Plan: | Nijverheidsweg Sint Maartensdijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.bpNijverheidswSMD-VG01 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied in het bedrijventerrein Sint-Maartensdijk en heeft tot doel het planologisch-juridisch regelen van de volgende verkeersinfrastructurele maatregelen:
Het globale tracé van deze nieuwe infrastructuur is buiten bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen (verder: basisplan) gelaten omdat planuitwerking zich toen nog niet bevond in een afrondende fase. Dit globale tracé omvatte ook enkele bedrijfspercelen of delen daarvan. Nu het exacte tracé bekend is, kunnen deze gronden ook worden meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Daarmee is het volgende doel van het bestemmingsplan:
Één groot perceel, dat ligt aan de noordzijde van de Verbindingsweg, is voor ongeveer tweederde deel geregeld in het basisplan. Dit perceel is op dit moment nog niet ingevuld met bedrijven. Concrete plannen hiervoor zijn er evenmin. Mogelijk dat het perceel ruimte gaat bieden aan één groot bedrijf of aan meerdere kleinere bedrijven. Om te voorkomen dat een toekomstig bedrijf ligt in twee verschillende bestemmingsplannen (wat bij de beoordeling van bouwplannen niet handig is) is het gehele perceel in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Daarmee is het vierde doel van dit bestemmingsplan:
De ligging van het plangebied ten opzichte van de woonkernen Sint - Maartensdijk en Scherpenisse, ten opzichte van het bedrijventerrein tussen deze kernen en ten opzichte van de toekomstige woonwijk van Sint - Maartensdijk en het vakantiepark De Pluimpot is globaal aangeduid in figuur 1.1.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (Kaartondergrond: provincie Zeeland)
De gronden van het plangebied zijn planologisch-juridisch geregeld in twee bestemmingsplannen:
In beide bestemmingsplannen (zie figuur 1.2) hebben de percelen bedrijfsbestemmingen met bouwmogelijkheden.
Figuur 1.2. Geldende bestemmingsplannen (links: Bedrijfsterrein Sint Maartensdijk, rechts: Kommen gemeente Tholen)
De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
Voor dit bestemmingsplan zijn ontwikkelingen aan de zuidzijde van de kern van belang. In juni 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Vakantiepark De Pluimpot vastgesteld. In dat bestemmingsplan is een uitbreiding van het bestaande recreatieterrein voorzien met 12 hectare en een herstructurering van het bestaande terrein waardoor het terrein jaarrond een betere bezetting zal krijgen. Ook zijn er plannen om ten noorden van dit vakantiepark (en ten zuiden van de kern) woningen te realiseren. Ten behoeve van deze ontwikkelingen is een studie verricht naar een nieuwe ontsluitingsweg voor het gebied. Een van de onderzochte opties is het realiseren van een nieuwe (directe) verbinding met de N286. Deze weg loopt over het bedrijventerrein. Op dit moment is deze nieuwe weg niet meer in beeld als (hoofd)ontsluitingsweg. Wel wordt uitgegaan van het gebruik van de weg als langzaamverkeersroute en als calamiteitenweg.
Verder is bedrijventerrein Sint-Maartensdijk van oudsher een grootschalig bedrijventerrein. Dit komt tot uitdrukking in de vrij grote bedrijfspercelen op het bedrijventerrein. Door gewijzigd provinciaal en gemeentelijk beleid is de nadruk van dit bedrijventerrein steeds meer op de lokale functie komen te liggen. Belangrijk verschil tussen een grootschalig en een lokaal bedrijventerrein is de omvang van de bedrijfspercelen. De gemeente heeft enkele van de grote bedrijfspercelen in eigendom en wil deze nu gaan inzetten voor lokale (kleinschaligere) bedrijven. Dit is vooral van belang voor het perceel aan de noordzijde van de Verbindingsweg.
Door de herverkaveling van de grote bedrijfspercelen te combineren met het tracé van de nieuwe weg, wordt voorzien in een nieuwe invulling van het bedrijventerrein Sint-Maartensdijk die meer gericht is op de huidige functie van het gebied, een lokaal bedrijventerrein.
Vanuit verkeerskundig oogpunt wordt tevens voorzien in een rotonde om de verkeersveiligheid van de kruising Nijverheidsweg-Sportlaan te kunnen waarborgen. Tussen de bestaande en toekomstige rotonde wordt ruimte gereserveerd voor een eventuele bushalte.
Figuur 2.1. De beoogde nieuwe verbindingsweg
Het rechttrekken van de aansluiting van de Nijverheidsweg op de provinciale weg N286 en het doortrekken van de Nijverheidsweg richting de Verbindingsweg zorgt voor een kwalitatief hoogwaardiger entree van het bedrijventerrein en van de kern Sint-Maartensdijk en draagt bij aan een efficiënter gebruik van bedrijfsgronden op het bedrijventerrein.
Het aanleggen van een langzaamverkeersroute in het verlengde van de doorgetrokken Nijverheidsweg die ook kan worden gebruikt als calamiteitenweg komt de veiligheid ten goede.
Uit de hoofdstukken 3 en 4 van deze toelichting blijkt dat de aanleg van de infrastructuur en het actualiseren van de regeling voor enkele (delen) van bedrijfspercelen niet op belemmeringen stuiten vanwege sectorale wetgeving.
De ontwikkelingen zijn planologisch gewenst en het bestemmingsplan is uitvoerbaar.
Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar de paragraaf 2.3.5. Daarin worden antwoorden op de volgende vragen gegeven:
Omdat het grootste deel van de gronden niet is geregeld in het bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen, is gekozen voor een zelfstandig bestemmingsplan in plaats van een partiële herziening van het basisplan (waarbij in de herziening het plangebied van het basisplan wordt vergroot). Een herziening heeft weliswaar de voorkeur omdat dan uiteindelijk alle gronden worden geregeld in één bestemmingsplan, maar technisch (digitale eisen) is koppeling met het basisplan (te) ingewikkeld te maken en is de combinatie lastig raadpleegbaar. Wel is de regeling uit oogpunt van uniformiteit van bestemmingsplannen zoveel mogelijk afgestemd op die van het basisplan.
Het onderhavige bestemmingsplan bevat slechts twee enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen:
Conform SVBP bevat Hoofdstuk 1 Inleidende regels artikelen met de Begrippen en de Wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de artikelen van de hiervoor vermelde bestemmingen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving en bouwregels. Op de inhoud van de artikelen wordt hierna ingegaan.
Welke functies zijn toegestaan?
Voor de toelaatbaarheid van bedrijven is gebruikt gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (zie ook paragraaf 4.5. Via een afwijkingsbevoegdheid (artikel lid 3.6.1 kunnen bedrijven worden toegestaan uit een hogere categorie of bedrijven die niet in de staten worden vermeld. Voorwaarde is dat deze bedrijven naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met algemeen toelaatbare bedrijven. Er zijn enkele bedrijven of bedrijfsactiviteiten die niet passen binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie. Deze bedrijven of bedrijfsactiviteiten zijn met een aanduiding (specifieke vorm van bedrijf) positief bestemd. De nummering is ontleend aan de nummering uit het bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen.
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke functies zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op het aspect archeologie. Daarin is aangegeven dat in het plangebied twee verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven. De twee verwachtingswaarden hebben geresulteerd in de twee hiervoor vermelde dubbelbestemmingen.
In beide dubbelbestemmingen is het volgende geregeld:
Het onderscheid tussen beide dubbelbestemmingen is de oppervlaktemaat, waarboven bij een bodemverstoring een onderzoeksplicht geldt. Deze oppervlaktematen zijn:
In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld worden uitgevoerd.
Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Het plangebied ligt in de invloedssfeer van twee regionale waterkeringen (aan de noord- en zuidzijde van het plangebied). De binnenste beschermingszone (Beschermingszone A) van deze keringen zijn planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (artikel 7).
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning mogelijk hier vanaf te wijken. Één van de voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad.
In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels opgenomen. Ook is een bepaling voor de werking van de wettelijke regelingen opgenomen, waarnaar elders in de regels wordt verwezen.
Het artikel met de antidubbeltelregel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijventerrein mag een bepaald percentage van het bouwperceel worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen terrein nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel kan worden betrokken.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Analyse
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Toetsing en conclusie
In de SVIR is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. Het continueren van vestigingsmogelijkheden van bedrijven past wel in het algemene streven om ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en voor economische ontwikkeling. Verder worden de in de SVIR genoemde nationale belangen door de vaststelling van het bedrijventerrein niet geschaad.
Besluit ruimtelijke ordening en de SER-ladder
Inleiding
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de vestiging van bedrijven en de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. In onderhavig bestemmingsplan wordt geen nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Het doel is primair het planologisch-juridisch regelen van een nieuwe ontsluitingsweg. Daarnaast worden enkele delen van bedrijfspercelen meegenomen, maar deze hebben in de geldende bestemmingsplannen al een bedrijfsbestemming.
Conclusie
Het Bro en de SER-ladder stellen vooral regels aan de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein. Voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan zijn ze geen belemmering.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Analyse
Op 28 september 2012 is het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
Op Tholen staan de kernbegrippen rust, ruimte, duurzaam en samenleven met Brabant centraal.
De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn doorvertaald in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).
Provinciale ruimtelijke verordening
Analyse
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing
Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de PRV aangaande de volgende aspecten van belang.
Algemene regels voor duurzame verstedelijking
Hoofddoelstellingen van provinciaal beleid zijn: zorgvuldig ruimtegebruik, herstructurering van bebouwde terreinen / gebieden en bundeling van functies
Duurzame ruimtelijke planning
In de toelichting bij een bestemmingsplan voor een nieuw bedrijventerrein, alsmede de uitbreiding van een bedrijventerrein, wordt aannemelijk gemaakt dat:
Overige artikelen
Gronden in het plangebied zijn niet grenzend aan of aangewezen als:
Toekomstvisie Tholen 2020
Voor de kernen Tholen-stad, Sint-Annaland, Sint-Maartensdijk/ Scherpenisse en Sint Philipsland wordt hierin, ieder op een eigen wijze, een taak voorzien. Deze kernen worden als zogenaamde ontwikkelingskernen aangewezen, waarbij Tholen-stad, als belangrijkste aanhechtingspunt naar de regio, het 'stedelijk zwaartepunt' van de gemeente vormt.
Voor het bestaande bedrijventerrein van Sint-Maartensdijk/ Scherpenisse wordt revitalisering voorgestaan, waarbij gestreefd wordt naar een goede landschappelijke inpassing en afronding van het terrein.
De voorgenomen aanleg van de ontsluitingsweg is niet vermeld in de toekomstvisie, maar past wel in het algemene streven naar een efficiënter gebruik van bedrijfsgronden en een kwalitatief hoogwaardige entree van het bedrijventerrein en van de kern Sint-Maartensdijk.
Groenvisie gemeente Tholen
De groenvisie is in maart 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie is aangegeven dat de bedrijventerreinen met hoofdzakelijk industriële activiteiten sober worden ingericht. De bedrijventerreinen met een grotere publieke functie, bijvoorbeeld kantoren of showrooms, dienen een representatieve uitstraling te hebben. Het onderhoudsniveau en de inrichting hiervan ligt dan op hetzelfde niveau als de woonzone.
De soort groenvoorziening is verkeersgroen. Het begeleidt en ondersteunt de functie als ontsluiting. De beplantingskeuzes moeten worden afgestemd op de betreffende functies van het groen (boomgrootte, plantafstand). Bijvoorbeeld grote bomen aanbrengen langs hoofdontsluitingswegen en kleinere, bloeiende soorten in woonstraten. Ook zijn keuzes afhankelijk van grondsoort, klimaat en geschiktheid voor groei in de verharding. In principe geen bomen in de verharding toepasssen. Alleen in uitzonderingsgevallen kunnen op beperkte schaal bomen in verharding worden toegepast, mits een wortelgeleidingssysteem een boomkrans met voldoende afmetingen wordt gebruikt.
Groenstructuurplan Sint-Maartensdijk
In de huidige groenstructuur zijn enkele landschappelijke lijnen en dorpsontsluitingswegen voorzien van een boomstructuur. Deze structuren worden gehandhaafd en aar mogelijk versterkt door de aanplant van nieuwe bomen, zodat doorgaande boomstructuren ntstaan. De doorgaande weg door het bedrijventerrein moet voorzien zijn van doorgaande boomstructuur ter oriëntatie. Het totaal beeld van het bedrijventerrein, dient herkenbaar en uniform te zijn.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In de afgelopen jaren zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op het plangebied. Hierna wordt volstaan met een vermelding van de onderzoeken en de belangrijkste conclusies daaruit.
Alle bovenstaande onderzoeken zijn (bijna) ouder dan 5 jaar en dienen voor de beoordeling van aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te worden geactualiseerd. Voor de toekomstige bedrijfspercelen zal daarom te zijner tijd een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen, want op alle locaties zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond (of sterke verontreinigingen gesaneerd).
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij de concrete bouwaanvragen zullen nog wel bodemonderzoeken moeten worden aangeleverd.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met het waterschap. De vereiste waterparagraaf is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Het waterschap heeft per e-mail van 14 januari 2014 aangegeven in te stemmen met het plan en de waterparagraaf.
De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Inleiding
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de ecologische hoofdstructuur relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden.
De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te kunnen halen en vergunningen in het kader van de Nb-wet te kunnen verlenen, is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.
Ecologische hoofdstructuur
Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet (hierna Ffw) is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.
Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.
Huidige situatie
Het gehele plangebied kan worden gekenmerkt als grasland/braakliggend terrein (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1. Huidige situatie gezien vanaf de Sportlaan (bovenste foto in noordelijke richting; onderste foto in zuidelijke richting, bron maps.google.nl)
Beoogde werkzaamheden
Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
Daarnaast worden in het bestemmingsplan enkele ontwikkelingen met behulp van een wijzigingsbevoegdheid of afwijken van het plan via een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. De beoordeling van effecten op beschermde plantensoorten en dieren en een eventuele aanvraag voor het afwijken, dienen bij de toepassing van de betreffende bevoegdheid te zijn uitgevoerd.
Gebiedsbescherming: aangewezen gebieden
EHS
Het plangebied ligt niet binnen de EHS. De dichtstbijzijnde EHS is het natuurgebied De Pluimpot (zie figuur 4.2). Verder zuidelijk en zuidwestelijk ligt het EHS-gebied Oosterschelde. Deze gebieden zijn ook aangewezen als Natura 2000-gebied (zie hierna).
Figuur 4.2 EHS nabij het plangebied (Geoloket Zeeland, Ontwerp EHS 2013)
Natura 2000-gebieden
In de ruime omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden die mogelijk relevant zijn voor het onderhavige bestemmingsplan (zie ook figuur 4.3):
Tabel 4.1 Ligging plangebied ten opzichte van mogelijk relevante Natura 2000-gebieden
Natura 2000 gebied | ligging t.o.v. plangebied | kortste afstand |
Estuarium Oosterschelde | zuidelijk en zuidwestelijk | 1,8 km |
De Pluimpot (onderdeel Natura 200 gebied Oosterschelde) | zuidwestelijk | 550 m |
binnendijks natuurgebied zuidkust van Tholen (tussen de Westkerkseweg/Gatweg en de Schelphoekseweg | zuidelijk | 1. 7 km |
Zoommeer | zuidoostelijk | 11 km |
Het Zoommeer en de overige Natura 2000-gebieden (bijvoorbeeld Brabantse Wal) liggen te ver om te worden beïnvloed door de beoogde ontwikkelingen.
Aangezien het plangebied beperkt van omvang is en deze buiten de Natura 2000-gebieden ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie is een aspect van nadere analyse. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een verkeersaantrekkende situatie. Het is een kortsluiting waardoor de afstand voor de auto's wordt verminderd. Ten opzicht van de huidige situatie is er dus een vermindering van de uitstoot van uitlaatgassen. Daarnaast is de realisering van bedrijven op de aangrenzende gronden ook al mogelijk. Echter deze ontwikkelingen zijn nog nooit getoetst aan de richtlijnen in het kader van de Natura 2000. Het voorliggende bestemmingsplan dient dan ook getoetst te worden aan de mogelijke effecten van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Oosterschelde als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.3 Natura 2000 gebieden nabij het plangebied (Geoloket Zeeland, Ontwerp EHS 2013)
Oosterschelde
Het estuarium Oosterschelde is aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de omgeving van het plangebied komen in de Oosterschelde de volgende stikstofgevoelige habitattypen en -soorten voor:
Tabel 4.2 Habitats en depositiewaarden stikstof
habitattype | kritische depositiewaarde (KDW) mol N/ha/jr | achtergronddepositie (2014) in mol N/ha/jr | achtergronddepositie (2014) incl duinenbijtelling in mol N/ha/jr | |
Slikken van Dortsman/Middelplaat | H1160 - grote baaien | 2.400 | < 1.153 | <. 1880 |
H1310A - zilte pioneerbegroeiingen (zeekraal) | 1.643 | |||
H1320 - slijkgrasvelden | 1.643 | |||
H1330B - schorren en zilte graslanden (buitendijks) | 1.571 | |||
binnendijks natuurgebied zuidkust Tholen | H1310A - zilte pioneerbegroeiingen (zeekraal) | 1.643 | <1.317 | < 1.717 |
H1330B - schorren en zilte graslanden (buitendijks) | 1.571 |
Het plangebied ligt op te grote afstand van andere deelgebieden (bijvoorbeeld Slikken van de Heen west) om effecten te hebben op deze gebieden en/of er zijn geen gevoelige habitattypen aanwezig (de Pluimpot).
Gebiedsbescherming: toetsing
Ontwikkeling stikstofdepositie
De aanleg van de nieuwe Nijverheidsweg creëert geen extra verkeersaanbod. Evenmin is op het niveau van Sint Maartensdijk sprake van verplaatsing van verkeersstromen. Alleen lokaal, op het bedrijventerrein zelf, zal sprake zijn van een wijziging van de verkeerscirculatie, die zal leiden tot kortere afstanden. De weg zal volgens de huidige inzichten geen functie vervullen voor de ontsluiting van de toekomstige woonwijk en van de verblijfsrecreatie aan de zuidzijde van de kern. Dat betekent dat depositie van stikstof in daarvoor gevoelige Natura 2000 gebieden geen belemmering of aandachtspunt vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
Mocht later worden besloten om de functie van de weg toch op te waarderen, dan zal in het kader van het ruimtelijk plan of besluit dat deze opwaardering mogelijk maakt, een nieuwe afweging worden gemaakt.
In het bestemmingsplan worden ook enkele bedrijfspercelen geregeld. Van het type bedrijven dat mogelijk wordt gemaakt is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Op basis van de oppervlakte van de bedrijfspercelen, het soort bedrijventerrein en kencijfers voor verkeersgeneratie per hectare bedraagt de totale verkeersgeneratie circa 275 mvt/weekdagetmaal. Een deel hiervan is lokaal verkeer. Voor het overige is de verwachting dat het verkeer vooral in de richting van Noord-Brabant (langs de stad Tholen) zal afwikkelen.
Doordat het verkeer zich snel in meerdere richtingen verdeeld, met een hoofdstroom richting Brabant is de verkeerstoename op de wegvakken langs de Oosterschelde zeer gering (< 50 mvt/weekdagetmaal). Deze zeer beperkte toename leidt niet tot een noemenswaardige toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten op de Oosterschelde worden dan ook uitgesloten.
Verder is van belang dat de achtergronddepositie vanwege het schoner worden van het verkeer en andere uitstootreducerende maatregelen. De komende 8 jaar betekent dit dat de achtergronddepositie zo'n 200 mol N/ha/jr daalt. Tot slot wordt opgemerkt dat de gronden in de huidige bestemmingsplannen ook al een bedrijfsbestemming hebben.
Soortenbescherming: huidige ecologische waarden
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldbezoek op 8 februari 2014 door ir. J.J. van den Berg, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Op de braakliggende bedrijfspercelen zijn geen beschermde soorten waargenomen of te verwachten
Vogels
Door de geringe omvang van het plangebied, de huidige korte vegetatie en de verkeersbewegingen is het gebied niet geschikt als nestplaats. Naar verwachting is er geen enkele nestplaats aanwezig al kan mogelijk een graspieper toch in het gebied gaan broeden. Vogels met vaste nesten worden hier door het ontbreken van bomen en bebouwing uitgesloten.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. Omdat bomen, bebouwing en doorgaande groen- of waterstructuren ontbreken heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen (behoudens dat als foerageergebied).
Amfibieën
De korte grasvegetatie is ongeschikt als landbiotoop voor algemene amfibieën. Zwaarder beschermde soorten bijvoorbeeld rugstreepppad komen hier naar verwachting ook niet voor.
Vissen
Deze diersoort is niet van belang omdat er geen open water wordt gedempt of aangetast.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.3 is aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.3 naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn | nee | |
ontheffings- regeling Ffw | tabel 2 | geen | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | geen | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Soortenbescherming: toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met beschermde soorten.
De Natuurbeschermingswet 1998, het provinciale EHS-beleid en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de aanleg van de nieuwe infrastructuur en voor het (continueren van het) bedrijfsmatig gebruik van percelen. Het voorliggende bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
In de toelichting op het bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen wordt uitgebreid ingegaan op beleid ten aanzien van archeologie in ruimtelijke plannen en de uitwerking van dit beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief. De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen en de daarmee samenhangende Beleidskaart Archeologie.
Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de 8 verschillende beleidscategorieën. In de kern Sint Maartensdijk komen de beleidscategorieën 2 tot en met 5 voor en specifiek in het plangebied de beleidscategorieën 4 en 5.
Ongeacht het te verstoren oppervlak hoeft geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
De belangrijkste te voorziene bodemverstoringen betreffen de aanleg van de riolering en de aanleg van nieuwe watergangen. Daarnaast zal er sprake zijn van een meer beperkte bodemverstoring door het nieuwe wegcunet.
Omdat voor bepaalde gedeelten van het plangebied een gematigde tot hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.1 Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In het rapport is het volgende geconcludeerd:
Op basis van het voorgaande heeft de gemeentelijk archeologisch adviseur (van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland) aanbevolen om de werkzaamheden in zones C en D onder Archeologische Begeleiding uit te voeren. Een nadere motivatie is opgenomen in paragraaf 5.2. van het archeologisch onderzoek (zie bijlage 2).
Figuur 4.4 plangebied met de in het onderzoeksrapport onderscheiden zones
Voor het centrale deel van het plangebied wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De kans dat hier archeologische resten kunnen worden aangetroffen is uiterst gering.
Voor de Archeologische Begeleiding dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek moet zijn goedgekeurd door de gemeente.
Door het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen voor bepaalde zones wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen. De dubbelbestemmingen zelf zijn toegelicht in paragraaf 2.3.5.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Hoe hoger de milieubelasting van het bedrijf, hoe hoger de categorie is waaronder het bedrijf valt. Iedere milieucategorie wordt vertaald naar een minimaal aan te houden richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Het gaat uitdrukkelijk om indicatieve afstanden. In een concrete situatie wordt de werkelijk aan te houden afstand bepaald.
Voor een uitgebreide toelichting op de Staat en de toepassing daarvan wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
Voor de milieuzonering wordt aangesloten bij de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen. Daarin is bepaald dat aan weerszijden van het tracé bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 toelaatbaar zijn. Voor dergelijke bedrijven geldt een aan te houden richtafstand van 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk of 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Aan deze richtafstanden wordt voldaan. Op dit moment zijn er ook bedrijven aanwezig uit categorie 3.2. Deze bedrijven zijn in onderhavig bestemmingsplan positief bestemd. Dat betekent dat er geen planologische belemmeringen zijn voor deze bedrijven om hun activiteiten te kunnen voortzetten.
Op de bedrijfspercelen in het plangebied worden alleen bedrijven uit milieucategorie 3.1. toegelaten en voor zover de huidige vergunde activiteiten zwaarder zijn ook de huidige activiteiten. Gezien de lokale functie van het bedrijventerrein, biedt dit voldoende mogelijkheden voor lokale bedrijven. Ook wordt door deze milieucategorie een goed woon- en leefmilieu in de omgeving gegarandeerd.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen.
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen.
Voor de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van belang.
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van de kern Sint-Maartensdijk is één risicovolle Bevi-inrichting aanwezig. Het betreft Dacomex BV gelegen aan de Provinciale weg 46. Bij deze inrichting vindt opslag van propaan plaats. Het plangebied ligt niet binnen de relevante plaatsgebonden (PR 10-6) risicocontour en ligt evenmin binnen het invloedsgebied van het groepsrisico.
Daarnaast bevinden zich op korte afstand van het plangebied nog twee risicovolle inrichtingen. Dit betreft de bouwmarkt Fixet waar vuurwerk wordt verkocht en het bedrijf Dragon plastics. Beide bedrijven zijn geen Bevi-inrichtingen en beschikken niet over een plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied voor het groepsrisico dat reikt tot het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de omgeving van de kern Sint Maartensdijk vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door de buisleidingen, over het spoor, water of weg.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Door en langs (het bedrijventerrein van) Sint-Maartensdijk ligt het ondergrondse tracé van een 50 kiloVolt elektriciteitsverbinding (zie figuur 4.5). Deze verbinding ligt net buiten het plangebied en is niet van invloed op functies en het gebruik binnen het plangebied.
Figuur 4.5 Tracé 50 kV -verbinding
Verder zijn er geen kabels en leidingen die relevant zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1)De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De ontwikkelingen hebben geen verkeersaantrekkende werking, maar zorgen voor een betere doorstroming van het verkeer waarbij minder congestie optreedt. Hierdoor kan zonder verdere berekening worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://viewer2010.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 in het plangebied de jaargemiddelde achtergrondconcentratie stikstofdioxide <37 ug/m3 is. In datzelfde jaar is de jaargemiddelde achtergrondconcentratie fijn stof hier <30 ug/m3. De concentraties liggen onder de grenswaarden uit de Wm.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Regelgeving
Belangrijk onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de Grondexploitatiewet, waarbij een exploitatieplan verplicht wordt gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien:
Toetsing
Het tracé van de ontsluitingsweg is en blijft in eigendom bij de gemeente. Voor de bedrijfspercelen in het bestemmingsplan geldt dat er geen sprake is van nieuwe bouwmogelijkheden. Op grond van de geldende bestemmingsplannen mag ter plaatse ook al worden gebouwd.
Conclusie
Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien er geen kosten zijn die volgens het Bro moeten worden verhaald.
Regelgeving
In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan.
Toetsing
De grondexploitatieberekening voor het bedrijventerrein St. Maartensdijk is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 juni 2013. De kosten voor de aanleg van de weg zullen worden meegenomen in de grondexploitatieberekening van het uitbreidingsplan Geertruidapolder.
Conclusie
De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende verzekerd.
In artikel 3.1.6. van het Bro is tevens bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Naar aanleiding daarvan is op 10 april 2012 een informatiebijeenkomst georganiseerd.
De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.
Inspraak
Tijdens de bijeenkomst in 2012 is gediscussieerd over:
De vragen die zijn gesteld zijn door de gemeente beantwoord in een document dat is opgenomen in bijlage 4.
Resultaten overleg met instanties
Het ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de Provincie Zeeland, waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. Deze organisaties hebben geen zienswijze ingediend maar wel enkele opmerkingen gemaakt. De samenvatting en beantwoording van de opmerkingen zijn opgenomen in het voorstel van het college aan de gemeenteraad om het bestemmingsplan (gewijzigd) vast te stellen. In bijlage 5 is dit raadsvoorstel opgenomen. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan Nijverheidsweg Sint Maartensdijk heeft met ingang van 23 mei 2014 zes weken ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan is op 18 september 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel behoefde het plan op enkele kleine onderdelen een aanpassing waardoor gewijzigde vaststelling noodzakelijk was. In bijlage 5 wordt hierop ingegaan.