direct naar inhoud van 5.5 Flora en fauna
Plan: Fort Vuren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0733.BPfortVuren-VA01

5.5 Flora en fauna

Vanuit het zogenaamde 'zorgplichtbeginsel' dient men bij ruimtelijke ingrepen rekening te houden met de natuurwaarden in het gebied ter plaatse. De Nederlandse wetgeving maakt voor de bescherming van natuur onderscheid in de bescherming van gebieden en van specifieke soorten. In opdracht van de Stichting Wandel & Fietsforten is door RPSBCC d.d. 21 juli 2009 een natuurtoets Fort Vuren opgesteld.

5.5.1 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. Deze wet is voor fort Vuren niet van toepassing, omdat het plangebied niet gelegen is in een Natura 2000- gebied of in een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied. Het plangebied ligt wel in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (op ca. 600 meter afstand), namelijk het gebied 'Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem' (Habitatrichtlijngebied). De habitattypen en -soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen komen niet overeen met de aanwezige typen en soorten die in het plangebied bij fort Vuren voorkomen. Er is geen sprake van externe werking als gevolg van de ontwikkelingen bij fort Vuren voor het Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook door de uitvoering van de werkzaamheden bij fort Vuren geen negatieve effecten te verwachten op dit Natura 2000-gebied.

5.5.2 Soortbescherming

De soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. Bij een ruimtelijke ingreep zoals de wijzigingen bij fort Vuren moet worden getoetst of er sprake is van strijdigheid met de Nederlandse natuurwetgeving. Om dit te kunnen bepalen is door RPS BCC een natuurtoets uitgevoerd in juli 2009. Het doel van deze toets is om in beeld te brengen welke (beschermde) planten- en diersoorten voorkomen in het plangebied. Op basis van deze informatie kan getoetst worden of voor de voorgenomen ingreep ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Ook kunnen aan de hand van de verkregen informatie indien nodig, compenserende en/of mitigerende maatregelen worden voorgesteld.

De basis voor deze natuurtoets wordt gevormd door gegevens over het voorkomen en de verspreiding van beschermde planten- en diersoorten binnen het projectgebied. Deze zijn verzameld door het raadplegen van bestaande bronnen, zoals regionale, provinciale en landelijke databases en verspreidingsatlassen. Daarnaast is bij diverse organisaties navraag gedaan of bestaande soortverspreidingsgegevens beschikbaar zijn. Tevens is een veldinventarisatie uitgevoerd binnen het plangebied op 18 mei 2009. Vervolgens is nog een inventarisatie van de biotooptypen opgesteld.

Broedvogels

Het projectgebied wordt door de meer algemene vogelsoorten gebruikt. Tijdens de inventarisatie zijn aangetroffen; kauw, koekoek, vink, merel, torenvalk, kerkuil, meerkoet, wilde eend, houtduif, fitis, spreeuw, zwartkop en boomkruiper. Met uitzondering van de torenvalk en de kerkuil, broeden de meeste aangetroffen soorten broeden op het fort. Tijdens de werkzaamheden zullen zij mogelijk tijdelijk liever geen gebruik maken van een deel van het fort om te broeden. Er is echter meer dan genoeg alternatief biotoop in de directe omgeving aanwezig om naar uit te wijken. Na afloop van de werkzaamheden aan het fort zal de rust weerkeren en kunnen de broedvogels als vanouds gebruik maken van het fort.

Van de kerkuil is geen nest aanwezig op het fort, wel maakt het fort deel uit van zijn foerageergebied. Uilen jagen in de avondschemering en in de nacht, momenten waarop geen werkzaamheden worden uitgevoerd. In de directe omgeving van het fort blijft meer dan voldoende vegetatie over grotere oppervlakte aanwezig en ongemoeid, waardoor fourageren geen problemen zal opleveren. Na afloop van de werkzaamheden zal de rust weerkeren en kunnen de broedvogels als vanouds gebruik maken van het fort.

De werkzaamheden vinden vooral plaats aan het interieur en exterieur van de reeds aanwezige gebouwen. Momenteel broedt er een kleine kolonie kauwtjes en diverse mezen in de holten, ventilatiepijpen, schietgaten, e.d. van het fort. Deze broedplaatsen zullen deels verdwijnen door de restauratiewerkzaamheden. Genoemde soorten zullen een deel van de, voor hun geschikte, broedlocaties verliezen. De werkzaamheden zelf, zullen weinig effect hebben op de aanwezige soorten. De soorten zijn zeer algemeen voor de regio en in Nederland. De gunstige staat van instandhouding van de aanwezige broedvogels komt niet in het geding. Ook zijn er geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van bijvoorbeeld spechten aanwezig.

De beoogde werkzaamheden zullen geen blijvend effect hebben op de in het plangebied aanwezige broedvogelpopulaties.

Vleermuizen

Ieder jaar overwintert een wisselend aantal vleermuizen op het fort. De werkzaamheden starten echter in juli: op dat moment zijn geen overwinterende vleermuizen op het fort aanwezig. Gedurende de overwinterperiode van de vleermuizen worden geen werkzaamheden uitgevoerd aan en in de gebouwen. De overwinterlocaties in het fort, de kelder en begane grond blijven intact. De kazerne wordt omgebouwd tot erfgoedlogies. De wijziging in gebruik van het gebouw kan resulteren in het ongeschikt raken van de winterverblijfplaats in de kazerne voor vleermuizen. In de kazerne overwintert echter maar een klein deel van de op het fort overwinterende vleermuizen. In het onderzoeksrapport wordt dan ook geconcludeerd dat het verdwijnen van de verblijfplaats geen wezenlijk negatief effect zal hebben op de aanwezige populatie.

Het zomergebruik van de vleermuizen is niet geheel duidelijk. Het fort wordt in ieder geval gebruikt als foerageergebied en mogelijk is er een aantal verblijfplaatsen aanwezig. De bomen die gekapt worden voor de restauratiewerkzaamheden zijn ongeschikt als verblijfplaats. De bomen hebben een gladde bast en er zijn geen holten of loshangende schors aanwezig. Evenmin worden door het kappen van de bomen geleidende structuren onderbroken. Gedurende de werkzaamheden blijft het fort geschikt als foerageergebied. De werkzaamheden hebben dan ook geen invloed op het zomergebruik van het fort door vleermuizen.

Het ombouwen van de kazerne leidt tot het ongeschikt raken van de overwinterlocatie, waardoor een vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen verdwijnt. Hiervoor is volgens het ministerie van EL&I, Dienst Regelingen, geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig, indien gewerkt wordt volgens de voorwaarden uit het door Stichting Fort Vuren opgestelde werkplan.

Overige zoogdieren

Naast vleermuizen komt een aantal algemene muizen en een marterachtige voor op het fort. Zij zullen tijdelijk negatieve effecten ondervinden als gevolg van het afgraven en tijdelijk in depot zetten van het gronddek op het torenfort. De situatie na voltooiing van de werkzaamheden is nagenoeg dezelfde als de huidige situatie, effecten op lange termijn zijn niet aanwezig.

Voor de overige zoogdieren is er geen sprake van negatieve effecten op lange termijn.

Amfibieën

De amfibieën ondervinden alleen bij het baggeren van de gracht enige negatieve effecten. Uiteindelijk levert het baggeren van de gracht een verbetering van de habitat op. Door de baggerwerkzaamheden uit te voeren in de periode september – oktober zijn er nagenoeg geen negatieve effecten op de aanwezige amfibieën. Daarnaast zijn de soorten dusdanig algemeen voor Nederland en komen deze veelvuldig voor in de directe omgeving.

Er is geen wezenlijke invloed is op de plaatselijke populatie amfibieën.

Gesteld kan worden dat er vanuit de Flora- en faunawetgeving geen belemmering bestaat om voorgenomen activiteiten uit te voeren. Wel dienen er maatregelen genomen te worden om de tijdelijke (tijdens de werkzaamheden) en permanente (als gevolg van de nieuwe situatie) negatieve effecten tot een minimum te beperken. Hiertoe kunnen mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden.

5.5.3 Mitigerende en compenserende maatregelen
5.5.3.1 Mitigerende maatregelen

In het project zullen de volgende mitigerende maatregelen worden uitgevoerd

  • Of eind april worden de schoorstenen dicht gemaakt om te voorkomen dat hier vogels in gaan broeden, òf de werkzaamheden worden opgestart op een moment dat er geen broedende vogels aanwezig zijn.
  • Voorafgaand aan de werkzaamheden zal gecontroleerd worden dat er geen broedende vogels aanwezig zijn in of in de directe nabijheid van het projectgebied.
  • Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn in de grazige vegetatie op het fort wordt voorafgaand aan de werkzaamheden het projectgebied ongeschikt gemaakt door de grazige vegetatie zeer kort te maaien of deze te frezen om het voor de duur van de werkzaamheden ongeschikt te maken en te houden voor broedvogels en kleine zoogdieren
  • Er wordt ten behoeve van de vleermuizen, geen gebruik gemaakt van kunstlicht tussen zonsondergang en zonsopgang in de periode april tot en met november
  • Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd aan en in gebouwen in de periode van november tot en met april
5.5.3.2 Compenserende maatregelen

Het verlies van de winterverblijfplaats van de watervleermuis en de baardvleermuis moet gecompenseerd worden. Dit kan in dit geval op twee manieren. Ten eerste kan het ontwerp van de woonunits in de kazerne aangepast worden zodat de winterverblijfplaats ongemoeid blijft en dat het ecologisch functioneren ervan gewaarborgd blijft. Ten tweede kunnen de kelder en begane grond van het fort geoptimaliseerd worden als overwinterlocatie voor eerder genoemde soorten, zodat grotere aantallen vleermuizen er gebruik van kunnen maken. In beide gevallen dient de compensatiemaatregel in overleg en onder begeleiding van een vleermuisdeskundige uitgevoerd te worden.

5.5.3.3 Ontheffingsaanvraag

Er zijn twee tabel 3-soorten ('soorten van bijlage IV HR/bijlage 1 AmvB') aangetroffen waarop de voorgenomen ingreep naar verwachting negatieve effecten heeft. Dit zijn:

  • watervleermuis – Myotis daubentonii;
  • baardvleermuis – Myotis mystacinus.

Voor het verbouwen van de kazerne is dan om deze reden ook een ontheffing van artikel 75c van de Flora- en faunawet nodig. Er dient voor de in de vorige paragraaf genoemde soorten een ontheffing te worden aangevraagd in verband met het bepaalde in artikel 11: het beschadigen/vernielen/uithalen/wegnemen/verstoren van nesten en holen.

Echter, volgens het ministerie van EL&I, Dienst Regelingen, is geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig, indien gewerkt wordt volgens de voorwaarden uit het door Stichting Fort Vuren opgestelde werkplan.

5.5.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen blijvende negatieve invloed op de flora en fauna ter plaatse van het fort op lange termijn. Indien de mitigerende en compenserende maatregelen in acht worden genomen kan de beoogde ontwikkeling plaats vinden binnen de kaders van de wet- en regelgeving. Ten behoeve van de bouw van erfgoedlogies ter plaatse van de kazerne is een ontheffing benodigd op grond van artikel 75c van de Flora- en Faunawet.