direct naar inhoud van Planregels
Plan: Molenweg 22 Abcoude
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP018molenweg22-va01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Molenweg 22 Abcoude met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP018molenweg22-va01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw:

een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.10 bestaand:
  • 1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • 2. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat en in bouwmassa ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke ruimte, garage of hobbyruimte;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 extensief recreatief medegebruik:

vorm van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;

1.23 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee –zelfstandig of als neventak- waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen;

1.24 manegebedrijf:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en instructie aan derden, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.25 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport;

1.26 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij de voltooiing van de bouw;

1.27 volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf:

een grondgebonden agrarisch bedrijf waaruit een zelfstandig en reëel inkomen voortkomt voor minimaal één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens:

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de bouwperceelgrens;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. de uitoefening van een intensieve veehouderij;
  • c. openheid;
  • d. water en watergangen;
  • e. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
  • f. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken;
  • h. erfbeplanting;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. wegen en paden;
  • k. erven en terreinen.

Per bouwvlak mag maximaal één bedrijfswoning gebouwd worden.

3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak (agrarisch bouwperceel) worden gebouwd;
    • 2. de afstand tussen gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 15 m;
    • 3. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Goothoogte in m   Bouwhoogte in m   Inhoud in m2   Oppervlakte in m2   Dakhelling  
Agrarisch bedrijfsgebouw   5   10        
Bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouw   3   10   600     Minimaal 30° en maximaal 60°  
Bijgebouwen bij bedrijfswoning   3   4,5     50    

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 6 m en voor voedersilo's 12 m bedraagt;
    • 2. kuilvoerplaten en mestzakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan waarbij de maximale bouwhoogte 1,5 m bedraagt;
    • 3. lichtmasten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    • 4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) niet meer bedragen dan 10 m;
    • 6. de bouwhoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen, mogen buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m2;
  • c. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 3.2 sub a onder 2 ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de gebouwen binnen het bouwvlak tot 25 m, mits de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.
    • 2. lid 3.2 sub a onder 3 ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw tot 14 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
    • 3. lid 3.2 sub a onder 3 ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw tot 6 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
    • 4. lid 3.2 sub b onder 4 voor het vergroten van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor vervangende nieuwbouw voor groene dienstverlening, indien de bestaande bebouwing ongeschikt is, mits daarmee een ruimtelijke kwalitatieve verbetering wordt bereikt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Intensieve veehouderij

De intensieve veehouderij, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b is toegestaan met in achtneming van de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend vleesdieren gehouden worden tot een aantal van 130, waarvan
    • 1. maximaal 120 vrouwelijke vleeskoeien (categorie A7) van 2 t/m 6 jaar;
    • 2. maximaal 10 meststieren (categorie A6) van 1 t/m 3 jaar.
3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming en aanduidingen wordt ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een manegebedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak voor het plaatsen en geplaatst houden van tunnelkassen;
  • c. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van ondersteunende teelt;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving ten behoeve van het realiseren van een paardenbak, mits deze paardenbak voldoet aan de volgende regels:

  • a. de paardenbak wordt uitsluitend gesitueerd binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel);
  • b. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden moet minimaal 50 m bedragen, tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval een minimale afstand van 25 m is toegestaan, mits geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  • c. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 10% van het gehele bouwvlak, tot een maximum van 800 m2;
  • d. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
3.5.2 Ondersteunende teelt

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels ten behoeve van ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.5.3 Extensief recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.5.4 Zwembaden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van zwembaden bij bedrijfswoningen, met dien verstande, dat:

  • a. per bedrijfswoning maximaal één zwembad is toegestaan;
  • b. een zwembad uitsluitend binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
  • d. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
  • e. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd binnen de agrarische bouwvlakken;
    • 2. het vellen en rooien van houtopstanden, waaronder begrepen randbeplantingen rondom agrarische bouwvlakken;
    • 3. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
    • 4. het bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande beplanting, waaronder het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    • 5. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden;
    • 6. het scheuren en diepploegen van gronden.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6 sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet leidt tot inklinking van de bodem of wanneer geen aantasting van de landschappelijke inpassing van agrarische bouwpercelen plaatsvindt, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
  • c. In de afweging als bedoeld in lid 3.6 sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
  • d. Het in 3.6 sub a opgenomen verbod geldt niet voor:
    • 1. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
    • 3. het scheuren van grasland, uitsluitend ter grasverbetering;
    • 4. werken of werkzaamheden, behorende bij ondersteunende teelt, indien en voor zover daarvoor ontheffing is verleend ingevolge lid 3.5.2;
    • 5. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor ontheffing is verleend ingevolge lid 3.5.4;
    • 6. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
    • 7. de aanleg van kavelpaden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen ten behoeve van natuur, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
    • 2. de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
    • 3. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
    • 4. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
    • 5. de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd of wordt omgezet naar agrarisch natuurbeheer;
    • 6. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden dienen zulks te wensen;
    • 7. de functiewijziging dient plaats te vinden in het gebied binnen een zone van 50 m ter weerszijden van de rivier de Angstel.

  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een productiegerichte paardenhouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak door middel van een bedrijfsplan;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetas
    • 3. de paardenhouderij dient landschappelijk te worden ingepast.

Artikel 4 Waarde - Schootsvelden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Schootsvelden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de schootscirkels van tot de Stelling van Amsterdam behorende forten.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen en gebruik van de gronden en aanwezige bebouwing is uitsluitend toegestaan als de gronden worden ingericht overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1, of - voor zover er een andere bebouwingsopzet tot stand wordt gebracht dan beoogd in het inpassingsplan in bijlage 1 - overeenkomstig een inpassingsplan die vanuit landschappelijk oogpunt (naar het oordeel van een ervendeskundige) een zelfde niveau van ruimtelijke kwaliteit garandeert.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van beplanting;
  • b. het vellen en rooien van houtopstanden;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • d. het bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande beplanting, waaronder het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • e. het scheuren en vergraven van gronden.
4.3.2 Uitzondering op uitvoeringsverbod
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
  • b. In de afweging als bedoeld in lid 4.3.2 sub a wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
4.3.3 Uitzondering op uitvoeringsverbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 is vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2 bepaalde, indien de beheerder van de waterkering een positief advies heeft uitgebracht, met dien verstande dat in dat geval de bouwregels van de overige daar voorkomende bestemmingen in acht worden genomen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of

werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden uit te voeren:

    • 1. het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
    • 2. het planten of verwijderen van diepgewortelde beplanting of bomen;
    • 3. het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten.
  • b. Het in lid 5.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in verband met de realisatie van de bestemming als bedoeld in lid 5.1 ;
    • 2. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. De omgevingsvergunning voor de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterkering ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als lid 5.4 sub a bedoeld, wordt bij de beheerder van de betreffende waterkering advies ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval beschouwd:

  • a. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van zelfstandige bewoning.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze bouwhoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot met niet meer dan 5 m inclusief antennes, uitsluitend mits de masten worden geplaatst op gebouwen gelegen binnen het bouwvlak in de bestemming Agrarisch, met een maximum van drie per agrarisch bouwvlak;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m3;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
    • 2. de inhoud van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan 200 m3;
    • 3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
    • 4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaan burgemeester en wethouders over tot intrekking van de ontheffing.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door één of meer locaties te bestemmen als 'Waarde - Archeologie', indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

11.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Molenweg 22 Abcoude'