Plan: | Welgelegen III |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.BPwelgelegenIIITH-VG01 |
In 2014 /2015 heeft de gemeente Tholen gesprekken gevoerd met een internationale onderneming die in Zuidwest Nederland een groot distributiecentrum wilde vestigen. De gemeente Tholen, in het bijzonder een locatie aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Welgelegen bij de stad Tholen, was daarbij nadrukkelijk in beeld. Uiteindelijk heeft het bedrijf niet gekozen voor Tholen omdat het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 29 januari 2004) daartoe niet de mogelijkheid bood en het bedrijf de procedure voor herziening van het bestemmingsplan niet wenste af te wachten. Er was al wel gestart met het opstellen van een bestemmingsplan, maar vanwege het afhaken van de onderneming zijn de werkzaamheden stilgelegd. In het overleg met de Regionale ontwikkelingsmaatschappij NV REWIN West-Brabant is duidelijk geworden dat er in de markt nog steeds behoefte bestaat aan grote kavels.
Omdat klanten steeds hogere eisen stellen en producten een kortere levenscyclus hebben, staan logistieke partijen vaak onder flinke tijdsdruk bij locatiekeuzeprocessen. Het snel operationeel kunnen zijn op een bepaalde locatie speelt een steeds grotere rol bij beslissingen; denk daarbij vooral aan snelle, soepel procedures met betrekking tot plannen en vergunningen. En om goed in te spelen op de hoge dynamiek is de aanwezigheid van uitbreidingsmogelijkheden eveneens een pré.
Om die reden en vanwege het economische belang voor de regio en voor de werkgelegenheid in Tholen en omgeving in het bijzonder, heeft het gemeentebestuur ervoor gekozen om de procedure voor herziening van het bestemmingsplan te hervatten.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herziening en heeft tot doel een uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen in westelijke richting met circa 15 hectare planologisch-juridisch mogelijk te maken met als beoogde doelgroep de grotere logistieke bedrijvigheid.
Verderop in deze plantoelichting blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling planologisch en ruimtelijk aanvaardbaar is en dat er geen milieubelemmeringen voor de beoogde ontwikkeling zijn.
In dit bestemmingsplan is ook het agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij Britt) aan de Groeneweg 9 opgenomen omdat dit bedrijf door de gemeente is aangekocht mede vanwege de ontwikkeling van het bedrijventerrein. NB bij de vaststelling heeft de gemeenteraad besloten het bedrijf Britt alsnog uit het bestemmingsplan te laten. Naar aanleiding hier van is de toelichting op enkele onderdelen aangepast.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (kaart: maps.google.nl)
De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
In opdracht van de gemeente Tholen is in 2015 een notitie opgesteld waarin de ontwikkeling van de vraag naar vestigingsmogelijkheden voor logistiek en distributie is verkend. De notitie is opgenomen in bijlage 1. In paragraaf 2.2 is de notitie samengevat en toegespitst op het planvoornemen.
Naar aanleiding van reacties van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk op het voorontwerpbestemmingsplan en in verband met stringente eisen aan de toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is in juli 2016 nader marktonderzoek gedaan en de onderbouwing aangevuld. Uit de rapportage (eveneens opgenomen in bijlage 1) en een samenvatting daarvan in paragraaf 2.2.6) blijkt dat er behoefte bestaat aan een dergelijk terrein en dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Diverse onderzoeken onderstrepen de toenemende vraag naar distributiecentra. Uit een onderzoek van Stec Groep (2015) onder verladers en logistieke dienstverleners blijkt bovendien dat er ook de komende jaren een grote logistieke verplaatsingsdynamiek zal zijn. De rapportage toont dat 55% van de grote logistieke bedrijven in Nederland de komende jaren wil uitbreiden, groeien of verplaatsen.
Er zijn verschillende verklaringen voor deze dynamiek. Zo zorgen de gunstige ligging van Nederland en de hoogwaardige infrastructuur ervoor dat Nederland zeer aantrekkelijk blijft voor de vestiging van Europese distributiecentra. Het economisch herstel draagt ook bij. Tevens zorgt consolidatie binnen de sector – het optimaliseren van de distributieketen – voor beweging. Verder worden er door trends als e-commerce andere, hogere eisen gesteld aan logistiek vastgoed, waardoor de behoefte aan nieuwbouw groeit.
Een belangrijke trend binnen de logistiek is de schaalvergroting. Binnen de bovenregionale vestigingsdynamiek in Nederland is het aandeel van vragers boven de 5 hectare vanaf 2009 toegenomen tot boven de 25%. Recente (aankondigingen van) nieuwbouwprojecten onderschrijven dit beeld. Zo zijn er initiatieven voor nieuwe distributiecentra in Venlo (ruim 90.000 m2), in Waalwijk (200.000 m2) en in Zwolle (35.000 m2). Ook worden er op meerdere locaties megahallen op risico gebouwd die de 100.000 m2 in sommige gevallen gemakkelijk overstijgen. Deze nieuwbouw wordt mede gevoed door de schaarste aan modern, passend logistiek vastgoed.
De behoefte aan schaalvergroting kan worden verklaard uit de sterke groei van de goederenstromen als gevolg van de opkomst van online verkoop (meer omzet, grotere afzetgebieden en retourstromen). Mede door de opkomst van e-commerce (elektronische bedrijfsvoering) vinden er bovendien meer activiteiten plaats in distributiecentra (backoffice, assemblage) en neemt de diversificatie van producten binnen die centra toe. Schaal is daarbij, zeker voor detailhandelsactiviteiten, een belangrijk concurrentievoordeel om effectief en efficiënt te opereren. Maar ook voor logistieke dienstverleners is het realiseren van schaalvoordelen aantrekkelijk om competitief te blijven, metrages optimaal te benutten en een optimale bezorging van goederen te realiseren.
Vanwege de toenemende schaalvergroting wordt de beschikbaarheid van grote tot zeer grote kavels (> 4 hectare) een steeds belangrijkere locatiefactor in de logistiek. Niet alleen de omvang van de kavel is overigens van belang, maar ook het juiste formaat kavel. Bij voorkeur zijn deze rechthoekig en hebben ze een diepte van 185 tot 200 meter, onder andere om per 1.000 m2 gebouw één laadperron te kunnen realiseren. Daarbij is een bouwhoogte van 15 tot 20 meter tegenwoordig de minimale standaard.
In het eerder genoemde onderzoek van Stec Groep komt Zuid-Nederland als belangrijkste voorkeursregio van logistieke bedrijven naar voren. De regio's West-Brabant, Tilburg en Venlo-Venray vormen dan ook al jarenlang de top 3 van logistieke hotspots.
West-Brabant heeft een zeer sterke positie en een hoog marktaandeel bij het aantrekken van (internationale) distributiecentra. De regio trok in de periode 2000-2014 liefst 37 bovenregionale distributiecentra aan en is daarmee met afstand de nummer één. De sector logistiek is bovendien goed voor ruim 40% van de door de regionale ontwikkelingsmaatschappij NV REWIN West-Brabant gecreëerde arbeidsplaatsen in de afgelopen drie jaar.
Mede door deze sterke aantrekkingskracht en de recente komst van grote vestigers neemt de beschikbaarheid van grote kavels in West-Brabant echter af. Voor partijen die nu of op korte termijn grote logistieke kavels zoeken in de regio zijn er beperkte mogelijkheden. En, zoals in paragraaf 2.2.1 is aangegeven, bestaand vastgoed voldoet veelal niet aan de gestelde eisen.
De regio West-Brabant blijft de komende jaren aantrekkelijk blijven voor logistiek en distributie. Dit onder meer dankzij de goede infrastructuur, het nog steeds sterke logistieke imago en de aantrekkelijke ligging ten opzichte van Europese afzetmarkten. Wel zal gewerkt moeten worden aan de (snelle) beschikbaarheid van ruimte. Hiermee kan worden ingespeeld op de trend van schaalvergroting en op de steeds kortere doorlooptijden die klanten wensen bij het opstarten van een logistieke operatie.
Tholen-stad ligt op zeer korte afstand van West-Brabant en maakt daardoor feitelijk onderdeel uit van het logistieke vestigingsklimaat (infrastructuur, kennis, arbeid) van deze regio. Bovendien is de bereikbaarheid van Tholen-stad/ bedrijventerrein Welgelegen goed. De afstand van de uitbreidingslocatie tot de rijksweg A4 bedraagt slechts enkele kilometers. Deze rijksweg vormt na de recente openstelling van het tracé bij Steenbergen een goede verbindingsweg van en naar Rotterdam en naar België.
De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein met totale omvang van 15 hectare, is vanuit dit perspectief een belangrijke aanvulling.
Als marktregio voor Welgelegen III geldt primair de regio Tholen plus West-Brabant. Er is ook dynamiek geconstateerd tussen De Bevelanden, Schouwen-Duiveland en Tholen. Deze dynamiek kan de komende jaren groter kan worden door de aantrekkingskracht van Welgelegen III/Tholen op logistieke bedrijven uit De Bevelanden en Schouwen-Duiveland.
De totale uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in de marktregio voor Welgelegen III bedraagt bijna 400 (397) ha netto in de periode 2016-2025. Dit is de optelsom van:
De totale uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen voor grootschalige logistiek (> 5 ha) in de marktregio voor Welgelegen III bedraagt 193 ha netto in de periode 2016 tot 2026. Dit is de optelsom van:
In de marktregio bedraagt het totale aanbod aan ruimte voor zeer grootschalige logistiek - exclusief Welgelegen III - maximaal 160 ha.
Het aanbod op de terreinen Olzendepolder (Reimerswaal) en Straalweg/Zuidhoek (Zierikzee) wordt kwalitatief gezien als niet aantrekkelijk beoordeeld voor zeer grootschalige logistiek.
De actuele regionale behoefte in de marktregio in het segment waarop Welgelegen III zich richt, bedraagt zodoende circa 33 ha. De mogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied zijn beperkt. Maximaal 20 ha kan op korte termijn (circa 1 jaar) worden gefaciliteerd op de voormalige Philipslocatie in Roosendaal. De actuele regionale behoefte voor Welgelegen III komt zo dus op minimaal 13 ha. Daarbij is in het onderzoek opgemerkt dat:
De vraag grote logistieke kavels (> 4 hectare) blijft de komende jaren hoog in Nederland, en in het bijzonder in de as Rotterdam-Venlo. In de marktregio (Tholen plus West-Brabant) is een totale uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen voor grootschalige logistiek (> 5 ha) van 193 ha netto in de periode 2016 tot 2026. Daar staat momenteel een aanbod tegenover van maximaal 160 ha. Afhankelijk of op korte termijn op de voormalige Philipslocatie in Roosendaal kan worden ontwikkeld bedraagt de uitbreidingsbehoefte in het segment waarop Welgelegen III zich richt ten minste 13 tot ten minste 33 ha.
De te realiseren logistieke kavel(s) op Tholen zijn vanuit dit perspectief kansrijk te noemen. De locatie Welgelegen maakt in feite onderdeel uit van het bewezen logistieke vestigingsklimaat van West-Brabant en biedt, mede door de komst van de rijksweg A4, voldoende kwaliteiten om grotere distributiecentra te huisvesten.
Op het bestaande bedrijventerrein Slabbecoornpolder - Welgelegen is geen ruimte beschikbaar voor grote logistieke en distributiebedrijven. Dat betekent dat een nieuwe locatie moet worden ontwikkeld; een die bij voorkeur aansluit op het bestaande bedrijventerrein. Een locatie verder op het eiland is voor bedrijven niet interessant.
De gemeenteraad heeft in december 2012 al uitsproken dat de locatie ten noorden van de stad Tholen en ten westen van de Mosterddijk kan worden ontwikkeld tot bedrijventerrein (zie paragraaf 3.4). De locatie sluit direct aan op het bestaande bedrijventerrein Welgelegen.
De locatie is goed bereikbaar te maken via het bestaande bedrijventerrein en in een later stadium ook direct op de provinciale weg. De capaciteit van deze weg is toereikend om het verkeer dat wordt gegeneerd door verwachten bedrijvigheid te kunnen verwerken.
De ontwikkeling is niet in strijd, c.q. past binnen het vastgesteld ruimtelijk beleid van de verschillende overheden (zie hoofdstuk 3). Er zijn vanuit sectorale wetgeving geen belemmeringen om de locatie te ontwikkelen (zie hoofdstuk 4.)
In verband met het hiervoor beschreven profiel van het bedrijventerrein wordt een minimumoppervlakte per bedrijfsperceel van 5 hectare vastgelegd.
Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen zijn in 2003/2004 algemene randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd. Deze zijn vertaald in een ruimtelijk structuurbeeld (zie toelichting geldend bestemmingsplan Welgelegen). De nu beoogde uitbreiding is niet voorzien binnen deze ruimtelijk structurele opzet. Daarom is een nieuwe verantwoording van de ruimtelijke planopzet nodig in deze toelichting.
Figuur 2.1 Ruimtelijke opzet Welgelegen III
Achtereenvolgens wordt ingegaan op de volgende aspecten:
In paragraaf 2.2.3 zijn de standaardmaten vermeld waaraan kavels voor logistieke en distributiebedrijven bij voorkeur aan moeten voldoen:
De bouwhoogten zijn substantieel hoger dan de maximum bouwhoogten (10 tot 12 meter) die op het bestaande bedrijventerrein zijn mogelijk gemaakt. Deze hoge bouwhoogten houdt verband met de gewenste stapelhoogten in gebouwen en de benodigde vrije ruimte.
Ontsluiting autoverkeer
De Curieweg op het bedrijventerrein Welgelegen II ontsluit het plangebied. Er wordt daarvoor een doorgang door de Mosterddijk gemaakt. De benodigde oppervlakte wordt aangekocht van de Ambachtsheerlijkheid. In westelijke richting gaat de Curieweg over in de Akkerweg, een landbouwontsluitingsweg die aansluit op de Nieuwlandseweg en ruim anderhalve kilometer verder op de provinciale weg. Een rechtstreekse ontsluiting op de provinciale weg is voor het bedrijventerrein op korte termijn niet noodzakelijk, maar op de langere termijn wel gewenst.
De Curieweg sluit aan op de hoofdas Welgelegen die de scheiding vormt tussen de bedrijventerreinen Slabbecoornpolder (oostzijde) en Welgelegen (westzijde). Via de weg Welgelegen wordt het verkeer afgewikkeld in vooral zuidelijke en oostelijke richting (Nieuwe Postweg - N286-A4) en in noordelijke richting (Oud Vossemeersedijk/N656-N257-N59). De Langeweg die ligt aan de oostzijde van het plangebied is een voortzetting van de weg Welgelegen in noordelijke richting. Vrachtverkeer dat niet kan worden aangemerkt als bestemmingsverkeer is niet toegestaan.
Ontsluiting langzaam verkeer
De uitbreiding is goed bereikbaar voor langzaam verkeer. Aan de westzijde van de weg Welgelegen en ten noorden van de Curieweg zijn namelijk vrijliggende fietspaden in twee richtingen aangelegd.
Parkeren
Uit het oogpunt van verkeersveiligheid en ruimtelijke kwaliteit zal het parkeren door personeel, bezoekers en leveranciers volledig op de bedrijfspercelen zelf moeten plaatsvinden. De hierbij te hanteren parkeernormen zijn opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan Tholen 2009-2018' (zie paragraaf 4.2).
De bestaande waterloop langs de Mosterddijk aan de zijde van Welgelegen III kan ten behoeve van de bedrijventerreinontwikkeling worden gedempt. Voor het realiseren van de benodigde waterberging wordt de waterloop aan de zuidwestzijde van het plangebied uitgebreid, wordt aan de noordwestzijde van het plangebied een nieuwe watergang aangelegd en wordt aan de zuidzijde een overloopgebied (verlaagd grasveld) gecreëerd. Op termijn zou aan de noordzijde ook extra waterberging kunnen worden gerealiseerd. Zie voor meer uitleg bijlage 3.
De Mosterddijk is een landschappelijk waardevol element en heeft daarom in het provinciaal beleid een beschermde status. De provincie is bereid om mee te werken aan het afgraven van de dijk, mits dat wordt gecompenseerd.
Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan het open buitengebied. Aan deze zijde is aandacht nodig voor landschappelijke inpassing. Rond het beoogde bedrijventerrein ligt een zone waar dit kan worden gerealiseerd.
In verband met de hoge bouwhoogten wordt langs de buitenrand van het bedrijventerrein een afschermende groengordel aangelegd die bestaat uit een strook van netto 10 meter. In deze strook wordt een grondwal gerealiseerd met een hoogte van ten minste 3 meter. Op de grondwal wordt hoge opgaande beplanting aangebracht. Daarmee kan de bebouwing niet geheel aan het zicht worden ontnomen. Om de landschappelijke effecten te verzachten, zullen gebouwen daarom met een aangepaste kleurstelling worden gebouwd waardoor het gebouw minder opvalt. Aan onderzijde worden donkere kleuren toegepast; naar boven toe steeds lichtere horizontale stroken. Aanvullend op welstandtoetsing wordt dit geregeld bij de verkoop van gronden.
Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar de paragraaf 2.5.4. Daarin worden antwoorden op de volgende vragen gegeven:
Conform SVBP bevat Inleidende regels artikelen met de Begrippen en de Wijze van meten.
In Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving en bouwregels. De regels zijn uit oogpunt van uniformiteit van bestemmingsplannen zoveel mogelijk afgestemd op de regels van de bestemmingsplannen Kommen gemeente Tholen en Slabbecoornpolder-Welgelegen.
Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
Voor alle gronden die mogelijk zullen worden uitgegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat:
Welke functies zijn toegestaan?
Omdat het bedrijventerrein Welgelegen III primair is bedoeld voor grote logistieke bedrijven en distributiebedrijven is een minimumoppervlakte van 5 hectare per bedrijfsperceel vastgelegd. Voor kleinere bedrijven is op het bestaande bedrijventerrein nog ruimte beschikbaar. En als dat niet meer het geval mocht zijn, dan wordt daarvoor nieuw bedrijventerrein ontwikkeld.
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
Welke functies zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
Voor de dijk tussen de bedrijventerreinen Welgelegen II en Welgelegen III en voor de Akkerweg, momenteel een landbouwontsluitingsweg in het verlengde van de Curieweg.
Welke functies zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Wijzigingsbevoegdheid
De bestemming kan worden gewijzigd in Bedrijventerrein en Verkeer. In paragraaf 2.5.5 wordt hier op ingegaan.
Waarvoor is de bestemming opgenomen?
Voor de waterlopen aan de weerszijden van de binnendijk en voor de te graven waterpartij aan de zuidzijde die voor de waterhuishouding en als blusvoorziening belangrijk is.
Welke functies zijn toegestaan?
Water en de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggetjes voor langzaam verkeer.
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers mogen worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.
Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding (zie paragraaf 4.12) De gasleiding is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 meter aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Gas mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2A, Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het archeologiebeleid van de gemeente Tholen. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.
Er gelden voor het plangebied twee dubbelbestemmingen. Daarin is het volgende geregeld.
Het onderscheid tussen de verschillende archeologische bestemmingen is de oppervlaktemaat, waarboven bij een bodemverstoring een onderzoeksplicht geldt en de dieptemaat waarboven evenmin geen onderzoek behoeft te worden uitgevoerd. De oppervlaktematen bij de gehanteerde bestemmingen zijn:
In eerstgenoemde bestemming geldt dat een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan 0,9 m of meer beneden het maaiveld worden uitgevoerd.
In de tweede bestemming geldt een vrijstellingdiepte van 0,4 m onder het maaiveld. Deze dieptemaat is 'standaard' in de gemeente.
Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is.
Artikel 10 Waarde - Beschermde dijk
De Mosterddijk is een cultuurhistorisch waardevolle binnendijk (zie paragraaf 4.3). Deze dijk is in het bestemmingsplan Buitengebied voorzien van een beschermende regeling. Die regeling is in onderhavig bestemmingsplan overgenomen. Aangezien de te beschermen waarden samenvallen met andere bestemmingen is gekozen voor een dubbelbestemming. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor werkzaamheden ten behoeve van de samenvallende enkelbestemmingen dient steeds aan de te behouden waarden van de dubbelbestemming te worden getoetst. Hiervoor is een omgevingsvergunning met bijbehorende afweging noodzakelijk. Overigens bestaat de mogelijkheid dat de dijk wordt afgegraven. In dat geval kan niet volstaan worden met louter een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, concreet het afgraven) maar zal het bestemmingsplan worden herzien.
In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, de Algemene bouwregels en Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels opgenomen. Ook is een bepaling voor de werking van de wettelijke regelingen opgenomen, waarnaar elders in de regels wordt verwezen.
Het artikel met de Anti-dubbeltelregel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijventerrein mag een bepaald percentage van het bouwperceel worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen terrein nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel kan worden betrokken.
Artikel 12 Algemene bouwregels bevat een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
In Artikel 13 Algemene afwijkingsregels is voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel 14.1 een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels bevat één lid:
In lid 14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 12.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:
Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.
Analyse
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Toetsing en conclusie
In de SVIR is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De uitbreiding van het bedrijventerrein past wel in het algemene streven om ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en voor economische ontwikkeling. Verder worden de in de SVIR genoemde nationale belangen door de afronding van het bedrijventerrein Welgelegen niet geschaad.
Inleiding
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de vestiging van bedrijven en de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. In dit kader is artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro van belang. Volgens dit artikel moet in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:
Toetsing en conclusie
In hoofdstuk 2 en bijlage 1 is uitgebreid ingegaan op de behoefte aan nieuw bedrijventerrein voor grote logistieke bedrijven en (internationale) distributiecentra. Kort samengevat blijkt daaruit dat in Nederland, en in het bijzonder in de as Rotterdam-Venlo, een grote vraag bestaat naar logistieke kavels (> 4 hectare). Op de genoemde as komt de regio West-Brabant als belangrijkste voorkeursregio naar voren. Tholen-stad maakt feitelijk onderdeel uit van het logistieke vestigingsklimaat (infrastructuur, kennis, arbeid) van deze regio.
Afhankelijk of op korte termijn op de voormalige Philipslocatie in Roosendaal kan worden ontwikkeld bedraagt de uitbreidingsbehoefte in het segment waarop Welgelegen III zich richt ten minste 13 tot ten minste 33 ha. In het onderzoek Ladder Welgelegen III Tholen (zie paragraaf 2.2.6) zijn de 3 treden van de ladder doorlopen op het niveau van de marktregio.
Op gemeentelijke niveau is in Sint-Maartensdijk door herstructurering weliswaar een voorraad aan bedrijventerrein ontstaan, maar deze voorraad is vanwege de omvang en ligging niet geschikt voor grote logistieke bedrijven en (internationale) distributiecentra. Op de andere terreinen is momenteel geen herstructureringsnoodzaak. In de vorige programmaperiode zijn twee terreinen getransformeerd en aan de voorraad onttrokken. Dit betroffen bedrijventerrein Noord te Tholen waar nu de nieuwe wijk VesteTuin in aanbouw is en het bedrijfsterreintje in het Havengebied Sint-Annaland waar nu een nieuw centrum wordt gerealiseerd. De conclusie is dan ook dat aan de treden 1 en 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan.
De locatie ligt nabij de provinciale weg N286 en is daarmee goed bereikbaar voor autoverkeer. De N286 is ook opgenomen in de lijnvoering van het openbaar busvervoer. De meest nabijgelegen halte bevindt zich aan de Grindweg, nabij de op en afritten van de provinciale weg. De afstand tot het plangebied bedraagt ruim 1,5 km ofwel op ruim een kwartier lopen. Deze afstand is niet optimaal. Momenteel is er een onderzoek gaande om de lijnvoering niet meer over de dijk naar Oud Vossemeer te laten gaan maar langs of over het bedrijventerrein van Tholen naar Oud-Vossemeer. De halte kan dan meer centraal komen.
In paragraaf 4.2 is aangegeven dat de uitbreiding goed bereikbaar voor langzaam verkeer. Andere middelen van vervoer zijn op Tholen niet aanwezig.
Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. In deze paragraaf wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid. De sectorale aspecten milieu, water en natuur worden in hoofdstuk 4 behandeld.
Opgaven en ambities
In het omgevingsplan is aangegeven dat de provincie de kernkwaliteiten van Zeeland verder wil benutten, (h)erkennen en versterken. Het behouden en versterken van landschappelijke kwaliteiten, natuur en de deltawateren liggen aan de basis van een dynamisch en veelzijdig Zeeland. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. Voor een krachtig Zeeland en een gezonde regionale economie zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig.
De balans tussen enerzijds het beschermen en ontwikkelen van het natuurlijk kapitaal van Zeeland en economische ontwikkelingen anderzijds verdient aandacht. Dit wordt vormgegeven door bestaande beleidslijnen (o.a. het Natuurnetwerk Zeeland en het tegengaan van verstening in het buitengebied) en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Een van de opgaven en ambities die in het omgevingsplan zijn geformuleerd, is duurzame ontwikkeling als vertrekpunt. Dit wordt vertaald in een lange termijn perspectief door te kiezen voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van economie, vestigingsklimaat en ruimtelijke kwaliteit. Het optimaal benutten van de potentie en kernkwaliteiten van Zeeland speelt daarbij een grote rol. Deze liggen besloten in de omgeving, de ligging aan zee, de mensen en de daarmee samenhangende beeldbepalende economische sectoren. In het hart van de grote havengebieden van de Rijn-Maas-Schelde Delta (Rotterdam, Antwerpen, Gent, Zeebrugge) heeft Zeeland sterke banden met de Vlaamse steden, West-Brabant en de zuidvleugel van de Randstad. Samen vormen dit het hoefijzer rond Zeeland. De Provincie wil de bijzondere positie en potentie van Zeeland verder versterken en tot ontwikkeling brengen.
Toetsing
De ontwikkeling van Welgelegen III past in het streven naar economische groei en ontwikkeling.
Bedrijventerreinen
Ten aanzien van bedrijventerreinen gelden de volgende beleidsuitgangspunten.
Doelstelling en inzet provincie
Voor de steden en regio's is het kunnen aanbieden van voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige bedrijventerreinen van groot belang. De provincie Zeeland bevordert optimale afstemming van vraag en aanbod van bedrijventerreinen, herstructurering van bestaande terreinen, zorgvuldig ruimtegebruik, landschappelijke inpassing en goede bereikbaarheid. Hiervoor wordt de duurzaamheidsladder gehanteerd.
Toetsing
Met de ontwikkeling van Welgelegen III voldoet aan de kaders die vanuit de duurzaamheidsladder voor alle stedelijke ontwikkelingen gelden. Alleen de bereikbaarheid van het openbaar vervoer is nog niet optimaal, maar het is de verwachting dat dit op termijn wel het geval zal zijn wanneer de lijnvoering over het bedrijventerrein gaat lopen en de bushalte wordt verplaatst naar een meer centrale locatie (zie paragraaf 3.2.2).
Regionale samenwerking
Omdat de bedrijventerreinenmarkt regionaal georiënteerd is, werken gemeenten in regionaal verband samen en stemmen zij hun bedrijventerreinbeleid af in bedrijventerreinprogramma's.
Omwille van een zorgvuldige planning verlangt de provincie een consequente toepassing van de duurzaamheidsladder.
Toetsing
Gezien de bijzondere doelgroep van bedrijven is de gemeente Tholen van oordeel dat het bedrijventerrein op Welgelegen III kan worden aangemerkt als een bijzondere, buiten het regionaal bedrijventerreinenprogramma vallende werklocatie. Het bedrijventerrein zorgt niet voor een ontwrichting van vraag en aanbod aan bedrijventerreinen in de regio van welke aard dan ook. Deze ontwikkeling biedt kansen niet alleen voor gemeente Tholen, maar vooral ook voor de regio. De voorgenomen ontwikkeling is/wordt ingebracht in het reguliere overleg met de West-Brabantse regiogemeenten.
Voor wat betreft de toetsing aan de duurzaamheidsladder wordt verwezen naar paragraaf 3.2.
Concentratie en bundeling van bedrijven
Het is zowel ruimtelijk als economisch van belang dat bedrijvigheid geconcentreerd en gebundeld wordt ontwikkeld. Bedrijvigheid wordt daarom zoveel mogelijk geclusterd op bedrijventerreinen, met de nadruk op ontwikkeling van de grootschalige terreinen (80% van de toename van het areaal per regio vindt hier plaats).
Om infra-investeringen optimaal te kunnen benutten en overlast te voorkomen moet worden aangesloten bij het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer.
Toetsing
Aan deze doelstelling wordt voldaan. Welgelegen III sluit ruimtelijk en functioneel aan op het bestaande bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen. De locatie ligt op korte afstand van (lees: naast) de provinciale weg N286 en de rijksweg A4, hoofdwegen voor goederenvervoer.
Kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen
Om de kwaliteit van bedrijventerreinen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij wensen en kansen uit de markt is onder andere aandacht voor beheer, bereikbaarheid en marktconforme grondprijzen nodig. De provincie dringt er bij gemeenten op aan om duurzaam beheer en onderhoud bij nieuwe terreinen te borgen en ondersteunt herstructurering en transformatie van verouderde terreinen.
Toetsing
Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Met de bedrijven die zich vestigen op Welgelegen III zal de gemeente overeenkomsten sluiten die een duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein zullen borgen. Er zullen marktconforme grondprijzen worden gehanteerd, met dien verstande dat de grondprijzen concurrerend zullen zijn ten opzichte van vergelijkbare terreinen in de regio West-Brabant.
De afgelopen jaren heeft de gemeente Tholen fors geïnvesteerd in herstructurering en transformatie van het bedrijventerrein Noord op korte afstand van het plangebied. Verder is in de planning herstructurering op het bedrijventerrein Sint-Maartensdijk opgenomen. De oppervlakte die hierbij opnieuw ter beschikking komt (circa 1,5 ha) is niet geschikt voor de beoogde doelgroep van bedrijven.
Kantoren
Als uitwerking van het rijksbeleid ter voorkoming van overaanbod van kantoren, wordt selectief omgegaan met nieuwe kantoorontwikkeling. De provincie wil, om investeringen in openbaar vervoer en infrastructuur optimaal te benutten, dat zelfstandige grootschalige kantoren zoveel mogelijk gesitueerd zijn in of direct aansluiten aan de binnenstad van Goes, Middelburg, Vlissingen en Terneuzen. Ontbreken die mogelijkheden dan is vestiging aan toegangswegen naar het stadscentrum, dichtbij doorgaande wegen en aan de stadsranden bij de toegangswegen mogelijk.
Toetsing
Aan dit beleidsuitgangspunt wordt voldaan. Er worden in onderhavig bestemmingsplan geen zelfstandige kantoren in het plangebied mogelijk gemaakt.
De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn vertaald in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).
Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is gedeeltelijk vertaald in de Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland (PRVZ). De onderwerpen in deze verordening die relevant zijn voor het bestemmingsplan, zijn hierna opgenomen.
Artikel 2.1 algemene regels voor duurzame verstedelijking
In dit artikel zijn de voorwaarden vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen alsmede de uitbreiding daarvan. Aan dit artikel hoeft echter niet meer te worden getoetst omdat het Rijk hiervoor spelregels heeft vastgelegd in het Bro (zie paragraaf 3.2).
Artikel 2.2 bedrijven en detailhandelsvoorzieningen
Het derde en het zesde lid zijn relevant.
Derde lid:
In dit lid is geschreven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan voor een nieuw bedrijventerrein, alsmede de uitbreiding van een bedrijventerrein, aannemelijk wordt gemaakt dat:
a. Het plan bijdraagt aan of niet in strijd is met de doelstelling dat 80 procent van de bedrijvigheid regionaal wordt geclusterd op of aansluitend aan grootschalige bedrijventerreinen.
De voorgenomen bedrijventerreinontwikkeling sluit ruimtelijk en functioneel aan op het regionale bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen. Binnen de gemeente Tholen is de ontwikkeling van bedrijvigheid geconcentreerd op dit bedrijventerrein. Daarmee wordt aan dit artikel uit de verordening voldaan.
De gemeente beschikt over 9,38 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein (situatie begin 2015). Daarvan ligt 6,4 hectare op het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen (dit is exclusief het voor grootschalige detailhandel gesegmenteerde deel van Welgelegen II). De rest van het beschikbaar bedrijventerreinareaal is gesitueerd bij de verschillende kernen. Als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van het aanbod bij de kern Tholen neemt het relatieve aandeel bij de kern Tholen toe en wordt op een goede wijze invulling gegeven aan dit uitgangspunt.
b. duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein gewaarborgd is.
De gemeente legt een exploitatieopzet vast op welke wijze beheer en onderhoud van het bedrijventerrein wordt verzekerd. (Zie ook paragraaf 3.3.1 (onder: Kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen) en hoofdstuk 5.) Over het duurzaam beheer en onderhoud kan nog het volgende worden gemeld:
De enige openbare ruimte in het plangebied betreft de groenstroken langs de buitenranden van het terrein.
Het beheer en onderhoud van de groenstroken wordt uitgevoerd door de gemeente en van de waterlopen geschiedt door het waterschap. Langs de waterlopen aan buitenrand is rekening gehouden met een onderhoudstrook van 5 meter (zie paragraaf 4.4.2.).
Het bedrijventerrein wordt duurzaam ingericht. De planstructuur is rationeel opgezet. Bij de inrichting en kavelverdeling ontstaan geen overhoeken waar rommelzones kunnen ontstaan.
Er wordt een bebouwingspercentage van 75% van de gronden gehanteerd. Opslag etc. van producten en materialen moeten zoveel mogelijk uit het zicht komen en zeker niet voor de voorgevel.
Naast de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft voor een doelmatig beheer van de bij haar in beheer zijnde ruimten (de gemeente heeft een voorbeeldfunctie), geldt er tevens een verantwoordingsplicht voor de gevestigde ondernemers. De insteek van de gemeente is om het bedrijventerrein dynamisch en vitaal te laten zijn en te houden. Dat kan door te zorgen dat het terrein wordt aangewend conform de doelstelling en die is bedrijfsmatige exploitatie door hier werkende ondernemers of vanuit het terrein werkende ondernemers. Functies die niet passen in het profiel van het bedrijventerrein (grote en regionale bedrijven) worden niet toegestaan.
Zesde lid
In een bestemmingsplan kunnen nieuwe grootschalige, zelfstandige kantoren uitsluitend toegelaten worden in of direct aansluitend aan de binnenstad van Goes, Middelburg, Vlissingen en Terneuzen.
Toetsing:
Zoals in paragraaf 3.3.1 al is gemeld worden nieuwe zelfstandige kantoren in onderhavig bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
Overige artikelen
Gronden in het plangebied zijn niet grenzend aan of aangewezen als:
Artikel 2.4 windenergie
Eerste lid
In een bestemmingsplan worden nieuwe windturbines, met een hogere tiphoogte dan 20 meter, niet toegelaten. In bepaalde gebieden (bij verordening aangegeven) kan hiervan worden afgeweken.
Toetsing:
Het plangebied is niet aangewezen als een gebied waar windturbines met een hogere tiphoogte kunnen worden geplaatst. Dat betekent dat in het plangebied windturbines kunnen worden toegestaan met een ashoogte van ten hoogste 17 meter. Deze mogelijkheid is in onderhavig bestemmingsplan geregeld.
Artikel 2.17 landschap en erfgoed
In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen of cultuurhistorische elementen die in de verordening zijn aangeduid wordt inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen. Een bestemmingsplan strekt mede tot behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden en stelt daartoe regels.
Toetsing:
Dit artikel heeft betrekking op de Mosterddijk. Deze dijk heeft in de verordening de aanduiding 'landschap lijn'. De dijk is in onderhavig bestemmingsplan voorzien van een beschermende regeling ( Artikel 10 Waarde - Beschermde dijk) die is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied. In verband met de beoogde ontwikkeling van Welgelegen III kan het noodzakelijk zijn een (groot) deel van de dijk af te graven. Verwezen wordt naar paragraaf 2.4.3 en 2.4.5. Gezien het economische belang wordt dit aanvaardbaar geacht
In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is aangekondigd dat halverwege de termijn een evaluatie wordt gehouden en dat indien nodig het plan wordt herzien. Gebleken is dat een aantal beleidsonderdelen vraagt om bijsturing, verduidelijking of uitwerking. Deze aanpassingen vragen om directe actie en kunnen daarom niet wachten op een volgend Omgevingsplan. Dat is de aanleiding voor een tussentijdse herziening. Aanpassing van beleid leidt ook tot andere acties om het beleid uit te voeren.
De beleidswijzigingen die worden voorgesteld, hebben betrekking op de thema's Vastgoed, Landelijk gebied, Deltawateren en Milieu.
De daadwerkelijke wijzigingen krijgen begin 2016 definitief vorm in een aangepaste versie van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018.
In opdracht van de provincie Zeeland is door de Stec groep een behoefteraming voor de bedrijventerreinen in Zeeland voor de periode 2013-2023 opgesteld. In dit programma dient uitgegaan te worden van de behoefteraming over de komende 10 jaar. Voor Tholen is een behoefte geraamd van 10 ha voor de komende 10 jaar. De raming is gebaseerd op een tamelijk hoge economische groei, een stagnerende bevolkingsgroei en een marginale werkgelegenheidsgroei.
Wanneer in de praktijk blijkt dat de uitgifte hoger is of dat er incidentele grote uitgiftes zijn gerealiseerd, dan kan en mag de raming worden geëvalueerd. Het kan bijvoorbeeld zijn dat na een jaar blijkt dat 2 van de 10 hectare is uitgegeven. De vervolgstap is dan dat de programmering opnieuw tegen het licht gehouden kan worden.
De Wegenverordening Zeeland 2010 regelt het (aanvullend) beheer van de openbare wegen in Zeeland, met inbegrip van taluds, bermen, wegsloten, vlucht- en parkeerstroken, bushaltes, beplanting, geluidschermen, wegverlichting, bebakening, vangrails, bewegwijzering, verkeersborden, verkeersregelinstallaties, enz. Langs deze openbare wegen geldt een waarborgingsbeleid om de verkeersplanologische functies van wegen voor de toekomst veilig te stellen. In de verordening is daarom bepaald dat het verboden is langs wegen buiten de bebouwde kom bouwwerken te maken of te hebben binnen een afstand uit de as van de hoofdverkeersbaan of, indien de weg twee hoofdverkeersbanen heeft, uit de as van de dichtst bij gelegen hoofdverkeersbaan, van:
De weg N286 is een weg die in het beheer is van de provincie. Aan de waarborgingszone van 40 meter uit de as van de weg wordt voldaan.
Provinciale behoefteraming bedrijventerreinen 2013 leidend
In oktober 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders het bedrijventerreinprogramma dat liep tot 2012 is daarmee geactualiseerd. Was in het vorige programma de ijzeren voorraad leidend, in het nieuwe programma wordt uitgegaan van de behoefteraming bedrijventerreinen 2013 die in opdracht van de provincie Zeeland is door de Stec groep is opgesteld (zie paragraaf 3.3.4).
Evenals in de vorige periode is de raming een behoorlijk stuk lager dan de historische uitgiftecijfers bij de gemeente Tholen. Deze bevindt zich namelijk gemiddeld op ca. 2 ha bedrijfsgrond per jaar over de afgelopen 10 jaar. Door de provincie is aangegeven dat de raming kan en mag worden bijgesteld wanneer in de praktijk blijkt dat de uitgifte hoger is of dat er incidentele grote uitgiftes zijn gerealiseerd.
Verdere ontwikkeling bedrijventerrein Welgelegen
Het zwaartepunt van de ontwikkelingen vindt plaats bij de regionale kern Tholen. De aantrekkingskracht van de nieuwe A4 is daarbij sterk merkbaar. Ook de eerder opgemerkte en onderzochte vraag naar grote kavels (zie paragraaf 2.2) richt zich op Tholen. De huidige voorraad regulier terrein op Welgelegen II is 6,4 ha (inclusief 2,8 ha. grootschalige detailhandel en exclusief 3,58 ha. die al voor Compakboard is bestemd). Welgelegen II kan hierna nog met netto 3,1 ha. (1,42 voor eerste fase Compakboard en 1,74 ha.) via een wijzigingsplan worden uitgebreid.
De gemeente heeft een aantal jaren geleden 18 ha grond aan de noordkant van de Nieuwe Postweg aangekocht voor uitplaatsing van de sportvelden uit Tholen. Nu dit echter niet meer aan de orde is, is deze locatie zeer geschikt voor uitbreiding van het bedrijventerrein. Hierop kan één groot kavel van circa 15 ha worden gerealiseerd. Vooral dit kavel past in de gesignaleerde en onderbouwde vraag naar grote kavels in de logistieke sector.
Daarnaast is er nog 13,6 ha bruto (netto 75% is 10,2 ha) beschikbaar als gevolg van de aankoop van de intensieve veehouderij gecombineerd met het perceel dat al jaren in eigendom van de gemeente. Op dit laatstbedoelde perceel (oppervlakte van 5 ha) bevindt zich een grond- en baggerdepot. Hierop kan een eventuele vervolguitbreiding van Compakboard worden gesitueerd.
Wat dan nog resteert, is een kavel van 5,2 ha netto dat in de volgende programmaperiode of zoveel eerder dan nodig is, in productie genomen kan worden. Voor de verdere toekomst is een uitbreidingsrichting ten noordwesten van het bedrijventerrein in de hoek Langeweg/Groene of Hokseweg een logische vervolgstap. Deze aangrenzende landbouwpercelen hebben een totale oppervlakte van bruto 7,66 ha en zijn eigendom van een agrariër. Dit zou op termijn bij een uitgiftepercentage van 75% 5,7 ha uitgeefbaar op kunnen leveren.
Regionale afstemming
Tholen neemt deel aan het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio West-Brabant. De aanwezigheid van Tholen in dit bovenregionale overleg laat zien dat er - door de ligging nabij West-Brabant en door de vervolmaking van de A4 - een nauwe ruimtelijk-economische relatie bestaat en wordt onderkend tussen Tholen en de regio West-Brabant. In het RRO vindt in 2016 (boven)regionale afstemming van de bedrijventerreinenprogrammering plaats rondom onder meer de (zeer) grootschalige logistiek, groter dan 5 ha. Tholen maakt formeel geen onderdeel uit van de afspraken met de provincie Noord¬Brabant, maar de programmering van Tholen is wel als addendum in het (concept) afsprakenkader van West-Brabant opgenomen en bestuurlijk akkoord bevonden.
Nieuwe actualisatie nodig
In maart 2016 heeft de provincie Zeeland het bedrijventerreinprogramma van Tholen zonder wijzigingen vastgesteld. Hiermee is de provincie dus ook akkoord gegaan met de ontwikkeling van Welgelegen III.
Het bedrijventerreinprogramma wordt overigens nog aangepast, waarbij Welgelegen III als bijzondere locatie voor grote logistieke bedrijven buiten de vraag-aanbodconfrontatie wordt gehouden, omdat de vraag naar deze ontwikkeling buiten de geraamde autonome uitbreidingsvraag valt. Dit is conform een bestuurlijke afspraak van de gemeente Tholen met de provincie Zeeland uit begin 2015. Als het bedrijventerreinprogramma wordt aangepast, zal ook gebruik worden gemaakt van het nader onderzoek van Stec Groep (zie bijlage 1).
Op 13 december 2012 is de Beleidsnota Bedrijventerreinen Gemeente Tholen vastgesteld, waarbij gekozen is voor variant 4 inhoudende o.a. de doorgroei van het bedrijventerrein bij Tholen-Stad. Het besluit was niet op kavelniveau.
Voor de kernen Tholen-stad, Sint-Annaland, Sint-Maartensdijk/ Scherpenisse en Sint Philipsland wordt hierin, ieder op een eigen wijze, een taak voorzien. Deze kernen worden als zogenaamde ontwikkelingskernen aangewezen, waarbij Tholen-stad, als belangrijkste aanhechtingspunt naar de regio, het 'stedelijk zwaartepunt' van de gemeente vormt. De ontwikkeling van Welgelegen II was hierin nog niet voorzien. Wel is duidelijk dat het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen het regionale bedrijventerrein is waar nieuwe bedrijfsvestigingen dienen te worden geconcentreerd.
Groenvisie gemeente Tholen
De groenvisie is in maart 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie is aangegeven dat de bedrijventerreinen met hoofdzakelijk industriële activiteiten sober worden ingericht. De inrichting zal veelal bestaan uit ruwgras met eventueel bomen. De buitenranden worden voorzien van brede groengordels, zodat deze minder fraaie terreinen als het ware worden ingepakt. De soortkeuze beperkt zich tot inheemse soorten, maar is wel gericht op duurzaamheid. Het onderhoudsniveau is laag.
Door deze gebieden van een brede groenstrook te voorzien en eventueel de bestaande groene randen uit te breiden, krijgt het groen een vierledige functie; afscherming van aanwezige bouwmassa, accentuering van oude kleinschalige bebouwingseenheden, ecologische potenties voor flora en fauna, en functioneel als recreatief uitloopgebied voor bewoners.
Ten tijde van het opstellen van het groenstructuurplan was de ontwikkeling van Welgelegen III nog niet aan de orde. Langs het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen nabij de kern Tholen is deze brede groengordel geprojecteerd langs de buitenrand van de 1e fase van Welgelegen II.
Groenstructuurplan Tholen
Het groenbeleid uit de hiervoor vermelde groenvisie is per kern nader uitgewerkt in een groenstructuurplan. Het groenstructuurplan Tholen is op 19 juli 2005 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Daarin zijn de inrichting en het beheer van de groenstructuren in de kern Tholen en de overgangsgebieden voor de komende tien jaar bepaald, zodat er een kwalitatief hoogwaardige en duurzame groenstructuur wordt ontwikkeld. Ten tijde van het opstellen van het groenstructuurplan was de ontwikkeling van Welgelegen III nog niet aan de orde.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan diverse sectorale aspecten namelijk:
Afgesloten wordt met een paragraaf over de Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving.
De ontsluiting voor autoverkeer en langzaam verkeer is beschreven in paragraaf 2.2.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De uitbreiding van bedrijventerrein Welgelegen omvat bedrijvigheid uit ten hoogste categorie 4.1.van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' en op een klein deel tot en met maximaal categorie 3.2. De hiermee samenhangende verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 317 ('Kencijfers verkeersgeneratie en parkeren', 2012). De kencijfers voor bedrijventerreinen gelden per m2 netto ha bedrijventerrein. Het netto hectare bedrijventerrein is de totale oppervlakte van het de te ontwikkelen gronden exclusief openbare ruimte (infrastructuur, openbaar groen). Omrekenen van het aantal bruto hectare bedrijventerrein naar het aantal netto hectare bedrijventerrein vindt plaats op basis van een factor 0,77.
De uitbreiding van het bedrijventerrein bedraagt 15,2 hectare bruto terrein. Dit is nog exclusief het agrarisch perceel dat door de gemeente is aangekocht en waar op dit moment nog een intensieve veehouderij aanwezig is.
Omgerekend naar netto hectare bedrijventerrein geldt een oppervlakte van 11,7 hectare. De verkeersgeneratie voor het aantal hectare te ontwikkelen bedrijventerrein is berekend aan de hand van het kencijfer voor 'gemengd bedrijventerrein' (worst-case). Deze bedraagt 210 mvt/werkdagetmaal per netto hectare bedrijventerrein (158 mvt/weekdagetmaal). Op basis van het netto aantal hectare bedrijventerrein en het genoemde kencijfer bedraagt de verkeersgeneratie van de uitbreiding circa 2.460 mvt/werkdagetmaal (1.850 mvt/weekdagetmaal).
Bij de beoordeling van de verkeersafwikkeling dient tevens rekening gehouden te worden met de verkeersgeneratie van de uitbreiding Welgelegen II (al vastgesteld). Deze uitbreiding heeft een verkeersgeneratie van 1.260 mvt/werkdagetmaal (950 mvt/weekdagetmaal) tot gevolg.
Voor het gehele bedrijventerrein geldt dat de verkeersafwikkeling naar het hoofdwegennet (N656) plaatsvindt via de centrale ontsluitingsas van het bedrijventerrein (Welgelegen). Deze weg kent op basis van gemeentelijke verkeerstellingen een intensiteit van circa 4.200 mvt/etmaal. Als gevolg van de ontwikkeling (zowel Welgelegen II als Welgelegen III) neemt de intensiteit hier toe tot 7.920 mvt/werkdagetmaal. De inrichting van de weg is op dergelijke verkeersintensiteiten gedimensioneerd (asmarkering, vrijliggende (brom)fietsvoorziening). Op basis daarvan beschikt de Welgelegen op wegvakniveau over voldoende capaciteit om de verkeerstoename op een goede manier te kunnen verwerken.
Uit de provinciale verkeersstromenkaart 2014 blijkt op de N656 (Oud Vossemeersedijk) een verkeersintensiteit van circa 4.950 mvt/etmaal (juli/augustus) en op de provinciale weg N286 (Nieuwe Postweg) een intensiteit van 8.300 - 8.800 tot 16.950 - 17.500 mvt/etmaal. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om het extra verkeer ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein te kunnen verwerken. De beoogde verkeersgeneratie leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling op wegvakniveau.
Maatgevend is de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau. Bedrijventerrein Welgelegen met beide uitbreidingen wordt geheel ontsloten via de Welgelegen op de N656. Vanaf dit kruispunt verdeelt het verkeer zich in noordelijke richting (Oud-Vossemeer, Sint-Annaland, Sint Philipsland) en zuidelijke richting (Tholen en op- en afritten N286). Een exacte verdeling is niet bekend. Uitgangspunt, op basis van de ligging van Welgelegen ten opzichte van kernen en op basis van inwonersaantallen binnen omliggende kernen, is dat 1/8 van de verkeersgeneratie in noordelijke richting wordt afgewikkeld en het overige deel in zuidelijke richting. De verkeersgeneratie en bestaande intensiteiten zijn omgerekend naar spitsuurgegevens op basis van standaarden uit het CROW. Binnen een maatgevend avondspitsuur wordt circa 10% van de totale verkeersgeneratie afgewikkeld. Verder is aangenomen dat binnen dit spitsuur 80% van de verkeersgeneratie het bedrijventerrein verlaat en 20% is gericht richting het bedrijventerrein. Uiteindelijk zijn alle waarden omgerekend naar personenauto equivalenten op basis van een standaard omrekenfactor van 1,08. In figuur 4.1 is voor het maatgevende avondspitsuur de bijbehorende stromendiagram weergegevens.
Figuur 4.1. Verkeersstromen maatgevend avondspitsuur kruispunt Welgelegen - N656
Met de software applicatie Omni-X is berekend of het voorrangskruispunt Welgelegen - N656 over voldoende afwikkelingscapaciteit beschikt. Uit de berekening (zie bijlage 2) blijkt dat tijdens dit maatgevende spitsuur een gemiddelde wachttijd ontstaat van 19 seconden voor verkeer komend vanaf Welgelegen naar de N656. Een dergelijke wachttijd wordt acceptabel geacht. De maximale wachtrij bedraagt vier personenauto equivalenten. Dit leidt tot een wachtrij van circa 24 meter. Tussen de aansluiting van de Welgelegen op de N656 en de eerstvolgende aansluiting op het bedrijventerrein is voldoende ruimte aanwezig om plaats te bieden aan een dergelijke wachtrij. De ontwikkeling leidt zodoende niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Uitgangspunt is dat de ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De hierbij te hanteren parkeernormen zijn opgenomen in het GVVP van de gemeente Tholen ('Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan Tholen 2009-2018', gemeente Tholen 2008). De parkeernormen zijn afhankelijk van de bedrijfsfunctie en de omvang van het bruto vloeroppervlak van de bedrijven.
In het plangebied is een landschappelijk element aanwezig, namelijk de cultuurhistorisch waardevolle Mosterddijk. In paragraaf 2.4.5 is aangegeven hoe met deze dijk in het plan wordt omgegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan het open buitengebied. Aan deze zijde is aandacht nodig voor landschappelijke inpassing. Rond het beoogde bedrijventerrein ligt een zone waar dit kan worden gerealiseerd.
In verband met de hoge bouwhoogten wordt langs de buitenrand van het bedrijventerrein een afschermende groengordel aangelegd die bestaat uit een strook van netto 10 meter. In deze strook wordt een grondwal gerealiseerd met een hoogte van ten minste 3 meter. Op de grondwal wordt hoge opgaande beplanting aangebracht. Daarmee kan de bebouwing niet geheel aan het zicht worden ontnomen. Om de landschappelijke effecten te verzachten, zullen gebouwen daarom met een aangepaste kleurstelling worden gebouwd waardoor het gebouw minder opvalt. Aan onderzijde worden donkere kleuren toegepast; naar boven toe steeds lichtere horizontale stroken. Dit wordt geregeld bij de welstandtoetsing en bij de verkoop van gronden.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen in bijlage 3. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is het concept van de rapportage toegezonden aan het waterschap. Naar aanleiding daarvan heeft die instantie per e-mail aangegeven dat zij akkoord is met de watertoets en de daarin voorstelde maatregelen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het plangebied is altijd agrarisch in gebruik geweest. Het grootste deel voor akkerbouw, maar er is ook een strook met een boomgaard. Voor de uitbreiding Welgelegen III is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen in bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
Voor de locatie van het intensieve veehouderijbedrijf aan de Groeneweg 9 is in 2015 een verkennend onderzoek uitgevoerd (bodemonderzoeksrapportage Strukton Milieutechniek te Breda, nummer VB/M20203, gedateerd 10-2-2015). Op basis daarvan is geconcludeerd dat de totale locatie geschikt is voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein.
De binnendijk (Mosterddijk) is nog niet onderzocht. Dat zal pas gebeuren wanneer wordt besloten deze dijk daadwerkelijk af te graven en te benutten voor bedrijfsontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit vooralsnog de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. Gecombineerd met de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.
De gemeente Tholen heeft eigen archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid (vastgesteld 28 juni 2012). In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten.
Indien de dieptemaat van 40 cm wel wordt overschreden, dan wordt de oppervlaktemaat relevant. Daarvoor geldt het volgende:
De projectlocatie is in figuur 4.2 weergegeven op de archeologische beleidsadvieskaart. De gronden zijn aangeduid als categorie 4 (hoge verwachting). Met uitzondering van beleidscategorie 1 geldt dat ongeacht het te verstoren oppervlak geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Voor categorie 4 geldt op basis van het beleid een vrijstelling voor een oppervlak van 250 m2.
Figuur 4.2. Archeologie (bron: ontwerp beleidsnota Archeologiebeleid gemeente Tholen) (geel: grens plangebied)
Definitieve bouwplannen voor de bedrijven die zich op het bedrijventerrein zullen vestigen, zijn nog niet beschikbaar. De verwachting is wel dat de oppervlaktemaat van de beoogde bebouwing meer zal bedragen dan 250 m2 en dat de grond hiervoor dieper dan 40 cm zal worden verstoord.
Om te bepalen of de archeologische verwachting die vanuit het gemeentelijk archeologiebeleid op het gebied van toepassing is, onverkort opgenomen dient te worden in het nieuwe bestemmingsplan, is voor het toekomstige bedrijventerrein Welgelegen III een archeologisch bureauonderzoek met controleboringen (144 boringen) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. De locatie van de intensieve veehouderij aan de Groeneweg 9 is niet in dit onderzoek opgenomen. Archeologisch onderzoek voor deze locatie zal worden uitgevoerd wanneer dit terrein wordt ontwikkeld. Voor een deel van de Mosterddijk kon het archeologisch onderzoek nog niet worden uitgevoerd. Dat gebeurt als de betreffende gronden zijn verworven.
Stratigrafische opbouw bodem
Het bureau- en booronderzoek maken duidelijk dat de bodem ter hoogte van het onderzoeksgebied bestaat uit een opeenvolging van afzettingen van het Laagpakket van Walcheren (vanaf het maaiveld), op afzettingen van het Hollandveenlaagpakket op afzettingen van het Laagpakket van Wormer op Basisveen op afzettingen van het Laagpakket van Wierden. Deze afzettingen worden in tweeën gedeeld doordat centraal van zuidoost naar noordwest de resten aanwezig zijn van een geul. Uit het booronderzoek is gebleken dat deze geul dateert uit de Late Middeleeuwen maar dat ook sprake is van een oudere voorloper. Deze voorloper manifesteert zich als een kleiige afzetting in het Hollandveen. Deze afzetting zijn geïdentificeerd als het vroegere Duinkerke-0 dat dateert uit de periode 1800-1200 voor Christus. De relatie met de laat Middeleeuwse Geul is aangetoond aangezien de afzettingen Duinkerke-0 vanuit deze geul in westelijke richting uitwiggen.
Verwachtingswaarden
Uit het historisch onderzoek blijkt het volgende:
De kwaliteit van het Basisveen en het Laagpakket van Wierden zijn in dit onderzoek niet vastgesteld. Hierdoor is het niet mogelijk om de archeologische verwachting voor deze afzettingen te specialiseren. Daarom wordt hiervoor de archeologische verwachtingswaarde uit het gemeentelijk archeologiebeleid gehandhaafd.
In onderhavig bestemmingsplan moeten voor bepaalde delen van het plangebied dubbelbestemmingen Waarde Archeologie worden opgenomen.
Voor het toekomstig bedrijventerrein Welgelegen III dient als regel hieraan te worden verbonden dat bij een verstoring van 250 m2 en een diepte van 0,9 meter of meer beneden het maaiveld (1,45 meter -NAP of dieper) aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De vorm van dit onderzoek dient nader afgestemd te worden met de bevoegde overheid en diens adviseur. Ter plaatse van de centraal gelegen geul hoeft geen dubbelbestemming Waarde Archeologie te worden opgenomen.
Voor de locatie van de intensieve veehouderij aan de Groeneweg 9 en voor de Mosterddijk wordt de beschermende regeling uit het (voorheen geldende) bestemmingsplan Buitengebied overgenomen.
Wet modernisering monumentenzorg
De Wet modernisering monumentenzorg heeft onder andere tot doel dat cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium in een ruimtelijk plan worden betrokken. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient een beschrijving opgenomen te worden van de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Indien het gemeentebestuur dat wenselijk acht, kan ervoor gekozen worden om de aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen in een eventuele regeling (indien er een bestemmingsplan opgesteld wordt).
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) staat expliciet dat niet alleen archeologie maar ook 'in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden' moeten worden betrokken bij de belangenafweging en hierover verantwoording moet worden afgelegd in de plantoelichting.
In het plangebied zijn twee cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig, namelijk de Mosterddijk en de dijk langs de provinciale weg N286. In paragraaf 2.4.5 is aangegeven hoe met de Mosterddijk in het plan wordt omgegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. De andere dijk wordt gehandhaafd.
Voor het overige is de uitbreidingslocatie Welgelegen III een gebied zonder specifieke cultuurhistorische waarden. Er is geen bebouwing aanwezig.
Op de locatie van het intensieve veehouderijbedrijf aan de Groeneweg 9 zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. De bebouwing is van recente datum en niet behoudenswaardig.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein.
Inleiding
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en het NatuurNetwerk Nederland/de ecologische hoofdstructuur relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor bepaalde handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Zo zullen bedrijven die zich vestigen bij de daadwerkelijke bouwaanvraag moeten aantonen dat voldaan wordt aan de Nb-wet. Voor ontwikkelingen die leiden tot een significant negatief effect wordt geen vergunning verleend. Dit geldt ook wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Nb-wet zal kunnen worden verkregen.
De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.
Om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te kunnen halen en vergunningen in het kader van de Nb-wet te kunnen verlenen, is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Hiervoor is op 1 juli 2015 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden die wettelijk is gekaderd in de Natura 2000-wetgeving. Voor de periode van 6 jaar is er per Natura 2000-gebied een bepaalde stikstofruimte aanwezig. Aan de hand van meldingen en vergunningaanvragen wordt deze ruimte uitgegeven. Dit wordt door de provincie bijgehouden.
De ontwikkelruimte is toebedeeld aan 4 segmenten:
In formele zin is de PAS niet relevant voor de toets bij bestemmingsplannen. Ontwikkelingsruimte in het kader van de PAS is per definitie alleen gekoppeld aan concrete projecten en andere handelingen waarvoor in de lopende programmaperiode toestemming wordt verleend door middel van de vergunning, bedoeld in artikel 19d Nb-wet, of een ander concreet toestemmingsbesluit als genoemd in artikel 19km, eerste lid, Nb-wet. Reguliere bestemmingsplannen vallen hier niet onder. Het toedelen van ontwikkelingsruimte aan bestemmingsplannen zou een te groot beslag op de schaarse ontwikkelingsruimte voor projecten en andere handelingen leggen.
Niettemin zal moeten worden bepaald of een bestemmingsplan mogelijk significante gevolgen veroorzaakt door het aspect stikstofdepositie - dus of sprake is van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie in een gebied met stikstofgevoelige habitats waarvan de KDW wordt overschreden. Bij de toets of deze planonderdelen mogelijk significante gevolgen veroorzaken, moet worden uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling moeten in elk geval de gevolgen worden meegewogen van:
Provincies en gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid over de vereisten van de Nb-wet ten aanzien van bestemmingsplannen die functies of ontwikkelingen mogelijk maken die een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kunnen veroorzaken. In verband hiermee heeft de provincie Zeeland voor de bestemmingsplannen een handreiking opgesteld waarmee wordt beoogd inzichtelijk te maken wanneer vanuit de optiek van stikstofbelasting moet worden overgegaan tot het opstellen van een passende beoordeling, en op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze toets. In deze Handreiking passende beoordeling stikstofaspecten bestemmingsplannen (juni 2015) wordt geadviseerd om in ieder geval een voortoets op te stellen waarin geïnventariseerd wordt of het bestemmingsplan, afgezet tegen de feitelijke situatie, significante gevolgen kan hebben in termen van stikstofdepositie (paragrafen 3.2 en 3.3). Voor de inventarisatie van de gevolgen dient het reken- en registratie-instrument AERIUS te worden gebruikt.
NatuurNetwerk Nederland (Ecologische hoofdstructuur)
Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale NatuurNetwerk Nederland. De uitwerking van dit NatuurNetwerk Nederland ligt bij de provincies. De begrenzing is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met het NatuurNetwerk. De provincies geven bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan internationale verplichtingen voortvloeiend uit Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming. Binnen het NatuurNetwerk Nederland liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet (hierna Ffw) is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11. De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.
Huidige situatie
Het gehele gebied van Welgelegen III is in de huidige situatie agrarische grond en wordt - behoudens de Mosterddijk en de bedrijfslocatie van de intensieve veehouderij gebruikt als akker. Langs de buitenrand van het plangebied is een sloot aanwezig. Het gebied Welgelegen III is geheel onverhard.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
Gebiedsbescherming: aangewezen gebieden
NatuurNetwerk Nederland/EHS/Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen het NatuurNetwerk Nederland/EHS. Het dichtstbij gelegen NatuurNetwerk Nederland/EHS bevindt zich op ruim 1 km en betreft de Oud Vossemeersedijk (zie figuur 4.3). Dit is een bloemrijke dijk en kruiden- en faunarijke grasland. Op grotere afstand liggen de volgende gebieden:
Deze gebieden zijn onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland en aangewezen als Natura 2000 gebied.
Figuur 4.3 Linksboven: Ecologische hoofdstructuur Zeeland; rechtsboven en onder: Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak (1), Zoommeer (2), Markiezaat (3) en Brabantse Wal (4)
Gezien de afstanden van het te realiseren bedrijventerrein tot de NatuurNetwerk Nederland-gebieden, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten.
Het Krammer-Volkerak, de Oosterschelde en de Brabantse Wal zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. In deze gebieden komen stikstofgevoelige habitattypen en -soorten en vogels voor. Op deze gebieden wordt hierna verder op ingegaan. Het Natura 2000-gebied Zoommeer is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied is niet gevoelig voor eventuele geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Zoommeer kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.
Krammer-Volkerak en Oosterschelde
In de deelgebieden Rammegors, Van Haaftenpolder en Slikken van de Heen komen stikstofgevoelige habitattypen voor. In Rammegors en Van Haaftenpolder betreft het potentieel voorkomen van H1310A (kritische depositiewaarde (KDW) 1.643 mol N/ha/jr ) en H1330B (KDW 1.571 mol N/ha/jr). De achtergronddepositie (2012) is < 1.480 mol N/ha/jr. In de Slikken van de Heen west betreft het H2190B (KDW 1.429 mol N/ha/jr). De achtergronddepositie (2012) is hier < 1.270 mol N/ha/jr. Doordat rekening moet worden gehouden met de duinenbijtelling van +400 mol N/ha/jr. wordt nu op sommige plekken de kritische depositiewaarde van de meest gevoelige habitattypen overschreden. Zo wordt de achtergronddepositie van de Slikken van de Heen west met de duinenbijtelling < 1.670 mol N/ha/jr.
Het voorkomen van de habitattypen is bepaald op basis van het Doelendocument Deltawateren (Krammer-Volkerak) en habitatkaarten (Oosterschelde; http://www.natura2000deltawateren.nl/ pages/ontwerp-concept-beheerplannen.aspx). In de andere deelgebieden liggen de wegen op grote(re) afstand van de habitattypen en/of zijn geen gevoelige habitattypen aanwezig.
Gebiedsbescherming: toetsing
Oud Vossemeersedijk
De ontwikkeling van het bedrijventerrein is niet van invloed op het functioneren van het NatuurNetwerk Nederland langs de Oud Vossemeersedijk.
Stikstofdepositie Natura 2000 gebieden
Voor de onderbouwing van de stikstofdepositie onder de drempelwaarde (0,05 mol/ha/j) in het kader van de Nb-wet zijn berekeningen gemaakt met AERIUS Calculator. Deze berekeningen zijn opgenomen in bijlage 8. Er is met twee scenario's gerekend:
Van het type bedrijven dat mogelijk wordt gemaakt is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De verkeersgeneratie van het nieuwe bedrijventerrein bedraagt circa 1.850 mvt/weekdagetmaal (zie paragraaf 4.2). Voor het stikstofonderzoek is relevant dat dit extra verkeersaanbod bestaat uit licht verkeer, middelzwaar vrachtverkeer en zwaar vrachtverkeer. Alleen de emissie van het extra verkeer op de Stevinstraat en Welgelegen is in de berekeningen ingevoerd. Overeenkomstig het standpunt van de provincies Zeeland en Noord Brabant wordt het verkeer op grotere afstand van de beoogde ontwikkeling, meer specifiek De Brabantse Wal, niet in de beoordeling betrokken omdat de provincies van mening zijn dan het extra verkeersaanbod dan opgaat in het algemene verkeersmodel. In dit verkeersmodel is rekening gehouden met toename van het verkeersaanbod als gevolg van economische ontwikkelingen.
De aanleg genereert ook een verkeersaanbod. Deze zal naar verwachting onder de hiervoor vermelde verkeersgeneratie blijven en daardoor niet maatgevend voor de beoordeling.
Verder is van belang dat het uit productie nemen van agrarische grond de stikstofemissie vermindert. Hierdoor is ook sprake van minder stikstofdepositie in de omgeving. Ook zal in verband met de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein binnen de planperiode de intensieve veehouderij in het plangebied worden beëindigd. Hierdoor komt veel stikstofruimte vrij. Omdat er een directe relatie is tussen de beëindiging van het bedrijf en de ontwikkeling van het bedrijventerrein kan de vrijkomende stikstof worden aangewend voor de bedrijfsontwikkeling.
Uit de berekening blijkt dat er dan een afname is van de stikstofdepositie in de Natura 2000 gebieden Oosterschelde en Krammer-Volkerak.
Figuur 4.4. Stikstofdepositie PAS-gebieden als gevolg van de beoogde ontwikkeling
Soortenbescherming: huidige ecologische waarden
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied (google earth), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
In en langs de sloten zijn naar verwachting groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem aanwezig.
De vegetatie van de Mosterddijk bestaat uit kort gras en wordt altijd begraasd door rundvee. Van bijzondere flora is hier geen sprake.
Vogels
In de omgeving van het plangebied komen in de groenstroken tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De sloten bieden mogelijk leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Vogels met vaste nesten worden hier door het ontbreken van bomen en bebouwing uitgesloten.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. Omdat bomen, bebouwing en doorgaande groen- of waterstructuren ontbreken heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied. Zwaarder beschermde soorten komen hier naar verwachting niet voor.
Vissen
Uit verspreidingsgegevens blijkt dat op Tholen geen matig of zwaar beschermde vissen voorkomen.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2 naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, grote kaardebol mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
ontheffings- regeling Ffw | tabel 2 | geen | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | geen | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Soortenbescherming: toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met beschermde soorten.
De Natuurbeschermingswet 1998, het provinciale EHS-beleid en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Welgelegen III en dus voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Op Welgelegen III wordt niet voorzien in milieugevoelige functies, zoals bedrijfswoningen. Dat betekent kan worden gezoneerd op milieugevoelige functies in de omgeving. Op het naastgelegen bedrijventerrein Welgelegen II zijn geen bedrijfswoningen aanwezig. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen in de dorpskern van Tholen aan de Koningin Julianastraat. De kleinste afstand van het te realiseren bedrijventerrein tot deze bestaande woningen bedraagt circa 120 meter.
In onderhavig bestemmingsplan wordt een milieuzonering opgenomen die is gebaseerd op de richtafstanden die horen bij de verschillende milieucategorieën. Op basis daarvan mag verwacht worden dat er geen milieuhinder nabij de bestaande woningen zal optreden. De maximale milieucategorie die wordt mogelijk gemaakt is 4.1.
Tevens dient opgemerkt te worden dat Welgelegen III zal worden ontsloten via het bedrijventerrein Welgelegen II. De maatgevende activiteiten (verkeersbewegingen) vinden dan ook op een nog grotere afstand van de woningen plaats. Bovendien is langs de provinciale weg N286 een dijk aanwezig en wordt rondom het bedrijventerrein ook nog een grondwal gerealiseerd. Wanneer te vestigen bedrijven passen binnen de milieuzonering is milieuhinder dan ook niet te verwachten.
In dit bestemmingsplan is zorggedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande woningen. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een geurgevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.3. Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Bedrijfsgebouwen zijn geurgevoelige objecten.
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De afwijkende geurnormen en afstandseisen moeten worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening (op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij).
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
De gemeente Tholen is voornemens binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan de vergunning van de intensieve veehouderij aan de Groeneweg 9 in te trekken en de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Het nieuwe bedrijventerrein Welgelegen III zal dan ook geen geurhinder ondervinden ten gevolge van de intensieve veehouderij aan de Groenweg 9. In de omgeving zijn verder geen veehouderijen aanwezig.
De vergunning voor de intensieve veehouderij aan de Groenweg 9 wordt ingetrokken. Het aspect geurhinder een veehouderij staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Risicozonering Windturbines
Bij de plaatsing van windturbines staat veiligheid voor de omgeving voorop. De kans dat een windturbine een veiligheidsrisico oplevert, is zeer klein (windturbines moeten immers aan strenge veiligheidseisen voldoen) maar niet uitgesloten. Voordat de overheid toestemming geeft voor de bouw van een windturbine, kan ze om een kwantitatieve risicoanalyse vragen. Het Handboek Risicozonering Windturbines (versie 3.1 uitgave mei 2014), dat is opgesteld in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, kan worden gebruikt als een praktijkrichtlijn voor het uitvoeren van een risicoanalyse voor windturbines.
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Ten noordwesten van het plangebied is wel een risicovolle inrichting aanwezig. Het gaat hierbij om de eerdere genoemde intensieve veehouderij aan de Groeneweg die door de gemeente is aangekocht mede met het oog op de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein. Hier vindt opslag van propaan plaats in een bovengrondse tank van 13.000 liter. Volgens de risicokaart is de PR 10-6 risicocontour 23 m. De effectafstand van de inrichting is 390 m. De propaantank is op de noordelijke punt van het perceel gelegen. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de effectafstand. Omdat de intensieve veehouderij op elk moment binnen de planperiode kan beëindigd en de gemeente de vergunning dan ook zal intrekken, is het aspect externe veiligheid vanwege deze inrichting niet van belang.
Figuur 4.5. Fragment risicokaart Zeeland met risicocontouren LPG-installatie intensieve veehouderij
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het bedrijf SABIC Innovatieve Plastics BV te Bergen op Zoom. Uit de voor het bedrijf opgestelde kwantitatieve risico analyse (QRA) blijkt dat de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van deze inrichting maximaal 0,002 maal de oriëntatiewaarde betreft. Het plangebied ligt aan de buitenste rand van het invloedsgebied. Gezien de grote afstand heeft een eventuele ontwikkeling in dit plangebied geen significant effect op het groepsrisico. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied dient wel een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Deze verantwoording is aan het einde van deze paragraaf opgenomen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied ligt een hoofdtransport aardgasleiding. Het gaat hierbij om de leiding Z-525-02. De leiding heeft een effectafstand van 70 m. Hiervoor is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld om de exacte hoogte van het groepsrisico te berekenen. Deze QRA is opgenomen in bijlage 7. Uit de QRA blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet buiten de leiding ligt. Het groepsrisico neemt niet toe ten gevolge van de ontwikkeling, dit heeft te maken met de hogere personendichtheid elders in Tholen. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied dient wel een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Deze verantwoording is aan het einde van deze paragraaf opgenomen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
De gemeente Tholen heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg een route gevaarlijke stoffen aangewezen. Hieruit blijkt dat over de N286 vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden.
[NB: na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, op 16 maart 2017, heeft de gemeenteraad van Tholen besloten het besluit van 21 februari 2000 (met kenmerk 99.006576/III) waarin dit is geregeld, in te trekken. Concrete aanleiding hiervoor is de in werking treding gewijzigde Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) en de Regeling Basisnet en dat de Veiligheidsregio Zeeland adviseert om geen wegen voor het vervoer gevaarlijke stoffen aan te wijzen. Het intrekken heeft geen nadelige gevolgen voor de gemeente Tholen en omliggende gemeenten. Daarom is de voorliggende paragraaf niet op dit raadsbesluit aangepast.]
Figuur 4.6. Route vervoer van gevaarlijke stoffen
Hoewel over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden is deze niet opgenomen in het Basisnet weg of de risicokaart. Voor de N286 is door de provincie Noord-Brabant een telling van het vervoer gevaarlijke stoffen uitgevoerd. Uit deze tellingen blijkt dat in de getelde periode van 12 uur alleen brandbare vloeistoffen over de weg werden vervoerd. Dit betreffen omgerekend 195 tankwagens LF1 en 195 tankwagens LF2. Gezien de aanwezigheid van 2 LPG tankstations in Tholen, zal ten minste ook LPG (GF3) vervoerd worden over de N286.
Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) van Rijkswaterstaat (2011) kan de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het bestemmingplan maakt een ontwikkeling mogelijk binnen een afstand van 200 m vanaf het tracé. Het aantal personen in het invloedgebied zal met (6,4 ha x 40 werknemers per ha =) 260 personen toenemen. Dit aantal heeft, gezien de landelijke omgeving en lage bevolkingsdichtheid, nauwelijks invloed op de hoogte van het GR. De toename in personen zal niet leiden tot een overschrijding van de oriënterende waarde. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied dient wel een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Deze verantwoording is aan het einde van deze paragraaf opgenomen.
Overig vervoer van gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of het water.
Windturbines
Mogelijke risico's rond een windturbine zijn het afbreken van de gondel, mastbreuk of het afbreken van een blad. In de planregels wordt daarom opgenomen dat de PR 10-6-contour van windturbines binnen het eigen bouwperceel moet blijven.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen invloedsgebieden van de N286 en van de Bevi inrichting SABIC Innovatieve Plastics BV en de hogedruk aardgasleiding Z-525-02 dient, op grond het Bevi, Bevt en Bevb, het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is.
Het plangebied is vanuit drie richtingen te bereiken. Vanuit zuidelijke en oostelijke richting via de Curieweg - hoofdas Welgelegen en de Nieuwe Postweg - N286-A4, vanuit noordelijke richting door de verbinding Welgelegen-Langeweg-Nieuwlandse kruisweg en de Groeneweg en vanuit westelijke richting via de Akkerweg-Nieuwlandse weg. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Vanwege de ruime afstand tot het bedrijf SABIC Innovative Plastics B.V. is de bestrijdbaarheid op de planlocatie niet van toepassing. De bestrijding dient plaats te vinden bij de bron, op ruime afstand van de planlocatie.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen zelfredzaam zullen zijn.
Blootstelling aan een toxisch gas is het maatgevende scenario voor de inrichting SABIC Innovative Plastics B.V.. Hier biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Ramen en deuren moeten eenvoudig kunnen worden gesloten in het geval van een incident. Voor zowel het fakkelbrandscenario (aardgasleiding) als een BLEVE scenario (N286) is vluchten van de bron af en schuilen de beste wijze van zelfredzaamheid. Het van belang dat de scenario's worden opgenomen in de bedrijfsnoodplannen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In de paragraaf Externe veiligheid is al ingegaan op de aanwezige risicorelevante aardgasleiding in de omgeving van het plangebied. Er zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het aspect wegverkeerslawaai is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dienen te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit de Wet geluidhinder. Binnen dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen direct mogelijk gemaakt. Daarnaast blijkt uit de berekening van de verkeersgeneratie ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein (zie paragraaf 4.2) dat geen sprake is van een significante verkeerstoename op het omliggend wegennet (verkeerstoename van 25% of meer). Hierdoor zullen bestaande geluidgevoelige bestemmingen langs deze wegen geen extra hinder ondervinden ten gevolge van wegverkeerslawaai.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wet milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is vastgesteld dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijnstof. In bijlage 5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is aangegeven hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Tholen bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde van fijn stof 3 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 3 overschrijdingen per jaar voor de gehele provincie Zeeland.
Daarnaast staan in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In het de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 1.849 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Met de NLS-Rekentool is berekend wat voor effect deze toename van verkeer heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Uit de NSL-Rekentool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof direct langs Welgelegen/N656 (maatgevende wegen nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,0 µg/m³ voor NO2, 20,6 µg/m³ voor PM10 en 12,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 9 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse sprake van een aanvaardbaar leefmilieu.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In onderhavig bestemmingsplan worden activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
Verder worden er geen belangrijke negatieve milieugevolgen verwacht gelet op de kenmerken van het project (zoals de beperkte omvang van de uitbreiding van het bedrijventerrein in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Regelgeving
In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Als er te verhalen kosten zijn, dan legt de gemeente dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).
Toetsing
Op dit moment is het plangebied in eigendom bij de gemeente. De kosten die de gemeente maakt voor de ontwikkeling van het terrein, worden verdisconteerd in de grondprijs.
Conclusie
Een exploitatieplan is niet vereist omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Regelgeving
In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan.
Toetsing
De financiële uitvoerbaarheid wordt door middel van een grondexploitatieberekening aangetoond. Deze berekening wordt voor het bestemmingsplan vastgesteld. Gelet op het vertrouwelijke karakter worden de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.
Conclusie
De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende verzekerd.
In artikel 3.1.6. van het Bro is tevens bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.
Het conceptontwerp (het 'voorontwerp') van het bestemmingsplan is toegezonden aan de provincies Zeeland en Noord-Brabant, de Veiligheidsregio Zeeland, het waterschap Scheldestromen en omliggende, aangrenzende gemeenten. Hierna zijn de reacties samengevat en beantwoord.
Ook heeft voorontwerp van het bestemmingsplan (met planidentificatienummer NL.IMRO.0716.BPWelgelegenIIITH-VO01) van 27 november 2015 tot en met 8 januari 2016 ter inzage gelegen. Een ieder die in de gemeente een belang heeft, kon schriftelijk een inspraakreactie indienen over dit bestemmingsplan. Er is een inspraakreactie ingediend. Ook deze reactie is hierna samengevat en beantwoord.
Overlegreactie provincie Zeeland (brief 27 november 2015)
Samenvatting reactie
Reactie gemeente Tholen
Overlegreactie Veiligheidsregio (brief 23 december 2015)
Samenvatting reactie
Het advies van de veiligheidsregio (VRZ) heeft betrekking op het bestemmingsplan en over de beheersbaarheid binnen het plangebied. Dit laatste is formeel niet relevant voor het bestemmingsplan maar wel voor de veiligheid in breder opzicht.
Reactie gemeente Tholen
Overlegreactie Provincie Noord-Brabant (brief 7 januari 2016)
Samenvatting reactie
Het is evident dat er vraag naar grootschalige logistiek bedrijfslocaties aanwezig is. In haar rapport "Advies werklocaties; anders samenwerken aan werklocaties" benadrukt SER-Brabant dat er voor de allocatie van deze bedrijfsvestigingen wel een zorgvuldige afweging dient plaats te vinden. Zij adviseert daarbij om ook rekening te houden met de uitkomsten van het BO-MIRT onderzoek Goederencorridor Zuid.
Mede vanwege dit advies, maar ook met het oog op de ladder voor duurzame verstedelijking, had de provincie Noord-Brabant het dan ook op prijs gesteld indien dit plan geagendeerd was voor het PoHo RO van de RWB, dan wel het RRO West-Brabant.
Gegeven de aard en de schaal van bedrijfslocaties voor (zeer) grootschalige logistiek ziet de provincie Noord-Brabant bovendien een noodzaak om hierover, naast de regionale afstemming, ook bovenregionaal af te stemmen. In het RRO eind 2015 is het voorstel gedaan om tot een aanpak te komen om deze bovenregionale afstemming gezamenlijk vorm te geven. Zij zullen hiertoe als eerste stap begin februari een bestuurlijke bijeenkomst beleggen. De uitnodiging hiervoor loopt via het secretariaat van de RWB.
Op basis van het hier bovenstaande zou de provincie Noord-Brabant het dan ook op prijs stellen indien dit plan in de komende periode geagendeerd wordt in (één van de) hierboven genoemde gremia zodat ook op het niveau van de regio tot een nadere afstemming met betrekking tot de allocatie van grootschalige logistiek gekomen kan worden.
Reactie gemeente Tholen
Erkend wordt dat de termijn waarbinnen met de regio West-Brabant wordt gesproken vrij kort is geweest. Dit had te maken met een concrete vraag van een groot logistiek bedrijf naar de vestigingsmogelijkheden in Tholen, waarop de gemeente snel wilde inspelen. Voor deze vraag was nog geen sprake van een plan of voornemen voor grote logistieke bedrijven. Regionaal overleg was dan ook niet opportuun.
In verband met de eisen aan de toetsing van de ladder van duurzame verstedelijking is in de afgelopen periode de onderbouwing nader aangevuld met een onderzoek van Stec Groep. Uit de onderbouwing blijkt dat er behoefte bestaat aan een dergelijk terrein en dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Daarnaast heeft de gemeente Tholen in het kader van hun deelname aan de RWB in overleg een addendum opgesteld, dat toegevoegd is aan het Afsprakenkader Bedrijventerreinen West-Brabant. (kader op pagina 21). In het laatste overleg (op 13 juli 2016 ) van het subregionale overleg Westhoek met betrekking tot dit onderwerp is in het verslag het volgende opgenomen: “Tholen neemt niet direct deel aan de afspraken die de regio met de provincie maakt. Er is een addendum toegevoegd vanuit Tholen. De ontwikkeling van een bedrijventerrein komt in november in de gemeenteraad in Tholen. Tholen is bereid om dan een rondje langs de gemeenten te maken om e.e.a. toe te lichten.”
Overlegreactie Gemeente Moerdijk (brief 7 januari 2016)
Samenvatting reactie
Reactie gemeente Tholen
Overlegreactie waterschap Scheldestromen (brief 13 januari 2016)
Samenvatting reactie
Reactie gemeente Tholen
Overlegreactie Gasunie (e-mail 18 dec 2015)
Samenvatting reactie
Reactie gemeente
Aanvullend wenst de gemeente op te merken dat richting de Gasunie reeds is aangegeven dat de Gasunie bij de uitvoering van werken in de nabijheid van de gasleiding betrokken zal worden.
Inspraakreactie fam. Zandijk (brief 7 januari 2016)
Samenvatting reactie
De familie maakt zich zorgen over de ontwikkeling van het industriegebied in de richting van hun nieuwe woning die wordt gebouwd aan de Nieuwlandse Kruisweg 1. Ook vindt zij het opmerkelijk dat tijdens behandeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw daarvan door de gemeente niet is gecommuniceerd over eventuele plannen voor uitbreiding van Welgelegen.
Verder hebben zij van de gemeente vernomen dat er plannen zijn voor een nieuwe ontsluiting voor Welgelegen ter hoogte van het viaduct. Dit is pal langs hun perceel. De familie merkt naar aanleiding van het plan het volgende op:
Reactie gemeente Tholen
Na afronding van de fase overleg en inspraak is besloten om het plan om enkele onderdelen aan te passen:
Het ontwerp van het bestemmingsplan Welgelegen III heeft met ingang van 4 november december 2016 tot en met 15 december 2016 het ontwerpplan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Het bestemmingsplan is op 20 april 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. Naar aanleiding van zienswijzen en ambtshalve overwegingen zijn ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan (versie 30 september 2017) wijzigingen aangebracht in de regels en op de verbeelding. Zo zijn onder andere maatvoeringen en aanduidingen aangepast en is het plangebied verkleind. In bijlage 9 wordt uitgebreid ingegaan op de aanpassingen.
Naar aanleiding van de gewijzigde vaststelling is de toelichting op enkele onderdelen aangepast (vooral de juridische planbeschrijving).