direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paasdijkweg 40 Poortvliet
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Planbeschrijving

1.1 Aanleiding en doel wijzigingsplan

Aan de Paasdijkweg 40 in het buitengebied van Tholen ligt het voornemen om de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn op deze locatie beëindigd. Sinds enkele jaren is gebleken dat het perceel met bijbehorende bebouwing niet verkoopbaar is voor agrarisch gebruik. De voormalig bedrijfswoning is in gebruik als burgerwoning en de eigenaren wil dit gebruik voortzetten.

In de regels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de beoogde bestemmingswijziging mogelijk gemaakt kan worden. De gemeente is bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek en hiervoor de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. In dit wijzigingsplan wordt onder andere aandacht besteed aan de voorwaarden die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' om bij een bedrijfsbeëindiging de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming.

Om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, is het noodzakelijk dat een wijzigingsplan wordt opgesteld. Dit document betreft dit wijzigingsplan.

1.2 Ligging plangebied en beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tholen. De locatie bevindt zich ten noorden van de kern Poortvliet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (Bron: Google Maps)

1.2.1 Paasdijkweg 40

Op het perceel is een bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning waar de agrarische activiteiten zijn beëindigd. Het perceel staat kadastraal bekend als PVT00-L-953. De woonbestemming is beoogd op het agrarische bouwvlak (zie paragraaf 2.1). Het perceel bevindt zich op de kruising aan de Paasdijkweg, Zwarteweg, Bram Groenewegeweg en Engelaarsdijk. In de omgeving bevinden zich agrarische bedrijven en agrarische gronden. Aan de Engelaarsdijk 1 bevindt zich een woning.

Op het perceel is een historische boerderij aanwezig met een woonhuis, en zijn twee opstallen aanwezig. De cultuurhistorische waarde wordt getoetst in paragraaf 4.3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Locatie Paasdijkweg, blauw omkaderd (Bron: Basisviewer Rho)

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Aanzicht woning vanaf de Paasdijkweg (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0004.png"

Figuur 1.4 Aanzicht vanaf de Zwarteweg (Bron: Google Streetview)

1.3 Beoogde situatie

Op het perceel wordt de huidige bestemming Agrarisch met bijbehorend bouwvlak omgezet naar de bestemming Wonen. Aan de feitelijke bebouwde situatie zal ten aanzien van het wijzigingsplan niets veranderen.

Na vaststelling van het wijzigingsplan is de initiatiefnemer voornemens om de bestaande woning te renoveren. Op deze zichtlocatie is het doel om een woning te realiseren wat past in de omgeving, waarbij de contouren worden gebruikt van de bestaande bebouwing. De contouren van de schuur en de woning worden naar achter toe doorgetrokken en met elkaar verbonden. Door dit te doen komt het totale volume van de woning uit op circa 835 m³. Met het oog op een eventuele uitbreiding van het hoofdgebouw voor bijvoorbeeld mantelzorg, is het gewenst om nog circa 150 m³ reserve te houden.

Verder kent dit perceel een rijke geschiedenis aan bijgebouwen, zoals te zien is in figuur 1.5 waarbij de situatie uit 2009 en 2019 te zien zijn. Met de nieuwbouwplannen is het de bedoeling dat alle gedateerde bijgebouwen met bijhorende funderingen worden gesloopt. De huidige woning met aanbouwen en met nabijgelegen schuur met bijgebouwen bedraagt nu circa 800 m³.

Om architectonische reden is gekozen om op de verbeelding een maximum volume van 1.000 m3 voor hoofdgebouwen op te nemen. Het planvoornemen ten behoeve van de beoogde situatie (woning van circa 1.000 m3) is door de welstand beoordeeld en akkoord bevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0005.png"

Figuur 1.5 Links situatie 2009, rechts situatie 2019 (Bron: Provincie Zeeland)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de geldende regeling omschreven en wordt de ontwikkeling getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt de wijziging nader getoetst aan van toepassing zijnde beleid en de sectorale omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling en in hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke haalbaarheid onderbouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsplan en wijzigingsvoorwaarden

2.1 Geldende regeling

In figuur 2.1 is de verbeelding te zien behorend bij het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen', vastgesteld d.d. 19 december 2013. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van volwaardige en reële grondgebonden agrarische bedrijven.

Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0006.png"

Figuur 2.1 Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen', Paasdijkweg 40 4 is indicatief in blauw aangegeven (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt door Rho adviseurs)

Bebouwing is binnen de bestemming 'Agrarisch' uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Ter plaatse het plangebied is een bouwvlak aanwezig.

In artikel 3.6.7 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om een wijziging door te voeren bij bedrijfsbeëindiging. Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging, de gronden met de bestemming 'Agrarisch' en de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming Wonen en/of de bestemming Agrarisch zonder de aanduiding 'bouwvlak', met inachtneming van de wijzigingsvoorwaarden.

Om de bevoegdheid voor de bestemmingswijziging te kunnen toepassen, zal ten minste aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan moeten worden voldaan (zie paragraaf 2.2). Daarnaast kunnen ook andere eisen of voorwaarden van belang zijn, bijvoorbeeld als er nieuw planologisch beleid of nieuwe wet- of regelgeving is vastgesteld. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan

De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 3.6.7 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen'. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om een wijziging door te voeren bij bedrijfsbeëindiging. In tabel 2.1 zijn deze voorwaarden vermeld en is het perceel aan de betreffende bepalingen getoetst.

Tabel 2.1 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan

Wijizigingsvoorwaarden   Toetsing  
a.   het ter plaatse gevestigde (agrarische) bedrijf moet beëindigd zijn;   De agrarische activiteiten op het perceel zijn al enige jaren beëindigd.  
b.   aangetoond moet worden dat voor een periode van ten minste één jaar de vestiging van een ander agrarisch bedrijf ter plaatse niet mogelijk was, dan wel anderszins aannemelijk maken dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf niet te verwachten is;   Al meerdere jaren is gebleken dat het perceel niet verkoopbaar is voor agrarisch gebruik. Daarnaast zijn de omliggende (landbouw)kavels verkocht.  
c.   het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak mag niet worden verhoogd;   In de huidige situatie is één voormalige bedrijfswoning aanwezig. Na de voorgenomen wijziging is sprake van één burgerwoning.  
d.   de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;   Uit hoofdstuk 4 blijkt dat geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn.  
e.   indien de inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) en de oppervlakte van de overige bebouwing, met uitzondering van kassen, meer bedraagt dan bij de bestemming Wonen is toegestaan, dan mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd;
bij herbouw is het hiervoor aangegeven slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.  
De bestaande woning, inclusief aan- en uitbouwen, past qua inhouds- en hoogtematen niet binnen de gestelde maten, zoals opgenomen in de bestemming 'Wonen' passen. In de regels van dit wijzigingsplan is daarvoor een afwijkende maatvoering opgenomen. Er is geen sprake van herbouw.  
f.   wijziging door gronden met de aanduiding 'glastuinbouw' wordt uitsluitend toegepast indien de kassen worden gesloopt;   Dit is niet van toepassing. De gronden hebben niet de aanduiding 'glastuinbouw'.  
g.   bestaande NED's als vervolgactiviteit zijn toegestaan;   Ter plaatse van het perceel is geen sprake van een NED die voortgezet wordt.  
h.   een bestaande minicamping als vervolgactiviteit is toegestaan;   Dit is niet van toepassing.  
i.   de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen gelijk blijft;   De goot- en bouwhoogte van de huidige aanwezige gebouwen veranderen niet. Wel wijken deze qua maatvoering af van het toegestane in de bestemming 'Wonen'. In de regels van dit wijzigingsplan is daarvoor een afwijkende maatvoering opgenomen.  
j.   wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;   Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen niet worden belemmerd.  
k.   niet langer van toepassing zijnde aanduidingen zoals genoemd in lid 3.1 worden verwijderd.   Het bouwvlak van de agrarische bestemming zal worden verwijderd. Ter plaatse van de woonbestemming zal een nieuw bouwvlak worden opgenomen.
 

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het beoogde plan past binnen de gestelde wijzigingsvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Inleiding

In het moederplan waarin de mogelijkheid van de woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt is getoetst aan Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Dit beleid en de toetsing daaraan zijn voor het grootste deel nog steeds actueel. In onderstaande beleidsparagrafen is de toetsing aan het wijzigingsplan toegevoegd.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit wijzigingsplan zijn geen strijdigheden met de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing en conclusie

Aangezien er alleen sprake is van een bestemmingswijziging en deze niet leidt tot een nieuwe woning in het buitengebied, kan deze bestemmingswijziging niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet aan de orde.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland;

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.

Toetsing

In de Zeeuwse Omgevingsvisie is geen specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van het wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming.

Conclusie

De Zeeuwse Omgevingsvisie staat deze ontwikkeling niet in de weg.

3.3.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

Toetsingskader

De voor de Provincie relevante beleidskaders uit de Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing

Voor het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning zijn de volgende artikelen van belang.

Wonen

Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.

Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van de Omgevingsvisie.

Bufferzones

In artikel 2.17 van de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woonbestemmingen worden aangewezen, nieuwe woonfuncties niet worden toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.

Een kleinere afstand kan worden gehanteerd indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woonfuncties en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven. In paragraaf 4.6 zal uitgebreid ingegaan worden op de richtafstanden tot (agrarische) bedrijven en wordt geconcludeerd dat daaraan wordt voldaan.

Conclusie

De Provinciale Omgevingsverordening staat deze ontwikkeling niet in de weg.

3.3.3 Ontwerp Zeeuwse Omgevingsverordening

Provinciale Staten moeten op grond van de Omgevingswet één omgevingsverordening vaststellen, waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. De invulling hiervan is de Omgevingsverordening Zeeland. Op 21 december 2021 hebben Gedeputeerde Staten een ontwerp Omgevingsverordening Zeeland vastgesteld voor inspraak. Nadat het ontwerp vanaf 11 januari tot en met 21 februari 2022 zes weken ter inzage heeft gelegen, hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening op 7 oktober 2022 vastgesteld. Inhoudelijk wijkt de nieuwe verordening nagenoeg niet af van de bestaande verordening uit 2018, die overigens blijft gelden tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot het moment van vaststelling van deze Omgevingsverordening is de Omgevingsverordening uit 2018 van kracht, zie paragraaf 3.3.2.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Tholen 2025

In deze toekomstvisie is de visie in hoofdlijnen voor het lange termijn beleid van de gemeente vastgelegd. Deze visie vormt het 'casco' waarbinnen ontwikkelingen de komende decennia kunnen plaatsvinden. Daarnaast wordt een uitwerking op de visie gegeven. Hierbij zijn verschillende thema's die betrekking hebben op wonen, werken en leven op Tholen uitgewerkt. Voor de beoordeling van de beoogde ontwikkeling die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is het thema 'Wonen in Tholen' van belang. Op dit thema wordt hierna ingegaan.

Met betrekking tot het thema 'Wonen in Tholen' wordt gesteld dat behoefte is aan meer woningkwaliteit. Hierbij is het belang om de markt leidend te laten zijn, zowel voldaan kan worden aan de vraag van de eigen inwoners als aan de woonwensen van nieuwkomers. Het is van belang om nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopgeschikt te bouwen. Een van de uitgangspunten voor de ontwikkelingskoers van de gemeente is het behoud en versterking van het eigen karakter van de kernen van het landelijk gebied. Evenals voor de kernen wordt ook in het buitengebied differentiatie nagestreefd. Er worden gebieden aangewezen waar het accent op de agrarische sector of recreatie ligt. Hiermee wordt voorkomen dat deze functies voor elkaar belemmeringen opwerpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 Voorgestane ontwikkelingsaccenten rond Tholen, het plangebied is blauw omcirkeld (Bron: Toekomstvisie Tholen 2025

Toetsing en conclusie

De bedrijfswoning is al jaren aanwezig. Aan de feitelijke bebouwde situatie zal niets veranderen. De bestemmingswijziging doet geen afbreuk aan het karakter van het landelijk gebied ter plaatse. Met de bestemmingswijziging wordt leegstand en verloedering tegengegaan. De ontwikkeling zorgt voor ruimtelijke kwaliteitswinst. Het plangebied ligt in een gebied waar landbouw centraal staat (zie hiervoor figuur 3.1). De gemeente stelt de directe relatie tussen een gezonde agrarische bedrijfssector en de aantrekkelijkheid van het landschap centraal in haar beleid voor het landelijk gebied. De beoogde ontwikkeling zal de aanwezige agrarische bedrijfssector niet belemmeren.

3.4.2 Woonvisie 2021 - 2026

In oktober 2021 is de 'Woonvisie 2021-2026' door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor de woningbouw in de gemeente en voor de prestatieafspraken met de corporatie. Het hoofddoel van het gemeentelijk woonbeleid is het versterken van Tholen als aantrekkelijke woongemeente voor de brede groep inwoners door het faciliteren en stimuleren van inzet voor woonkwaliteit en leefbaarheid.

Toetsing en conclusie

Ten behoeve van de woningbouwopgave heeft de gemeente Tholen afspraken gemaakt over het aantal benodigde woningen. Aangezien in de feitelijke situatie al sprake is van een woning hoeft deze niet te worden opgenomen in de woningbouwopgave. Voorliggend plan maakt geen onderdeel uit van de (harde) plancapaciteit, maar draagt kwantitatief wel bij aan de ambities uit de gemeentelijke woonvisie, aangezien de woning voorziet in de specifieke woonbehoefte van de initiatiefnemer. Namelijk levensloopbestendig wonen wordt gefaciliteerd, er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht in het buitengebied en er is sprake van herbestemming van bestaande bebouwing. Dit zijn speerpunten uit de Woonvisie. Hiermee is de beoogde ontwikkeling in lijn met het hoofddoel van het gemeentelijk woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Watertoets

4.1.1 Toetsingskader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van het wijzigingsplan is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld voor (zie bijlage 1). Dit aanmeldformulier moet voorgelegd worden aan het waterschap.

4.1.2 Toetsing en conclusie

Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.

4.2 Ecologie

Ter voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

4.2.1 Toetsingskader

Bij de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantsoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 2.000 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Oosterschelde'. Een onderzoek ten aanzien van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door middel van een AERIUS-berekening is niet noodzakelijk aangezien de feitelijke situatie en het gebruik niet verandert. Er vinden ook geen bouwwerkzaamheden plaats. Hierdoor kan er geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Ligging van de planlocatie (blauw omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ongeveer 600 meter, dit is het gebied 'dijken Tholen'. De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van het gebied aan de overkant van de weg. Het planvoornemen heeft geen effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0009.png"

Figuur 4.2 Ligging Paasdijkweg 40 (rood omcirkeld) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Aan de feitelijke bebouwde situatie zal niets veranderen. Ook het groen wordt niet aangetast. Dit draagt bij aan het niet verstoren van de soorten die wellicht aanwezig zijn.

Conclusie

De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.3 is te zien dat er op het perceel een bouwhistorisch object aanwezig is, namelijk een historische boerderij. Deze historische boerderij bestaat uit losse delen, waaronder een vrijstaande woning uit circa 1900, een aantal gebouwen, schuren en een aantal bouwseltjes. De woning is niet meer in streekeigen stijl gebouwd en aangetast door nieuwe kozijnen. De schuur met pannen zadeldak en één dwarsdeel heeft aan drie kanten nog de originele houten zwart geteerde wanden, waarvan de kopgevel is versteend. Tegen de schuur bevindt zich een aanbouw onder een met golfplaten gedekt lessenaardak.

Het planvoornemen voorziet niet in bouwwerkzaamheden en uitsluitend in een planologische bestemmingswijziging. Door deze wijziging naar een reguliere woonbestemming krijgen de gronden een toekomstbestendige bestemming waardoor het cultuurhistorische object ook duurzaam in stand kan worden gehouden.

In de omgeving bevinden zich aan de Engelaarsdijk 2 en de Bram Groenewegeweg 1 een historische boerderij. Het wijzigen van de agrarische bestemming heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0010.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, rood omkaderd het plangebied (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)

Conclusie

Aan de feitelijke situaties zal niets veranderen. De woning blijft behouden waardoor er geen invloed is op de cultuurhistorische waarde behalve dat deze duurzaam in stand kan worden gehouden.

4.3.2 Archeologie

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.

Toetsing en conclusie

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2 ' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm. Aangezien er geen bodemverstoring plaatsvindt, wordt de dubbelbestemming overgenomen in het wijzigingsplan. Verder archeologisch onderzoek is niet van toepassing.

4.4 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek

Op 7 juli 2023 is het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in 2. Het volgende kan geconcludeerd worden.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'heterogeen verdacht, niet lijnvormig' dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Geadviseerd wordt om de betreffende verontreinigingssituatie met PAK en minerale olie ter plaatse van boring 03 en boring 14, nader te onderzoeken. Bij het nader onderzoek zullen de aard en de gehalten van verontreinigende stoffen en de omvang van het geval van bodemverontreiniging (vooralsnog tot maximaal aan de perceelsgrenzen) worden vastgesteld. Daarnaast zal uitsluitsel gegeven worden of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en een inschatting gemaakt worden van de milieuhygiënische risico’s die de verontreiniging met zich meebrengt, indien noodzakelijk.

Verder zijn er ter plaatse van de onderzoekslocatie bedrijfsactiviteiten (opslag vaten, gebruik bovengrondse dieseltank) verricht die mogelijk een bodemverontreiniging veroorzaakt zou kunnen hebben. Bij bedrijfsbeëindiging dienen deze bronlocaties, in het kader van de Wet milieubeheer, mogelijk nader worden onderzocht. Indien deze bronlocaties in dit kader niet onderzocht dienen te worden, adviseert Econsultancy alsnog om deze bronlocaties, in het kader van de bestemmingsplanwijziging, aanvullend te onderzoeken. De verwachting is dat eventuele bodemverontreinigingen beperkt van omvang zullen zijn. Uitgaande hiervan zal het waarschijnlijk geen milieuhygiënische belemmering vormen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag.

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem aanwijzingen gevonden die mogelijk aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Dit in verband met de voormalige asbesthoudende golfplaten van het dak van de 2 schuren en de stal welke naar waarschijnlijkheid geen dakgoot bevatten. Ook bleken de destijds aangetroffen losstaande asbesthoudende golfplaten tegen de schuur op onverharde grond te hebben gestaan. Econsultancy adviseert een onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 te laten uitvoeren.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Nader- en aanvullend bodemonderzoek

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek is een nader en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is op 13 november 2023 uitgevoerd en opgenomen in bijlage 3. Het volgende kan geconcludeerd worden.

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. Tevens is de bovengrond plaatselijk zwak tot matig humeus. De ondergrond is zeer heterogeen opgebouwd en bestaat uit zowel klei, zand als veenlagen. De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk baksteenhoudend.

In de ondergrond ter plaatse van boring 03 zijn geen verontreinigingen met PAK aangetoond. In verticale richting zijn in de bovengrond ter plaatse van boring 03 ten hoogste lichte verontreinigingen met PAK aangetoond. In de bovengrond ter plaatse van boring 14 zijn geen verontreinigingen met PAK of minerale olie/aromaten aangetoond. In verticale richting in de bovengrond ter plaatse van boring 14 is ten hoogste een lichte verontreiniging met PAK aangetoond.

De verontreiniging met PAK in bodem op de onderzoekslocatie is afgeperkt. Uit de analyseresultaten, in combinatie met de onderzoeksresultaten van het voorgaande bodemonderzoek, kan gesteld worden dat er op de locatie twee verontreinigingskernen aanwezig zijn. De verontreinigingskernen ter plaatse van boring 03 en boring 14 hebben ieder een omvang van circa 5 m³ (10 m² x 0,5 m), waarvan circa 1,5 m³ sterk verontreinigd met PAK. In totaal betreft dit circa 3 m³ aan sterk verontreinigde grond met PAK op de onderzoekslocatie. Tevens zijn geen verontreinigingen met minerale olie/aromaten ter plaatse van boring 14 aangetoond. De verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de voormalige aanleg van de bebouwing op de locatie omstreeks 1930.

De bron van de grondverontreiniging bevindt zich op het perceel kadastraal bekend gemeente Poortvliet, sectieL, nummer 953. Gezien er sinds de aanleg van de bebouwing geen wezenlijke veranderingen op de onderzoekslocatie hebben plaatsgevonden kan worden gesteld dat het hier een bestaand geval van bodemverontreiniging

betreft (ontstaan vóór 1 januari 1987). Uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) wordt gesteld dat het hier in het kader van de Wet Bodembescherming géén geval van ernstige bodemverontreiniging betreft.

Conclusie

Aangezien de sterke verontreiniging met PAK een bestaand geval van niet ernstige bodemverontreiniging betreft is er geen noodzaak tot sanering. Econsultancy adviseert de sterke PAK-verontreiniging, indien gewenst, op een natuurlijk moment (bijvoorbeeld bij graafwerkzaamheden) onder milieukundige begeleiding te laten ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker.

Aanvullend bodemonderzoek

In de bovengrond ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank en olievaten zijn geen verontreinigingen met minerale olie/aromaten aangetoond. Ook in het grondwater zijn geen verontreinigingen met minerale olie/aromaten aangetoond.

Conclusie

Op basis van de resultaten blijken de voormalige bovengrondse tank en opslag van olie in vaten geen verontreiniging met minerale olie/aromaten in de grond en het grondwater te hebben veroorzaakt.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.5 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Voor nieuwe ruimtelijke-functionele ontwikkelingen kunnen de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte worden berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Hiervan kan worden afgeweken mits dit goed kan worden gemotiveerd. De ligging van de locatie is 'rest buitengebied'.

Ontsluiting

Het perceel bevindt zich op een kruising aan de Paasdijkweg, Zwarteweg, Bram Groenewegeweg en Engelaarsdijk. Via de Paasdijkweg kan in zuidelijke richting de kern Poortvliet bereikt worden. Via de Engelaarsdijk kan in westelijke richting de kern Scherpenisse en de provinciale weg N286 bereikt worden. In noordelijke richting kan via de Bram Groenewegeweg de kern Sint-Annaland bereikt worden. In oostelijke richting kan via de Zwarteweg de kern Oud-Vossemeer bereikt worden. De Paasdijkweg, Zwarteweg, Bram Groenewegeweg en Engelaarsdijk zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom en maken onderdeel uit van een 60 km/uur-gebied. Fietsers en voetgangers kunnen gebruik maken van het separate fietspad. In de bestaande ontsluiting veranderd niets door de wijziging naar een reguliere woonbestemming.

Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Tholen is vastgelegd in het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Tholen 2009 - 2018'. In dat beleidsdocument zijn parkeernormen voor verschillende woningtypes opgenomen. Het parkeren geschiedt net als in de huidige situatie op eigen terrein.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

CROW-publicatie 381 (2018) geeft kencijfers voor het berekenen van de verkeersgeneratie van een ontwikkeling. Ten behoeve van het wijzigingsplan en gezien het feit van de onveranderde situatie is er geen toename van een toenemende verkeersgeneratie. De doorstroming op wegvakken en de relevante kruispunten blijft ongewijzigd.

Conclusie

Gezien het wijzigingsplan en dat aan de feitelijke bebouwde situatie niets zal veranderen, neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen niet toe en zullen geen problemen op het gebied van de verkeersafwikkeling ontstaan. Het parkeren geschiedt net als in de huidige situatie op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te allen tijde sprake moet zijn van een 'goede ruimtelijke ordening'. Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie. Daarbij moet ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en rekening gehouden worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de omliggende bedrijven.

Toetsing en conclusie

De wijziging van de agrarische bestemming naar wonen vindt plaats in het buitengebied van de gemeente Tholen. Momenteel is de bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning, dit zal in de toekomstige situatie ook zo zijn. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen.

Met het planvoornemen worden bedrijfsgevoelige functies gerealiseerd. Het meest nabijgelegen bedrijf is het agrarisch bedrijf ten westen van het plangebied aan de Engelaarsdijk 2. Op grond van de categorie-indeling van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsbouwen)' dient een richtinggevende afstand van 30 meter van deze bedrijven tot milieugevoelige bestemmingen, waaronder wonen, in acht worden genomen. De afstand vanaf het agrarisch bouwvlak aan de Engelaarsdijk 2 tot de beoogde woonbestemming bedraagt 155 meter.

Daarnaast bevinden zich aan de noordzijde als aan de oostzijde twee veehouderijen. Het gaat hier om de varkenshouderij met rundvee aan de Bram Groenewegeweg 2a op een afstand van circa 200 meter en om de varkenshouderij aan de Zwarteweg 2-2a op een afstand van circa 450 meter. Op grond van de categorie-indeling van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder 'Fokken en houden van rundvee' dient een richtinggevende afstand van 100 meter van deze bedrijven tot milieugevoelige bestemmingen, waaronder wonen, in acht worden genomen. Gezien het voorgaande, bevindt het plangebied zich op voldoende afstand.

Op basis hiervan wordt milieuhinder geen belemmering geacht voor de beoogde wijziging. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd in zijn gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden.

4.7 Akoestisch onderzoek

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Op basis van paragraaf 4.6 kan geconcludeerd worden dat het bedrijfsmatig gebruik op de omliggende percelen geen geluidsuitstralende effecten hebben die een goed woon- en leefklimaat bij de woningen in de weg staat. Omdat het woonperceel op voldoende afstand ligt van omringende percelen worden de bedrijven aldaar ook niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

4.7.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is er geen sprake van een toename van geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone van de Paasdijkweg, Zwarteweg, Bram Groenewegeweg en Engelaarsdijk. De aanwezige burgerwoning geldt als een woning in het kader van de Wgh. Het plangebied is gelegen binnen de invloedszone van de Paasdijkweg, Zwarteweg, Bram Groenewegeweg en Engelaarsdijk (60 km/uur).

Deze wegen zijn erftoegangswegen die voornamelijk worden gebruikt voor bestemmingsverkeer. Deze wegen hebben een smal profiel en geen markeringen. De wegen worden gebruikt voor gemotoriseerd verkeer. Langzaam verkeer, zoals fietsers en voetgangers, kunnen gebruik maken van het aanwezige (separate) fietspad.

Op basis van de inrichting van de wegen, de al aanwezige bedrijfswoningen en het lage gebruik kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Er is geen sprake van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in het kader van de Wgh. Wegverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.

Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. In de huidige situatie is al een woning aanwezig. De verkeersgeneratie blijft gelijk en draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de Eendrachtsweg (zie figuur 4.4). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1

Tabel 4.2 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   grenswaarde   maximale waarden in jaar 2020   maximale waarden in jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2)   40 µg/m³   16,2 µg/m³   13,1 µg/m³  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   14,8 µg/m³   13,2 µg/m³  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,0 µg/m³   6,0 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   7,8 µg/m³   6,3 µg/m³  

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0011.png"

Figuur 4.4 Luchtkwaliteit, plangebied blauw omcirkeld (Bron: CIML-monitoringstool)

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.WPpaasdijkwg40PVI-VG01_0012.png"

Figuur 4.5 Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)

Uit de informatie op de risicokaart (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de hogedrukaardgasleiding Z-525-04 zich ten westen van het plangebied bevindt (op circa 27 meter). Het invloedsgebied van deze hogedrukaardgasleiding bedraagt 70 meter. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van deze hogedrukaardgasleiding. Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' (vastgesteld op 19-12-2013) gelden in verband met veiligheid en een ongestoorde bedrijfsvoering vanuit de hartlijn van de leidingen zones waar beperkingen gelden voor onder meer bouwwerken en beplanting. Voor de aardgastransportleiding geldt aan weerszijden een zone van 4 m als belemmeringenstrook. De afstand tot het plangebied bedraagt 27 meter en het plangebied valt buiten de belemmeringenstrook. Daarnaast heeft de Regionale Milieudienst West-Brabant op 1 april 2012 de risico's van de buisleidingen in de Zeeuwse gemeenten in kaart gebracht. Deze berekening is opgenomen in bijlage 16 van het vigerende bestemmingsplan. Uit de berekeningen is geconcludeerd dat de buisleiding beschikt over een risicocontour van 10-6 van 0 m. Het GR ten gevolge van leidingen is in de gemeente Tholen niet vastgesteld omdat de populatiedichtheid zeer beperkt is. De kans op incidenten is dan ook nihil. Doordat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het GR niet toenemen. Om deze redenen is een beknopte verantwoording opgesteld voor deze hogedrukaardgasleiding.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Paasdijkweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Poortvliet, zoals de N286. Dit wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie wordt geen woning gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt.  De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Uit de beknopte verantwoording komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Toetsing en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het perceel hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' (hierna: basisplan) zoals dat op 19 december 2013 door de gemeenteraad van Tholen is vastgesteld. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.6.7 van dat basisplan. Op basis van die bepaling is de bestemming Agrarisch gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

5.2 Regels

Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. De regels van de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie - 2' uit het basisplan zijn daarmee in de basis van toepassing. Daarnaast is de parkeerregeling zoals opgenomen in de Parapluherziening Parkeren Tholen overgenomen in dit wijzigingsplan en is aangegeven dat de regels zoals opgenomen in de Parapluherziening Woonvormen ook van toepassing verklaard.

5.3 Anti-dubbeltelregeling en overgangsrecht

Verder dienen volgens paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht opgenomen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening aan het bepaal de in artikel 3.8 lid 1, sub b, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpwijzigingplan toegezonden aan de Provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. De overlegpartners hebben aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het wijzigingsplan is met ingang van 1 december 2023 voor een periode van zes weken, dus tot en met 12 januari 2024, ter inzage gelegd. Een ieder had de mogelijkheid om gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.