direct naar inhoud van 5.2 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Bestemmingsplan omlegging N201
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP004omleggingN201-oh01

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

In het kader van het MER heeft onderzoek plaatsgevonden naar de cultuurhistorische en archeologische betekenis van het plangebied. Daaruit is ondermeer gebleken dat de Polder de Eerste Bedijking, waarin het plangebied is gelegen, een fraai voorbeeld is van een droogmakerij met al zijn specifieke kenmerken (bedijking, dwarse ontginningswegen, langwerpige kavels en bebouwing). Als zodanig heeft de polder als geheel zowel een grote landschappelijke als cultuurhistorische waarde. Dit geldt ook voor de overblijfselen van de kreekruggen.

De aanleg van de N201 veroorzaakt een scheiding in de agrarische gronden. Om de bereikbaarheid van beide gebieden te behouden wordt een veetunnel aangelegd. De constructie van een veetunnel is vergelijkbaar met een fietstunnel en zal verlaagd worden aangebracht onder de N201 door en twee kleine watergangen. De N201 kan daarbij op hetzelfde niveau worden uitgevoerd. Dit ook in navolging van het MER waarin is gepleit voor behoud van het open karakter van de polder.

In de directe omgeving van het plangebied liggen elementen van de Stelling van Amsterdam (Werelderfgoedlijst). Dit zijn de Amstel met Fort Amstelhoek en Fort Waver-Amstel. Ter hoogte van Nieuw ter Schelling wordt een militaire versterking (in de vorm van een verhoging) vermoed. Vanaf deze verhoging zou een deel van het geïnundeerde gebied met geschut te bestrijken zijn.

Archeologie

In het plangebied zijn tot nu toe geen archeologische vindplaatsen geconstateerd. Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (ROB ARCHIS) is het overgrote deel van het plangebied aangeduid als gebied met 'lage trefkans' (op archeologische vindplaatsen). Een uitzondering vormen de aanwezige fossiele veenstromen die zijn opgevuld met klei (kreekruggen). Deze zijn aangeduid als gebied met 'hoge trefkans' (op archeologische vindplaatsen, zie figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP004omleggingN201-oh01_0010.jpg"

Figuur 5.1 Archeologische basiskaart

Verrichte onderzoeken

Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied een tweetal kreekruggen aanwezig zijn die nader onderzocht dienen te worden.

Om de conclusies uit het bureauonderzoek (BO) te controleren, is een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen (IVO-B) verricht. Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van mogelijke archeologische waarden binnen het plangebied. In september en oktober 2005 heeft het IVO-B plaatsgevonden in het tracé van de N201 in de buurt van de Tienboerenweg bij Amstelhoek.

Het veldwerk is in twee fasen uitgevoerd in twee delen van het tracé van de geplande N201, waar zich de uit het BO bekende kreekruggen bevinden. Vanwege de verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit het Neolithicum is er relatief intensief geboord.

Naast het booronderzoek is ook gesproken met verschillende grondeigenaren binnen het plangebied, waarbij is geïnformeerd naar eventuele verstorende werkzaamheden. Uit deze gesprekken kwam naar voren, dat het gebied ter hoogte van de westelijke kreekrug in het verleden geëgaliseerd is. De kreekrug is in het verleden wel zichtbaar geweest. Ook is de bovengrond van de hogere delen gebruikt om enkele sloten mee te dempen.

Veldwerk eerste fase

Tijdens de eerste fase van het karterende booronderzoek zijn de aanwezige kreekruggen verder in kaart gebracht en is gekeken of deze onverstoord in de ondergrond aanwezig waren.

Uit de kartering bleek, dat de meest oostelijk gelegen kreekrug zeer goed bewaard is gebleven. De westelijke rug is in het veld niet meer waarneembaar. De kreekrug is in het verleden geëgaliseerd en voor een deel gebruikt om enkele sloten mee te dempen. De bovengrond is ter hoogte van deze kreekrug aanmerkelijk dieper verstoord, daarnaast kan in het boorprofiel geen duidelijke kreekrug met oeverwallen meer worden waargenomen. Als gevolg van bovenstaande verstoringen zijn mogelijke aanwezige archeologische waarden hier waarschijnlijk vernietigd.

Naar aanleiding van deze resultaten is in overleg met de provinciale archeoloog van Utrecht besloten dat de oostelijke kreekrug nader onderzocht diende te worden met verdichtende boringen. De westelijke kreekrug is dusdanig verstoord, dat hier geen verder onderzoek noodzakelijk werd geacht.

Veldwerk tweede fase

De vrijwel onverstoorde oostelijke kreekrug is in het veld duidelijk als twee verhogingen (de oeverwallen) met daartussen een duidelijke depressie (de restgeul) waarneembaar. Uit de hoogtemetingen blijkt dat het totale hoogteverschil met de omgeving ruim 1 meter bedraagt. Tijdens de tweede fase is er op deze kreekrug een verdichtend onderzoek uitgevoerd.

In een tweetal boringen is op een diepte van 1,50 m -mv een afwijkende laag aangetroffen. Om meer zekerheid over de eventuele aan- of afwezigheid van menselijke activiteit te verkrijgen, is uit één boring een monster genomen voor een waarderend botanisch onderzoek. In het monster zijn vooral zaden aangetroffen van planten uit (natuurlijke) brakke milieus.

Geconcludeerd kan worden dat in het monster geen betrouwbare aanwijzingen zijn gevonden voor menselijke activiteit in de directe omgeving van de boring. Enkele houtskoolfragmentjes die in de boring zijn aangetroffen, zijn op zichzelf niet voldoende om hieruit de aanwezigheid van menselijke activiteit af te leiden. Bij de boringen zijn verder geen archeologische indicatoren of (mogelijke) cultuurlagen aangetroffen.

Conclusie veldwerk

De westelijke kreekrug is als gevolg van eerdere egaliseringswerkzaamheden ernstig verstoord. Hierdoor zijn mogelijk aanwezige archeologische waarden waarschijnlijk vernietigd. De oostelijke kreekrug is nog vrijwel onverstoord in de ondergrond van het plangebied aanwezig. Deze is als aardkundig fenomeen visueel zeer goed herkenbaar, maar komt ook in het boorprofiel goed naar voren. Er bestaat een kans dat er archeologisch waarden op de intacte kreekrug aanwezig zijn.

Eindconclusie

Gezien de nog steeds aanwezige potentie van het plangebied ter plaatse van de oostelijke, intacte kreekrug, lijkt het noodzakelijk hier verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Om een indruk te krijgen van de aard en omvang van de mogelijke archeologische sporen en resten is in overleg met de provinciale archeoloog van de provincie Utrecht en de gemeente afgesproken dat de toekomstige bouwwerkzaamheden onder begeleiding van een archeoloog moeten plaatsvinden. Eventuele benodigde vervolgonderzoeken kunnen worden afgerond voordat de weg in de nabije toekomst zal worden gerealiseerd en vormen daarmee geen belemmering voor de uiteindelijke aanleg van de weg.

De vergroting van het plangebied ter hoogte van het fort voor de aansluiting van de N201 op de Tweede Bedijking ligt in een gebied met een zeer lage trefkans. Derhalve is daar geen nader onderzoek nodig.