Plan: | RO Poppenkinderenburgseweg 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0198OVPopkinweg-VG01 |
Het perceel Poppenkinderenburgseweg 2 te Veere is gelegen in het buitengebied van de gemeente Veere. Het plangebied omvat een ruime boskavel met daarop een landhuis. Initiefnemers, onder wie Zorgbeleving De Blauwe Vlinder, hebben het voornemen om dat landhuis uit te breiden en te gebruiken als kleinschalige woonvorm voor mensen met dementie.
De beoogde uitbreiding heeft een oppervlak van circa 400 m2. Naast het bestaande landhuis en de bijbehorende bouwwerken zijn er planologisch geen bebouwingsmogelijkheden meer, de maximaal te bebouwen oppervlakte is bereikt. Daarnaast is het vestigen van een woonvorm met zorg niet passend binnen de bestemming 'Wonen'. Het gewenste plan is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' van de gemeente Veere.
De aanvraag moet voorzien worden van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document betreft deze ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Veere, ten zuiden van de kern Veere en bestaat uit het perceel (22.940 m²) kadastraal bekend als gemeente Veere, sectie E, nummer 1039 (zie afbeelding 1).
Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Poppenkinderenburgseweg, hierop wordt het plangebied tevens ontsloten. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door het perceel met adres Veerseweg 89. Aan de zuid- en oostzijde grenst het perceel aan agrarische gronden.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: Atlas van Zeeland, bewerking: Juust B.V.)
Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken. Deze ruimtelijke onderbouwing wordt als bijlage bij de omgevingsvergunning bijgevoegd. Dit document toetst de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling aan de geldende regelgeving. Daarnaast wordt beschreven wat het effect van de voorgenomen ontwikkeling is op de kwaliteit van de leefomgeving.
Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat, naast dit inleidend hoofstuk, uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk twee wordt het initiatief nader toegelicht. Hoofdstuk drie beschrijft het geldende beleidskader en in hoofdstuk vier worden de verschillende milieuaspecten beoordeeld. Tot slot wordt in hoofdstuk vijf ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied bestaat uit een perceel met daarop een woning (291 m2), een overkapping (33 m2), een tuinkamer (64 m2), een toren (25 m2) en een garage (102 m2). Deze bebouwing is gesitueerd op een open gedeelte, vrijwel in het midden van het perceel, het overige deel van het plangebied bestaat voornamelijk uit bebossing.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: BuroSalt )
Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied (bron: BuroSalt )
Zorgbeleving de Blauwe Vlinder biedt dagbesteding aan ouderen en jongeren. Dit doen zij momenteel vanuit twee locaties in de stad Vlissingen overeenkomstig een kwaliteitsplan (Bijlage 1). In de afgelopen jaren is Zorgbeleving de Blauwe Vlinder snel gegroeid, doordat zij als één van de weinigen zorg/begeleiding op maat aanbiedt. Doordat er goede individuele begeleiding plaatsvindt, in combinatie met dagbesteding, kan opname in een verpleeghuis worden uitgesteld. Inmiddels wenst de Blauwe Vlinder, gelet op de vraag naar en behoefte aan een woonvoorziening en logeeropvang voor ouderen met dementie, haar activiteiten uit te breiden door een kleinschalige woonvorm (woonbeleving) te starten voor deze doelgroep. Hiervoor is een projectplan opgesteld, waaruit blijkt dat thuisbeleving en zelfredzaamheid hoog in het vaandel staan (Bijlage 2). De beoogde locatie voor deze woonvorm is het perceel aan de Poppenkinderenburgseweg 2 te Veere.
De Blauwe Vlinder verzorgt opvang voor de regio Walcheren. De verwachting naar aanleiding van gesprekken met casemanagers van Zeeuwse Zorgschakels met als werkgebied gemeente Veere, is dat inwoners van de gemeente Veere het liefst binnen de gemeentegrenzen een plekje vinden. Het landelijk beeld van het perceel sluit aan bij het beeld van de gemeente Veere.
Het aantal mensen met dementie in Nederland is door de vergrijzing bijna verzesvoudigd. Van 50.000 in 1950 tot 290.000 nu. Het aantal zal in de toekomst stijgen naar meer dan een half miljoen in 2040. Tot 2050 zal het aantal mensen met dementie verder oplopen naar ruim 620.000. Walcheren kende in 2022 2.450 mensen met dementie. In 2030 zal dit aantal groeien (24%) naar 3220. In 2040 zal dit aantal gegroeid zijn naar 4110 en in 2050 naar 4590.
Er is behoefte aan vrijheid en maatwerk voor mensen met dementie. De Blauwe Vlinder heeft zich de afgelopen jaren gespecialiseerd in steeds vaker voorkomend complex gedrag. De Blauwe Vlinder ervaart dan ook een grote vraag naar dit specialisme.
Er is behoefte aan een 'open deuren' beleid. In het kader van de wet Zorg en Dwang voldoet De Blauwe Vlinder hieraan. De Blauwe Vlinder is een passende aanvulling op de reguliere bestaande woonzorgcentra. Deze conclusie komt voort uit de nauwe samenwerking met casemanagers dementie van Zeeuwse Zorgschakels dementie op heel Walcheren en wordt versterkt door de ontwikkelingen in Noord-Brabant bij landgoed Grootenhout. Hier werkt de Blauwe Vlinder op het gebied van kennisdeling mee samen en daar zijn al 11 woonzorgboerderijen gerealiseerd. De zorgboerderijen zijn vol en er is nog een wachtlijst. Uit bovenstaande blijkt dat er voldoende zorgbehoefte is in de regio.
De behoefte voor respijtzorg komt met name voort uit casemanagers dementie van Zeeuwe Zorgschakels en vanuit mantelzorgers. De mogelijkheden voor respijtzorg voor dementie zijn op dit moment zeer beperkt in Zeeland.
Deze locatie leent zich goed voor de beoogde ontwikkeling en wel om de volgende redenen. De kavel is voldoende ruim van opzet om de beoogde uitbreiding van de bebouwing te realiseren, zonder dat dit negatieve effecten heeft op de (gebruiks)mogelijkheden van de omliggende bebouwing. In de directe nabijheid, te weten aan de (noord)westzijde van het perceel, bevindt zich slechts één andere burgerwoning. Andere bebouwing of bedrijvigheid is er pas weer op circa 200-300 meter afstand. Dit biedt, in combinatie met het boskarakter van het perceel, een rustige en prikkelarme omgeving voor de toekomstige bewoners. Daarnaast biedt de omvang van het perceel voldoende ruimte om de toekomstige bewoners te laten genieten van de groene omgeving en de mogelijkheid op kleine schaal dieren te houden, zonder dat dit invloed heeft op het woon- en leefklimaat van, met name, de woning op het aan de westzijde aangrenzende buurperceel. Juist door de groene omgeving en de omvang van het perceel, waardoor alle activiteiten, waaronder ook het parkeren, op het eigen terrein kunnen geschieden met voldoende afstand tot de omgeving, zijn effecten op de omgeving niet te verwachten.
Afbeelding 4 | Overzicht toekomstige situatie plangebied (bron: BuroSalt )
In de toekomstige situatie blijft het bestaande hoofdgebouw grotendeels behouden, alleen de serre en overkapping worden gesloopt. Daarnaast wordt er circa 470 m2 aan bebouwing toegevoegd. In het bestaande hoofdgebouw worden de gemeenschappelijke ruimtes zoals de woonkamer, hobbyruimte, eetkamer en keuken gerealiseerd. Daarnaast zal er in dit gebouw ruimte zijn voor een kantoor, een ontmoetingsruimte, twee logeerkamers voor tijdelijke opvang van cliënten en en badkamer. Aansluitend aan het bestaande hoofdgebouw wordt een verbindingsgang geplaatst, die toegang biedt tot het nieuw te bouwen woonzorgcomplex. Het nieuwe woonzorgcomplex zal 14 slaapkamers omvatten voor maximaal 14 bewoners, twee kamers hiervan zijn geschikt voor mindervaliden. De kamers beschikken over een eigen toilet en wasgelegenheid. Het complex zal daarnaast beschikken over twee mindervalide badkamers. De bestaande garage zal deels geschikt gemaakt worden ten behoeve van het gebruik als ruimte voor dagbesteding, het overige deel zal als berging fungeren. Ook de bestaande tuinkamer zal in gebruik genomen worden ten behoeve van de dagbesteding. Dagbesteding voor de bewoners zal plaatsvinden in de overige bijgebouwen, de tuin en het aangrenzende bos. Daarnaaast wordt ook de mogelijkheid geboden voor dagbesteding voor niet-bewoners. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het aan te passen gedeelte van de garage ten behoeve van maximaal 12 cliënten.
De cliënten worden hierin begeleid door een tweetal professionals op dat gebied en een vrijwilliger. Bij de dagbesteding, die door de initiatiefnemers meer wordt gezien als 'dagbeleving', is geen sprake van een vast activiteitenprogramma, maar wordt zoveel mogelijk in ingespeeld op de persoonlijke behoeftes van de cliënten. Dit varieert van het buiten zijn in de natuur, wandelingen in het aangrenzende bos, dieren verzorgen, samen koken, spelletjes doen, en op een creatieve manier invulling geven aan de dag. Het zorgpersoneel bestaat, naast de twee professionals die 's nachts aanwezig zijn, uit drie professionals en een vrijwilliger.
Voor mensen met dementie is herkenning heel belangrijk, vaak zijn het herinneringen en associaties uit het verleden die langer bij blijven. De bestaande woning, de naam zegt het al, is een woning, met een herkenbare vorm. Deze is met wat kleine aanpassingen geschikt te maken om te dienen als een huiskamer en gedeelte om samen te komen qua ruimtes. De woning is niet geschikt om geheel te verbouwen tot allemaal kleine slaapkamers wat vereist is voor de 14 slaapkamers die benodigd zijn voor de cliënten die er wonen. De woning slopen zou kapitaalvernietiging zijn, de woning is nog vrij goed en met eenvoudige middelen redelijk te verduurzamen, kortom een duurzame gedachte. Verder is op deze locatie gewenst dat de bebouwing laag is, met uitgangspunt de inpassing in het groen en houtopstanden. Hierdoor is de beleving voor de bewoners nog meer dat ze in een zeer groene omgeving leven. De hiërarchie en verhouding tussen de gebouwen is uitvoerig besproken met de stedenbouwkundige, een nieuw gebouw wat dient als “slaaphuis” is dan ook passend zeer nabij aan het huis. Zo blijft de bebouwing op de locatie kleinschalig en geconcentreerd op 1 plek. Deze tweedeling draagt bij aan de associatie die de bewoners bij een ruimte hebben. Dit geeft rust en duidelijkheid. Dit is fijn voor de bewoners, maar zeker ook voor de begeleiders en verzorgers.
Zelfstandigheid is voor iedereen belangrijk, deze vrijheid kun je langzaam kwijtraken naarmate je ouder wordt. Helaas gaat dit bij mensen met dementie nog sneller. Gelijkvloers wonen is beter, zelfs bijna vereist, qua leefruimte voor ouderen en zeker voor mensen met dementie. Hierdoor blijven de bewoners langer zelfstandig, en hoef je als begeleider of verzorger deze vrijheid niet op een onnodig vroeg stadium af te pakken. Trappen en liften zijn hiervoor niet echt aan te raden vanwege het eventuele dwalen door het gebouw en vallen. Qua open deuren beleid voor de bewoners, er komt weliswaar een (natuurlijke) afrastering, maar wel met deuren of een poort die open kan. De bewoners zijn voorzien van een gps-systeem. De verzorging krijgt hierbij buiten een bepaald gebied een seintje, over het algemeen zijn de cliënten in het beginstadium nog redelijk goed zelfredzaam. Door de groene omgeving en de ruimte hebben de cliënten veel vrijheid en ervaren ze dit zelf ook het beste, de diverse activiteiten en samenkomsten in gezamenlijke ruimtes zorgt voor de juiste sfeer en een gevoel van geborgd zijn voor deze bewoners.
Afbeelding 5 | Plattegrond toekomstige situatie (bron: BuroSalt )
Afbeelding 6 | Impressie toekomstige situatie plangebied (bron: BuroSalt )
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' van de gemeente Veere (vastgesteld op 30 mei 2013) en de daarbij behorende herzieningen. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis'. Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'broedgebied weidevogels' en 'open, nagenoeg onbebouwd gebied'. Op het gehele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' van toepassing. Het bouwvlak omvat het gehele plangebied. Het toevoegen van de beoogde bebouwing en het gebruiken van de gronden ten behoeve van een zorgcomplex is in strijd met het bestemmingsplan.
Afbeelding 7 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
3. Sterke en gezonde steden en regio's.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor deze omgevingsvergunning. Dit bouwplan sluit wel aan bij de prioriteit 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied'.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 12 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling.
Stedelijke ontwikkeling
Onder stedelijke ontwikkeling wordt volgens het Bro verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Ten aanzien van de realisatie van de beoogde woonzorgvorm kan gesteld worden dat, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-oppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. De beoogde uitbreiding van de bebouwing heeft een oppervlak van 469,6 m2 en blijft daarmee onder de ondergrens van 500 m2.
Omgevingsvisie Zeeland
De Provincie Zeeland heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie op 21 november 2021 vastgesteld. Deze visie benoemt de vier Zeeuwse ambities voor 2050 voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. Deze sluiten aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven daar een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Deze ambities zijn:
Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht -zoals aangegeven in de NOVI- zijn in de Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:
De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet. In de Zeeuwse Omgevingsverordening, welke nog vastgesteld moet worden, is het beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie verankerd.
In de Omgevingsvisie is het besef verwoord dat er een forse toename is in de behoefte aan nultredenwoningen en beschutte woonzorgwoningen. De ontwikkeling van dergelijke woningen is vaak risicovoller voor ontwikkelaars, waardoor het aanbod gering is. Nu hier sprake is van een initiatiefnemer die de zorg rondom de ontwikkeling van het perceel combineert met de bouw van een maatwerkcomplex sluit het onderhavige bouwplan aan op de ambities uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland. De Omgevingsvisie staat vaststelling van het plan niet in de weg.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2, dat gaat over het ruimtelijk domein, van belang. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plan raken, nu een maatschappelijke functie zoals het zorgcomplex dat hier wordt beoogd niet kan worden aangemerkt als een Nieuwe Economische Drager (NED). Er is immers geen sprake van een nevenfunctie bij wonen, noch van een dergelijke functie bij een (voormalig) agrarisch bedrijf, maar van een volledige gebruikswijziging van een woonperceel in gebruik bij een huishouden naar een woon-zorgcomplex, waar in wisselende samenstelling wordt gewoond door zorgbehoevende cliënten. Feitelijk is dan ook sprake van het toevoegen van een maatschappelijke functie in het buitengebied. Hiervoor geeft de omgevingsverordening geen nadere aanwijzingen. Dat hiertoe ook 's nachts zorgpersoneel aanwezig is, maakt niet dat sprake is van een reguliere woonfunctie.
Zou zorg beschouwd worden als een bedrijf kan deze maatschappelijke functie aangemerkt worden als het 'bedrijfsmatig verlenen van diensten'. De beoogde ontwikkeling moet in dat geval, nu geen sprake is van een NED, worden aangemerkt als niet-agrarisch bedrijf. In Bijlage A van de verordening is hierover het volgende opgenomen: 'De Provincie streeft naar voldoende ruimte voor nieuwe en uitbreiding van bestaande niet-agrarische en semi-agrarische activiteiten in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat deze activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeer aantrekkende werking passen in het landelijk gebied. Bovendien wil de Provincie onnodige verstening van het landelijk gebied tegengaan. Een nieuwe activiteit dient daarom een bijdrage te leveren aan de herbestemming of sanering van vrijkomende bebouwing en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Wat in het landelijk gebied wordt gerealiseerd wordt echter niet in de kern of op een bedrijventerrein gerealiseerd. Dit vraagt om afstemming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied en de mogelijkheden in of aansluitend aan de kernen.'
Dat de voorgenomen ontwikkeling qua verkeersaantrekkende werking past in het landelijk gebied wordt uiteengezet in hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgevingvan de ruimtelijke onderbouwing. De aard van de ontwikkeling wordt, analoog aan de zorgboerderij, passend geacht. De schaal en omvang van het project zijn beperkt. Het perceel is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis'. Deze landhuizen vielen, zoals blijkt uit de plantoelichting, eerder onder de zogenaamde 2 hectare-regeling. Hiervoor zijn dan ook specifieke planregels opgenomen. Hierin is bepaald dat de inhoud van een dergelijk landhuis niet minder dan 600 m³ en niet meer dan 1.500 m³ bedragen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 200m² bedragen. De toename in bebouwd oppervlak bedraagt, na de sloop van een deel van de bestaande bebouwing, circa 400m². Dit is, als het wordt bezien in relatie tot de toegestane nieuwbouw voor een NED van 250m², zeer beperkt.
Om een zo beperkt mogelijke footprint te verkrijgen is de bebouwing zoveel mogelijk geclusterd. Hierbij is gekozen voor een vergroting van de oppervlakte, in plaats van een ontwikkeling in de hoogte, omdat de bestaande bebouwing zich niet leende voor het toevoegen van (een) verdieping(en). Volledige nieuwbouw is als niet-duurzaam beoordeeld, omdat de bestaande woning technisch in orde is bevonden. Daarnaast is de zorg gericht op de zelfredzaamheid van de cliënten en voor hun veiligheid en comfort is het beter om het gebruik van trappen en liften zoveel mogelijk te beperken. Ook kan het houden van toezicht zo eenvoudiger plaatsvinden, waardoor het zorgpersoneel ruimte krijgt voor andere (zorg)taken. Het nachtelijk toezicht kan daarnaast plaatsvinden met minder personeel. Gelet hierop is van onnodige verstening dan ook geen sprake.
Overeenkomstig het gestelde in de verordening is sprake van herbestemming van een vrijkomend landhuis. De bebouwing zelf heeft geen uitgesproken cultuurhistorische waarde, maar de gronden waarop de ontwikkeling is voorzien is wel bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden. De woonzorgfunctie biedt ruimte aan 14 cliënten, daarnaast worden cliënten op de dagbesteding ontvangen. Een deel van de dagbesteding voor hen wordt gevormd door het 'werk' dat het onderhoud van het perceel met zich meebrengt.
Een ontwikkeling als de onderhavige hoort vanzelfsprekend niet thuis op een bedrijventerrein. In de kern(en) is onvoldoende rust en ruimte voor de ontwikkeling als hier wordt beoogd. Een locatie in het buitengebied vormt, net als bij een zorgboerderij, een aanvulling op de locaties van de zorgaanbieder die zich reeds in de kernen bevinden. De cliënten krijgen zo een keuze en er wordt een passend aanbod ontwikkeld voor op de wensen van de doelgroep. De locatie is een unieke plek om op Walcheren een voorziening te realiseren die uniek is, zowel voor dit gebied als voor Zeeland. In het groen, rustig en toch centraal gelegen.
De hierboven genoemde provinciale beleidsdocumenten geven geen specifieke richting aan voor de ontwikkeling van woonzorgcomplexen als hier bedoeld en staan, ook als deze maatschappelijke functie gelijk wordt gesteld aan een bedrijfsmatige activiteit in onderhavig geval aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het plan niet in de weg.
Programma Wonen Veere 2022-2027
Wanneer ouderen thuis echt niet meer verzorgd kunnen worden omdat de zorgbehoefte te groot is geworden, zijn er woon-zorginstellingen met gespecialiseerde zorg. In Veere zijn er een aantal kleinere woonzorgcomplexen voor deze groep gebouwd. De zorg valt dan onder de WLZ-zorg (Wet Langdurige Zorg) die wordt betaald door zorgverzekeraars.
Naast zorg voor ouderen gaat de gemeente uit van het standpunt dat ook de zorg voor andere groepen zoals mensen met een verstandelijke of lichamelijk beperking of kinderen, jongeren en volwassenen met psychische uitdagingen en dak- en thuislozen, met elkaar moet worden gedragen. Om ook voor deze groepen passende huisvesting en zorg te realiseren neemt de gemeente Veere deel aan het Rijksprogramma 'Een thuis voor iedereen'. Op Walchers niveau werken de gemeenten hierin samen onder de noemer 'Weer thuis'. Daar worden ook zorgpartijen en corporaties bij betrokken. De beoogde ontwikkeling voorziet in een woonzorgvorm voor ouderen met dementie en sluit daarmee aan op het Programma Wonen Veere.
Omgevingsvisie Veere 2047
Op 1 maart 2023 heeft de gemeente Veere de structuurvisie 'Omgevingsvisie Veere 2047' vastgesteld en vervangt deze de 'Structuurvisie gemeente Veere 2025'. Deze omgevingsvisie richt zich op de toekomstige ontwikkeling van Veere en vormt een strategische lange termijn visie op de fysieke leefomgeving.
In de omgevingsvisie zijn een aantal 'Veerse opgaven' opgenomen met betrekking tot het aantrekkelijk, leefbaar, ondernemend, gezond, natuurlijk, klimaatbestendig en bereikbaar maken van de gemeente Veere.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de opgave 'Leefbaar Veere', hierin is opgenomen dat er behoefte is aan extra en gerichte aandacht voor kwetsbare groepen zoals ouderen en mensen met een beperking. Hierbij is er specifieke aandacht voor eenzaamheid en dementie. De beoogde ontwikkeling sluit goed aan op de in de Omgevingsvisie geformuleerde uitgangspunten. De Omgevingsvisie vormt daardoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Zeeuwse Zorg Coalitie
De gemeente Veere maakt, net als de overige Zeeuwse gemeenten en de provincie, onderdeel uit van de Zeeuwse Zorg Coalitie. Omdat de zorg in Zeeland voor grote uitdagingen staat, hebben zorgverleners en de grootste zorgverzekeraar in de regio elkaar gevonden in de Zeeuwse Zorg Coalitie. Hierin worden knelpunten in kaart gebracht, waarvoor vervolgens oplossingen bedacht en geïmplementeerd worden om zorg voor iedereen die dat nodig heeft in Zeeland, ook in de toekomst, te waarborgen. Betere samenwerking in de hele zorgketen zorgt ervoor dat de behoeften van ouderen eerder in beeld komen en er direct passende zorg en ondersteuning geboden kan worden. Één van de thema's hierbij is de zorg en ondersteuning voor ouderen. De coalitie kijkt vooruit om voorbereid te zijn op veranderingen in de gezondheid van ouderen en crisissituaties te voorkomen. Ouderen blijven zo langer zelfredzaam en zijn beter in staat zelf de regie te houden. Als mensen echter niet meer thuis kunnen verblijven is doorgeleiding naar het juiste bed echter prioriteit. Een organisatie als de Blauwe Vlinder kan er in eerste instantie, door de juiste zorg, aan bijdragen dat de betrokkenen langer thuis kunnen blijven wonen, mede ondersteund door thuis- en mantelzorg, maar zorgt ook voor een goede doorgeleiding naar het juiste bed en wel binnen de eigen zorgorganisatie. Het is een passende ontwikkeling binnen de kaders om de Zeeuwse zorg toegankelijk te houden en daarmee de leefbaarheid voor Zeeland te behouden.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit
verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het
bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet
vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de
Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie
welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Op het perceel ligt, conform het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' en de daarbij behorende herzieningen, de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie - 3’. Archeologisch onderzoek is nodig wanneer (de fundering van) een bouwwerk dieper komt te liggen dan 40 cm beneden maaiveld en/of een oppervlakte heeft van meer dan 500 m².
In 2023 heeft Artefact! archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport met kenmerk AR780 (zie Bijlage 3).
Het onderzoek bestond in eerste instantie uit een bureauonderzoek waarbij een gespecificeerd verwachtingsmodel werd opgesteld voor het plangebied. Dit model is vervolgens getoetst door het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase). Tijdens deze verkennende fase werden de landschappelijke vormeenheden bepaald met als doel kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones aan te duiden voor eventuele volgende vormen van onderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan gesteld worden dat:
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd om in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie` binnen het gehele plangebied te behouden.
Er wordt geadviseerd om binnen het onderzochte deel van het plangebied geen graafwerkzaamheden uit te voeren die dieper reiken dan 1,40 m -NAP (hoogste ligging van de vegetatiehorizont+ buffer van 5 cm). Ten opzichte van het maaiveld impliceert dit dus geen graafwerkzaamheden dieper dan circa 1,55 m-mv. Indien toch graafwerkzaamheden worden voorzien die dieper reiken dan 1,55 m-mv wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Conform de AMZ-cyclus (Archeologische Monumenten Zorg cyclus) dient dit vervolgonderzoek te bestaan uit een karterend en/of waarderend inventariserend veldonderzoek. Gezien de aard van de verwachte is het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (karterende en waarderende fase) de meest geschikte onderzoeksmethode, desgewenst onder de variant Archeologische Begeleiding. Tijdens een dergelijk gravend onderzoek kan de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van vindplaatsen, en de behoudenswaardigheid daarvan, vastgesteld worden. Op basis daarvan kan de bevoegde overheid een selectiebesluit nemen: vrijgeven, behoud in situ of opgraven. In het niet door booronderzoek onderzochte deel van het plangebied dient de huidige vrijstellingsdiepte van 0,40 m-mv te worden gehandhaafd.
De initiatiefnemer is voornemens het woonzorgcomplex op een zodanige wijze te realiseren dat de hiertoe benodigde graafwerkzaamheden niet dieper reiken dan 0,60 m-mv. Dit betekent dat hierbij geen mogelijke archeologische waarden worden bedreigd en vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Ongeacht het vorenstaande kunnen toch relevante archeologische vindplaatsen in de bodem verborgen zijn, die in de uitvoeringsfase van de toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet (2016).
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes
wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet
1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van
een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige
cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Hiertoe heeft de gemeente in 2015 de Structuurvisie Cultuurhistorie Veere vastgesteld, waar een beleidswaardenkaart onderdeel uitmaakt. Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig. Wel is sprake van ligging in een kreekruggebied, zoals zichtbaar is op onderstaande uitsnede uit de beleidswaardenkaart.
Afbeelding 8 | Uitsnede beleidswaardenkaart (bron: gemeente Veere, bewerking: Juust)
Zoals zichtbaar op afbeelding 8 is het plangebied aangemerkt als een gebied van hoge waarde. Aangewezen als elementen met hoge waarde is, in onderhavig geval, het landschap van kreekruggen en poelgronden. Het landschap vormt zowel landschappelijk als cultuurhistorisch een waardevol gebied. De ontstaansgeschiedenis met kreekruggen en poelgronden, de unieke kustzone en de diverse kernen maken van Walcheren een divers landschap. Door het typische coulisselandschap ziet men achter en tussen de beplanting landschaps- en cultuurhistorische elementen zoals duinen, kerktorens, molens en bunkers verdwijnen en even later weer verschijnen. Een belangrijk uitgangspunt is het behoud of versterken van de aanwezige landschappelijke contrasten en herkenbaarheid van de diverse kwaliteiten.
De Landschapsvisie van Veere (2009) biedt een uitgebreide weergave van de landschappelijke kernkwaliteiten en ontwikkelkaders. De landschappelijke kwaliteiten worden nader geborgd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' door specifieke regelgeving en een landschappelijke inpassing die voor verschillende activiteiten en wijzigingen moet worden aangetoond. Om te zorgen voor een eenduidige en consequente beoordeling van al deze plannen is hiervoor bij de Landschapsvisie een leidraad opgesteld.
Afbeelding 9 | Uitsnede Leidraad landschapsvisie (bron: gemeente Veere, bewerking Juust)
Voor het toevoegen van bebouwing wordt binnen het deelgebied Oudland, waarin het plangebied is gelegen beplanting geadviseerd op de wijze zoals weergegeven op afbeelding 9. Het plangebied is in de bestaande situatie reeds rijkelijk voorzien van dichte, hoogopgaande beplanting. De bebouwing bevindt zich hierbij op een open middendeel. Ten behoeve van de uitbreiding kan volstaan worden met het kappen van slechts enkele bomen. Dit doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteit van het perceel in de omgeving, het aanzien van de kreekrug wordt niet geschaadt. Dit aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
In de nabijheid van het plangebied zijn enkel agrarische bedrijven en woningen van derden gelegen. De kortst gemeten afstand tussen het plangebied en een agrarisch bouwvlak, gelegen ten noordwesten van het perceel, bedraagt 250 meter. Blijkens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' bedraagt de grootst mogelijk aan te houden afstand tussen verschillende typen agrarische bedrijfsvoering en woningen 200 meter, welke afstand is gebaseerd op (het voorkomen van) geur(overlast). Aan deze afstand wordt voldaan, de overige agrarische bedrijven zijn op een grotere afstand gelegen. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling van een woonzorgcomplex een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Ook worden de betreffende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Hierbij is tevens overwogen dat er reeds woningen van derden op kortere afstand van deze bedrijven zijn gesitueerd dan de beoogde ontwikkeling. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
In april 2023 is door ABO-Milieuconsult B.V. een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd in aanvulling op het eerder uitgevoerde bodemonderzoek naar de (gesaneerde) ondergrondse opslagtank (rapportnummer 23220116, Bijlage 4 en Bijlage 5). Deze opslagtank heeft ten noorden van de onderzoekslocatie gelegen die thans door ABO-Milieuconsult B.V. is onderzocht. Gebleken is dat de betreffende tank geen verontreiniging heeft veroorzaakt.
De resultaten van het onderzoek door ABO-Milieuconsult B.V. zijn neergelegd in een rapport met kenmerk ANL23_7669 (Bijlage 6). Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in totaal zes boringen verricht (boringen 01 t/m 06). Van deze boringen is één boringen (P01) afgewerkt met een peilbuis, filterstelling 1,20 – 2,20 m-mv. De grondwaterstand bevond zich op circa 1,3 m-mv (opnamedatum 14 april 2023).
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
In de vrijkomende grond zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen;
De hypothese "De onderzoekslocatie is onverdacht" dient formeel, op basis van de licht verhoogde concentraties in het grondwater, verworpen te worden. De resultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodem- en/of grondwateronderzoek. De vastgestelde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
Wel is aanbevolen, omdat in onderhavig rapport geen onderzoek naar PFAS is gedaan, om bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond zo veel mogelijk op de locatie te verwerken.
Gezien het feit dat tijdens de monstername geen asbest verdachte materialen zijn aangetroffen in de bodem wordt een asbestonderzoek niet aanbevolen.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
In het kader van externe veiligheid is een zorgcomplex een kwetsbaar object (gevoelige functie). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid (Bevi). In de nabijheid van het plangebied zijn ook geen transportroutes gevaarlijke stoffen over weg, spoor en buisleidingen gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
De locatie ligt binnen een geluidzone van wegen zoals die bedoeld zijn in de Wet geluidhinder, namelijk binnen 250 meter van de N663/Veerseweg (80km/u) en de Poppenkinderenburgseweg, Kruisweg en Schone Walweg(60km/u). Op basis van die wetgeving is daarom akoestisch onderzoek vereist.
Op 4 april 2023 heeft Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport met projectnummer VL.2308.R01 ( Bijlage 7).
De berekende geluidbelasting vanwege de genoemde wegen bedraagt ten hoogste 41 dB op de gevels van de nieuwbouw. Ten aanzien van de geluidbelasting wordt dan ook overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De berekende geluidsbelasting bedraagt voor:
Omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, is de blootstelling aan geluid vanwege deze wegen akoestisch niet relevant en is geen aanvullend onderzoek naar geluidreducerende maatregelen noodzakelijk. Voor deze wegen hoeft ook geen hogere waarde te worden aangevraagd.
In voorliggende situatie is, met een geluidbelasting van ten hoogste 41 dB vanwege een weg, zowel op basis van de Wgh als op basis van de rekenresultaten geen cumulatieberekening noodzakelijk. Desondanks is een dergelijke berekening uitgevoerd, omdat deze wel het meest de werkelijke situatie weergeeft. Dit is wenselijk in het kader van een goede ruimtelijke ordening, om zodoende de aanvaardbaarheid van het akoestisch woon- en leefklimaat het meest optimaal te kunnen beoordelen. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt:
De bijbehorende beoordeling van het akoestisch woon- en leefklimaat op basis van de MilieuKwaliteitsMaat (MKM), zoals is beschreven conform de uitgangspunten van tabel 2.2 is bij de nieuwbouw ‘zeer goed’ en bij de overige bebouwing op het perceel en de buitenruimte daaromheen als ‘goed’. Alleen de buitenruimte langs de voorste perceelsgrens, evenwijdig aan de Poppenkinderenburgseweg, dient als ‘redelijk’ te worden beoordeeld.
Gelet op bovenstaande kwalificering in relatie tot de buitenstedelijke ligging van de planlocatie en de aanwezigheid van geluidluwe gevels aan elke gevelzijde van alle bebouwing en een ruime geluidluwe buitenruimte rondom de bebouwing, kan het akoestisch woon- en leefklimaat bij zowel de nieuwbouw als bij de rest van de planlocatie als (zeer) aanvaardbaar worden aangemerkt.
Gelet op de bovengenoemde goede kwalificatie voor het akoestisch woon- en leefklimaat in relatie tot de ligging van de planlocatie, namelijk in het buitengebied, zijn er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde nieuwbouw aan de Poppenkinderenburgseweg 2 in Veere.
Met betrekking tot de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie hoeft de nieuwbouw (en verbouw) van het plan alleen te voldoen aan de minimale eis van 20 dB uit het Bouwbesluit. In onderhavige situatie zal daarmee ook een goed woonmilieu in de verblijfsruimten binnen de gebouwen gewaarborgd worden, omdat de gecumuleerde geluidbelasting de 53 dB niet overschrijdt.
Een bouwakoestisch onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de toename aan NO2 en PM10 inzichtelijk gemaakt aan de hand van de NIBM tool. In paragraaf 4.11 is de verkeersgeneratie van het project inzichtelijk gemaakt. Deze wordt geschat op gemiddeld 36,4 motorvoertuigen per etmaal. De NIBM tool laat zien dat deze verkeerstoename niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding 10 | NIBM-tool (bron: Infomil)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op circa 2 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Veerse Meer', op een afstand van circa 4,7 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Manteling van Walcheren' , op een afstand circa 6,3 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Voordelta' en op 8,2 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Oosterschelde'. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand van beschermde Natura 2000-gebieden plaatsvindt worden geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.
Voor dit plan is de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden berekend, welke berekening geactualiseerd is alvorens de vergunning te verlenen (Bijlage 8). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Soortenbescherming
Door Ecolybrium is een quick scan ecologische waarden uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapportage van 18 juli 2023 met kenmerk 23-1352 (zie bijlage 9). Op 27 maart 2023 is het gebied bezocht en is het terrein bekeken.
Het plangebied vormt leefgebied van diverse algemeen voorkomende soorten grondgebonden zoogdieren, zoals diverse soorten muizen, maar ook egels, konijn en haas kunnen er gebruik van maken. Het beboste deel vormt in potentie een zeer geschikt habitat voor kleine marterachtigen zoals wezel. Om een gedegen beoordeling te maken in het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om nader onderzoek te laten verrichten naar het gebruik/aanwezig zijn van wezel op de locatie (middels het plaatsen van cameravallen). Dit nader onderzoek wordt in gang gezet.
In het gebied staan diverse bomen van verschillende soorten waar enkele geschikte boomholtes aanwezig zijn, die door vleermuizen als vast rust- en verblijfplaatsen dienst kunnen doen. Het terrein vormt daarnaast een optimaal jachtbiotoop voor meerdere soorten vleermuizen. Eenduidige vliegroutes zijn op papier aan te wijzen. Het betreft hier met name de randbegroeiing die in de toekomstige situatie gehandhaafd zullen blijven. De te slopen bebouwing kan in potentie verblijfplaatsen bieden aan vleermuizen, ondanks dat de dakconstructie niet optimaal is voor bijvoorbeeld een grote kraamkolonie. Daarvoor zijn de openingen te groot en het risico op predatie erg groot.Effecten op eventueel aanwezige vliegroutes in het gebied treden niet op, omdat deze lijnelementen feitelijk allemaal behouden blijven. Wel zal, overeenkomstig het advies, een vleermuisonderzoek uitgevoerd wordenbij de te slopen delen van de woning om daarmee het aan/afwezig zijn van vaste rust- en verblijfplaatsen te kunnen vaststellen/uitsluiten.
Ten tijde van het veldbezoek zijn meerdere soorten broedvogels aangetroffen die hoogstwaarschijnlijk daar ook broeden, zoals tjiftjaf, heggemus, roodborst, merel, winterkoning, vink, grote bonte specht, holenduif, houtduif, Turkse tortel, fitis, staartmees, pimpelmees koolmees, boomkruiper en groene specht. Er is in elk geval een jaarrond beschermd nest aanwezig van de buizerd. De dakconstructie van de woning biedt nestgelegenheid voor huismus, echter zijn hier nog nooit huismussen waargenomen. De dakpannen op de onderste rij zijn getild om te zien of er sprake is van de aanwezigheid van (oude) nesten van de soort, maar deze zijn inderdaad niet aangetroffen. Er zijn tijdens het veldwerk ook geen huismussen aangetroffen. De constructie van het dak is verder ongeschikt om te dienen als nestplaats voor soorten als gierzwaluw, huiszwaluw en boerenzwaluw.
Effecten op reptielen zijn in elk geval uit te sluiten. Effecten op amfibieën kunnen optreden wanneer de bospoel wordt gedempt en wanneer de beboste omgeving ervan opgeschoond of in onderhoud genomen wordt. Op het terrein komen tal van soorten dagvlinders, libellen en andere insecten voor, dit betreft diverse algemeen voorkomende soorten. Optimaal voortplantingsgebied voor zwaar beschermde soorten zijn niet ontwikkeld en het voorkomen ervan is daarmee eveneens uitgesloten. Hetzelfde geldt voor enkele algemeen voorkomende soorten vaatplanten.
Uit de uit te voeren nadere onderzoeken ten aanzien van de wezel en vleermuizen zal blijken of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd. Voor de overige in het plangebied voorkomende soorten blijkt dit niet noodzakelijk. Ten behoeve van het onderzoek naar kleine marterachtigen is een vijftal veldbezoeken gepland in de maanden juni en juli 2024. Het veldonderzoek naar vleermuizen is eind mei gestart en loopt tot en met eind september 2024, gedurende welke periode zes veldbezoeken zijn voorzien. Daarna zal duidelijk zijn of een ontheffing noodzakelijk is. Nu het afronden van het nader onderzoek naar kleine marterachtigen en vleermuizen na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het plan zal worden afgerond, is voorafgaand aan de vergunningverlening beoordeeld of een ontheffing, indien noodzakelijk, verkregen kan worden. Hiertoe is door Veldbiologische Werken wederom een een veldbezoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in het memo 'Ecologische controle en haalbaarheidstoetsing Wnb' van 16 oktober 2023 dat als bijlage 10 is bijgevoegd. Geconcludeerd is dat, indien voor dit project een aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk zal blijken, het aannemelijk is dat het bevoegd gezag, i.c. de provincie Zeeland, een dergelijke ontheffing zal verstrekken. Bij verwezenlijking van de beoogde ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, mits toereikende mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen. Binnen het project zijn meerdere opties voor toereikende mitigerende en compenserende maatregelen mogelijk. In ieder geval zullen, ter voorkoming van het verstoren van vleermuizen (boombewonende soorten), werkzaamheden enkel tijdens daglicht worden uitgevoerd. Ook zal geen bouwplaatsverlichting worden ingezet.
In de Tweede Wereldoorlog is in Zeeland veel gevochten. Doordat tijdens de gevechten niet alle munitie is ontploft zijn er tot op de dag van vandaag blindgangers in de bodem te vinden. De Provincie Zeeland heeft een kaart ontwikkeld waarop te zien is waar gevochten is en waar een grote kans is om blindgangers in de bodem aan te treffen. Als er op verdachte locaties werkzaamheden gepland staan, moet men eerst op zoek naar de mogelijke explosieven.
De gemeente Veere hanteert hiervoor de nota "Omgaan met Conventionele explosieven". De oorlogshandelingen in Veere hebben vooral bestaan uit bombardementen en beschietingen. Een aantal locaties binnen de gemeente hebben zwaar onder vuur gelegen, waaronder met name het kustgebied tussen Dishoek en Domburg. Ook rond Vrouwenpolder en Veere hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden. Basis voor het omgaan met CE in Veere is de explosievenkaart. De gemeente Veere heeft een explosievenkaart ontwikkeld, ook wel “bommenkaart” genoemd, die gebaseerd is op drie inputs:
Afbeelding 11 | Uitsnede explosievenkaart (bron: Gemeente Veere )
Bestudering van de explosievenkaart wijst uit dat er ter plaatse een onbekende kans is op het aantreffen van explosieven. Van de gebieden die wit zijn op de explosievenkaart is het uit historisch oogpunt niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Echter is hier niet uit te sluiten dat geen conventionele explosieven kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is wel van toepassing op deze gebieden (zie bijlage 11). Dit aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Parkeren
De gemeente Veere heeft geen parkeerbeleid, de parkeerbehoefte is daarom bepaald op basis van de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW. Het plangebied valt onder de omschrijving 'niet stedelijk' en 'buitengebied' gehanteerd. Voor het gebiedskenmerk 'buitengebied' zijn er geen parkeernormen opgenomen, om een inschatting te kunnen maken van de parkeerbehoefte wordt er daarom uitgegaan van gebiedskenmerk 'rest bebouwde kom'. Uitgegaan is van de gemiddelde parkeerbehoefte voor een verpleeg- en verzorgingstehuis. Hiervoor geldt een parkeerbehoefte van gemiddeld 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid. In de beoogde ontwikkeling zijn 14 wooneenheden opgenomen, dit betekent een parkeerbehoefte van 8,4 parkeerplaatsen. Er zijn 16 parkeerplaatsen opgenomen in de planontwikkeling. Hiermee wordt dus op eigen terrein ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie en ontsluiting
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de kenmerken 'niet stedelijk' en 'buitengebied'. Er is geen CROW normering opgenomen voor de verkeersgeneratie van een verpleeg- en verzorgingstehuis. Er wordt voor de verkeersgeneratie daarom uitgegaan van de normen voor een aanleunwoning, serviceflat (zelfstandige woning met beperkte zorgvoorzieningen) aangezien deze het meest aansluit op de beoogde ontwikkeling. Er wordt een gemiddelde verkeersgeneratie van 2,6 per woning gehanteerd. De totale verkeersgeneratie voor het plangebied komt daarmee op 36,4 voertuigbewegingen per etmaal voor wat betreft de zorgwoningen. De dagbesteding die wordt geboden aan niet-bewoners leidt tot 4-8 extra verkeersbewegingen per dag, zij worden door 2 busjes van de Blauwe Vlinder vanaf hun woonlocatie gebracht en weer opgehaald. Het verkeer wordt ontsloten op de Poppenkinderenburgseweg. Gelet op de lage verkeersintensiteit van de weg en de beperkte toename van de verkeergeneratie door de beoogde ontwikkeling worden er geen problemen met de ontsluiting verwacht.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied is niet gelegen in nabijheid van een waterkering en dus ook niet binnen de beschermingszone van de waterkering. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
![]() De bestaande bebouwing wordt met 408 m2 uitgebreid. Daarmee komt het totale dakoppervlak na realisatie op 923 m2. De dichte bodemverharding bedraagt na realisatie 500 m2 . De combinatie van dakoppervlak en dichte bodemverharding komt op een totaal oppervlak van 1.423 m2 verharding na realisatie. Minus de huidige verharding van 1015 m2 betekent dat er sprake is van een toename van 408m2. Er dient 408x 0,147mm = 60 m³ watercompensatie gerealiseerd te worden, nu het water in de bodem infiltreert via een op het perceel aan te leggen waterberging en niet via watergangen in of rondom het plangebied wordt afgevoerd. Deze is weergegeven op de situatietekening (Bijlage 12) |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
De bestaande bebouwing is aangesloten op een septic tank. Met de toename van het aantal bewoners zal de septic tank niet meer voldoen aan de benodigde capactiteit. Er zal worden aangesloten op de drukriolering. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast |
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
![]() Ten zuiden van het plangebied ligt een sloot die is aangeduid als secundaire watergang vanuit de Legger Oppervlaktewaterlichamen van Waterschap Scheldestromen. Ten noorden van het plangebied ligt een sloot die is aangeduid als tertiaire watergang. Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. |
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De volksgezondheid is niet in het geding. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Er is geen sprake van natte natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Binnen de beschermingszone van het oppervlaktewater wordt geen bebouwing of houtbeplanting gerealiseerd. |
Anderer belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Niet van toepassing |
Wegen in beheer bij het waterschap
(alleen invullen voor zover van toepassing) * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? *na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). |
Nee Nee niet van toepassing niet van toepassing niet van toepassing niet van toepassing |
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkeling. Het project wordt, gezien de aard en omvang, niet aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Evenmin zijn er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten (zie paragraaf 4.2 t/m 4.13).
Het plan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd
De milieu- en andere sectorale aspecten ten aanzien van het onderhavige plan zijn onderzocht en hierboven toegelicht. Deze aspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is verzekerd. Daarin zijn tevens afspraken gemaakt over planschade.
Voor het overige worden de beoogde voorzieningen op eigen kosten gerealiseerd, er wordt geen gebruik gemaakt van WMO-gelden voor de realisatie van de ontwikkeling. Het betreft een volledig particulier initiatief waarbij de initiatiefnemer het plan zelf financiert. Een financiële onderbouwing waaruit de haalbaarheid van het plan blijkt is vertrouwelijk ter beschikking aan de gemeente gesteld.
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Ter inzage legging omgevingsvergunning
Het ontwerpbesluit wordt, tezamen met de aanvraag en de daarbij behorende stukken, zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend.