van een gebouw behoren. Voor woningen – niet zijnde recreatiewoningen – wordt hiervoor een uitzondering gemaakt en wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud van de woning. Voor ondergronds bouwen geldt overigens het bepaalde in artikel 7.2 van deze voorschriften.

2.6 (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf peil tot het hoogste punt van een bouwwerk; wat gebouwen betreft worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen niet meegerekend;

2.7 lengte, breedte en diepte bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);

2.8 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter hoogte van de hoofdingang, met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen: de laagste weg;
  • b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden aangewezen voor ‘Wonen’ zijn bestemd

voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden beroepen/bedrijven;
  • c. bij woningen behorende bijgebouwen, niet zijnde ondergrondse;
  • d. bouwwerken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - molenstomp': een molenstomp;
  • g. tuin/erf, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen (hoofd en bijgebouw) gelden de navolgende bepalingen:

3.2.1 Woningen
  • a. één woning, niet zijnde een ondergronds bouwwerk, per bestemmingsvlak;
  • b. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak; er moet een afstand van 2,5 m¹ ten opzichte van de perceelsgrens worden aangehouden;
  • c. bestaande hoofdgebouwen met een inhoud kleiner dan 600 m³ mogen worden uitgebreid tot een maximum van 600 m³.
  • d. hoofdgebouwen met een inhoud groter dan 600 m³ mogen niet worden uitgebreid; er moet een afstand van 2,5 m¹ ten opzichte van de perceelsgrens worden aangehouden;
  • e. de goothoogte van de woningen mag maximaal 3 m¹ bedragen en de woning wordt afgedekt met een kap met een minimale en maximale hellingshoek van 30º respectievelijk 60º
  • f. het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen mag maximaal 50 m² bedragen; de goothoogte mag maximaal 3 m¹ en de hoogte maximaal 4,5 m¹ bedragen; bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van tenminste 2,5 m¹ van de perceelsgrens en binnen het bouwvlak;

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

gelden de navolgende bepalingen:

  • a. op de gronden gelegen achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2 m¹ bedragen;
  • b. op de gronden gelegen voor de voorgevelrooilijn mag de hoogte van pergola’s maximaal 2,50 m¹ bedragen en van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 1 m¹ bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor een groter oppervlak aan bijgebouwen, zoals genoemd in artikel 3 lid 3.2.1 onder f, op voorwaarde dat de molenstomp, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - molenstomp', het enige bijgebouw is.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Verbod

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

4.2.2 Uitzonderingen op bouwverbod

Het verbod van lid 4.2.1 is niet van toepassing voor het bouwen op of in deze gronden van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als het althans gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen waarbij de totale oppervlakte van de te verstoren ondergrond ten hoogste 50 m² bedraagt;
  • c. een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen die kunnen worden gerealiseerd zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing en / of kabels en leidingen, waarbij de oppervlakte en diepte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in art. 4.2.1, een omgevingsvergunning verlenen om gebouwen en bouwwerken te realiseren (en de daartoe behorende kabels en leidingen en andere bouwwerkzaamheden ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)), mits wordt voldaan aan de regels die gelden voor de betrokken bestemming(en) en mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld, of;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 meter van een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, als bedoeld in art. 4.3 a en/of 4.5 onder a in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden, is de uitzondering van ten hoogste 50 m2 als genoemd in art. 4.4.2sub b niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Art. 4.4.1 is van overeenkomstige toepassing.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3, onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen en het opstellen van een beheersplan en periodieke monitoring, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag - zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen - de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen van het maaiveld door ontgronden, afgraven, onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het verdiepen of verstoren van de waterbodem door ontgronden, baggeren, in- of afgraven, onderzuigen, aanleg kabels en leidingen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • f. het aanleggen van drainage dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
  • k. het (al dan niet tijdelijk) ophogen van het maaiveld met meer dan 1 m.

4.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in 4.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m2;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in art. 4.4.1, een omgevingsvergunning verlenen om een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
      of:
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel aantoonbaar afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
      of:
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein waarvoor reeds een eerdere omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in art. 4.3 onder a en/of 4.5 onder a in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden is de uitzondering van ten hoogste 50 m2 als genoemd in art. 4.4.2 sub c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na afronding van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij advies inwinnen van een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat.

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2 bepaalde, indien de beheerder van de waterkering een positief advies heeft uitgebracht, met dien verstande dat in dat geval de bouwregels van de overige daar voorkomende bestemmingen in acht worden genomen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden uit te voeren:
    • 1. het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
    • 2. het planten of verwijderen van diepgewortelde beplanting of bomen;
    • 3. het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten.
  • b. Het in lid 5.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in verband met de realisatie van de bestemming als bedoeld in lid 5.1;
    • 2. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. De omgevingsvergunning voor de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterkering ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als lid 5.4 sub a bedoeld, wordt bij de beheerder van de betreffende waterkering advies ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
7.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen of bijgebouwen behorende bij woningen,
  • b. Het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m¹ vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
7.3 Afwijking molenstomp

Ter plaatse van de aanduiding 'molenstomp' kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor afwijkingen van maten met ten hoogste 10%;

Artikel 8 Overige regels

8.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

8.2 Algemene parkeerregeling
8.2.1 Voldoende parkeergelegenheid

Bij functiewijziging of uitbreiding van een functie, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform de geldende normering van het CROW.

8.2.2 Afwijken voldoende parkeergelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Wilnis, Amstelkade 72'.