Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
-
a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van het artikel Algemene ontheffingsregels niet kunnen worden gebouwd;
-
b. het geheel laten vervallen van de dubbelbestemming als bedoeld in lid 6.1, indien de bedoelde leiding komt te vervallen; alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsregel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
-
c. het wijzigen van de situering van de dubbelbestemming als bedoeld in lid 6.1, indien dit in verband met de (her)inrichting van (een deel van) het gebied wenselijk of noodzakelijk is; alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsregel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
-
d. het geheel laten vervallen van de dubbelbestemming als bedoeld in lid 7.1, indien de bedoelde leiding komt te vervallen; alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsregel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
-
e. het wijzigen van de situering van de dubbelbestemming als bedoeld in lid 7.1, indien dit in verband met de (her)inrichting van (een deel van) het gebied wenselijk of noodzakelijk is; alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsregel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder.