Plan: | Buurtweg 14 Stavenisse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.BPBuurtwegSTA-VG01 |
Initiatiefnemer is voornemens de woning aan de Buurtweg 14, gelegen in het buitengebied van Stavenisse, in gebruik te nemen als intramurale woonzorgvorm voor 5 personen. Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' (zie paragraaf 3.3.1). Om de realisatie van een intramurale woonzorgvorm te realiseren is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt ten oosten van de kom Stavenisse aan de Buurtweg. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Stavenisse, sectie E, nummer 1043. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.
Globale ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmaps.org)
De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied één woning gevestigd. Omliggende gronden zijn in gebruik als tuin, agrarische grond of dienen de ontsluiting van het plangebied. Naast de woning huisvest het pand ook een (inpandige) schuur. Aan de Buurtweg zijn verspreid woningen en agrarische bebouwing gelegen. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
Luchtfoto van plangebied.
In de toekomstige situatie zal de bebouwing aanwezig op het perceel in gebruik worden genomen als intramurale woonzorgvorm voor 5 bewoners. De doelgroep betreft verstandelijk gehandicapten. De bewoners zijn aanspreekbaar en rijden zelf geen auto. Naast de bewoners is er altijd een begeleider of gezinsouderpaar aanwezig. Daarbij is men voornemens de gronden te gebruiken ten behoeve van dagbesteding activiteiten voor de toekomstige bewoners, met een focus op het dienen van maatschappelijk belang. Ten slotte voorziet voorliggende ontwikkeling in de realisatie van een kleinschalig, ondergeschikt verkooppunt waar zelfgemaakte en geteelde producten worden aangeboden.
Voorliggende ontwikkeling voorziet geen ruimtelijke ingrepen ter plaatse van het plangebied. Enkel interne verbouwing van het bestaande gebouw is nodig om de nieuwe functie mogelijk te maken.
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'A' voor 'Agrarisch'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Een veel voorkomende bouwaanduiding is die voor de maximum goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen; deze worden aangegeven door middel van een matrix. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.
De gehanteerde bestemming
Voor het plangebied is de bestaande woonbestemming overgenomen en aangevuld. Voor deze bestemmingsregeling is aangesloten bij het bestemmingsplan 'buitengebied Tholen'. Naast de enkelbestemming gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden op locatie.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde
Ook bij de opstelling van een bestemmingsplan (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vast volgorde gebruikt worden: een bestemmingsregel behoefte niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Wonen (artikel 3)
De bestaande bestemming 'Wonen' is behouden en aangevuld met de functie van een nieuwe economische drager in de vorm van zorgvoorzieningen of verpleging, (para)medische voorzieningen, dienstverlening en ondergeschikt daaraan een kleinschalig verkooppunt voor verkoop van zelfgemaakt en geteelde producten. Bij deze bestemming behorende functies zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige- en nutsvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
Waarde - Archeologie - 3 (Artikel 4)
De bestemming valt samen met de bestemming 'Wonen'. De regeling heeft tot doel de bestemming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' is de regeling gelijk aan de huidige regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen'. Voordat een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld als (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 6)
Dit artikel bevat één lid, namelijk 'overschrijding bouwgrenzen' (lid 6.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplan bepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Overige regels (Artikel 8)
Dit artikel bevat twee bepalingen, namelijk 'werking wettelijke regeling' en een parkeerregeling. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/ of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel hiervoor op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor hoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad. De parkeerregeling is gelijk aan degene opgenomen in de Parapluherziening Parkeren Tholen zoals vastgesteld op 11 oktober 2018.
In artikel 10 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 10.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 10.2 is in de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Artikel 11 bevat de slotregel.
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Toetsing en conclusie
Voorliggende ontwikkeling voorziet de functionele wijziging van bestaande bebouwing. Hierbij is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Op 12 november 2021 hebben gedeputeerde staten van Zeeland de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Op 1 juli 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. In de Zeeuwse Omgevingsvisie legt de Provincie Zeeland al haar doelen en ambities voor de lange termijn vast. In de Omgevingsvisie worden verschillende onderwerpen benoemd. Denk daarbij aan wonen, landbouw en circulaire economie, maar bijvoorbeeld ook cultureel erfgoed, recreatie en leefbaarheid.
Het uitgangspunt van de provincie voor de Omgevingsvisie is, beleid en regels die hun waarde hebben bewezen, alleen worden gewijzigd als er betere alternatieven zijn. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is daarom hierbij als uitgangspunt genomen. Verder bestaat de visie uit twee delen: deel A en deel B. In Deel A staan de strategische doelen voor de periode tot 2050 onderverdeeld in vier centrale ambities verwoord. De uitdagingen en ambities voor Zeeland, alsmede de Zeeuwse kernkwaliteiten worden daarin beschreven en geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voorde kortere termijn (tot 2030).
In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema’s (bouwstenen) uitgewerkt die samen met onze omgeving geselecteerd zijn. Bij deze thema’s is het beleid voor de komende 10 jaar weergegeven.
Deel A
De uitdagingen voor Zeeland bestaan voornamelijk uit de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050. Deze ambities betreffen:
Deel B
In deel B staat per thema aangegeven welke instrumenten worden ingezet om de doelen tot 2030 te bereiken. Gezien de grootte en de complexiteit van de uitdagingen, zijn de ambities echter alleen te halen als iedereen de keuze maakt die zoveel mogelijk bijdraagt aan deze ambities. Hiervoor zijn afwegingsfactoren beschreven en wordt een ‘beste keuze hulp’ gemaakt.
De afwegingsfactoren sluiten aan op het NOVI van het Rijk en verwijzen onder meer naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Deze zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland:
Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken. De Zeeuwse kernkwaliteiten betreffen:
In de visie zijn ambities en doelstellingen benoemd welke relevant zijn voor dit bestemmingsplan. De ambitie is om in 2050 te komen tot een innovatieve, circulaire economie, waarbij het bedrijfsleven werk op maat biedt en inspeelt op actuele ontwikkelingen. De infrastructuur is modern en betrouwbaar en biedt ruimte aan CO2-neutraal vervoer via verschillende modaliteiten. De haven- en industriegebieden bieden plaats aan clusters van bedrijven en elders heeft een concentratie van bedrijventerreinen plaatsgevonden. Dit geeft bedrijven de ruimte om te ondernemen. Het doel is voor bedrijventerreinen te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik, een functionele en aantrekkelijke inrichting, waarbij duurzaamheid het uitgangspunt is.
De regels zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen) komen voort uit het Omgevingsplan Zeeland 2018. De Omgevingsverordening richt zich net zoals het Omgevingsplan op de fysieke leefomgeving in de Provincie Zeeland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem.
Toetsing en conclusie
De Provincie streeft naar voldoende ruimte voor nieuwe en uitbreiding van bestaande niet-agrarische en semi-agrarische activiteiten in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat deze activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeer aantrekkende werking passen in het landelijk gebied. Bovendien wil de Provincie onnodige verstening van het landelijk gebied tegengaan. Een nieuwe activiteit dient daarom een bijdrage te leveren aan de herbestemming of sanering van vrijkomende bebouwing en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Daraom biedt de Provincie ruimte voor de ontwikkeling van nieuw economische dragers. De mogelijkheid tot het realiseren van een nieuwe economische drager is voorbehouden aan bebouwing op bestaande bouwvlakken en bebouwing bij bestaande woonfuncties in het landelijk gebied. Het volume van de bestaande bebouwing is daarbij maatgevend voor de maximale omvang van de activiteit.
De nieuwe functie van de bebouwing in het plangebied is aan te merken als een nieuwe economische drager bij een bestaande woning in het landelijk gebied. Er is geen sprake van een uitbreiding van de bebouwing: de nieuw functie vindt in de bestaande bebouwing plaats. Verder steltde Omgevingsverordening geen voorwaarden aan de voorgenomen ontwikkeling. Het beoogde initiatief past binnen het relevante provinciale ruimtelijke beleid.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen', vastgesteld op 19 december 2013). De locatie heeft de bestemming 'Wonen'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen met aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt.
Op deze locatie geldt tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen. Bodemingrepen met een oppervlakte van 500 m2 en dieper dan 40 cm zijn niet zonder meer toegestaan. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede bestemmingsplan ter hoogte van plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming omdat het realiseren van een zorgwoning ter plaatse niet is toegestaan.
Daarnaast geldt het paraplu bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren Tholen' (onherroepelijk, vastgesteld op 11 oktober 2018). Hierin is een regeling opgenomen dat bij de realisatie van bebouwing met een verwachte parkeerbehoefte, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De parkeerregeling uit dit bestemmingsplan wordt overgenomen. In paragraaf 4.1.2 wordt de ontwikkeling nader getoetst aan de parkeernormen.
In de toekomstvisie voor de gemeente Tholen zijn de visie in hoofdlijnen voor het lange termijn beleid van de gemeente vastgelegd. Deze visie vormt het 'casco' waarbinnen ontwikkelingen de komende decennia kunnen plaatsvinden. Daarnaast wordt een uitwerking op de visie gegeven. Hierbij zijn verschillende thema's die betrekking hebben op wonen, werken en leven op Tholen uitgewerkt.
Toetsing en conclusie
De toekomstvisie stelt geen specifieke eisen aan voorliggende locatie danwel ontwikkeling. De doelen en ambities zoal benoemd in de Toekomstvisie Tholen worden daarbij niet in hun uitvoerbaarheid belemmerd alsmede het resultaat van onderhavig plan.
De gemeente Tholen heeft in 2018 haar groenplannen geactualiseerd tot één integraal groenplan. Het groenplan geeft het belang van het groen voor de kernen aan. Er is omschreven hoe de gemeente omgaat met het groen, hoe het groen ingericht wordt en hoe het groen wordt beheerd. Er staat verwoord hoe de waarden die openbaar groen heeft in de kernen kunnen worden vergroot en wat daarvoor nodig is.
In het groenplan worden voor elke kern de projecten genoemd die uitgevoerd zullen worden om op termijn de gewenste kwaliteit te krijgen. Voor Stavenisse gaat het hierbij om het inzetten op hoogwaardige openbare ruimte en een passende groenstructuur van het centrum. Hiervoor dienen structuurbepalende lijnen (vaak onderdeel van de hoofdontsluitingsstructuur) en de dorpsentrees extra herkenbaar te worden gemaakt door het aanbrengen van een passende groenstructuur. Daarnaast gaat het in Stavenisse om het behouden en versterken van de diversiteit (randen) van het dorpsbos.
Het groenplan geeft voor het groen binnen een wijk ook nog richtlijnen aan. Zo is het wenselijk om binnen de wijk langs secundaire ontsluitingswegen een enkelzijdige of tweezijdige bomenrij van bomen van de 2e grootte te plaatsen. Voor de grotere groenzones geldt, dat het wenselijk is om deze met gras uit te voeren met een beperkt aantal lage beplantingsvakken en enkele solitair staande bomen. Bij de aanleg van nieuwe groenstructuren geldt als algemeen uitgangspunt dat deze structuren zo robuust mogelijk dienen te zijn (geen snippergroen). Indien bomen in de verharding worden geplaatst, dient gezorgd te worden voor voldoende plantruimte.
Toetsing en conclusie
In het groenplan voor Stavenisse is ten westen van het plangebied een groenzone aanwezig evenals laan- wegbeplanting (aan de Buurtweg, nabij de kruising met de Oudelandsedijk). De beoogde ontwikkeling ziet niet toe op wijziging van deze groenstructuur. Voor de toekomstige situatie zijn ter plaatse van het plangebied geen nadere uitgangspunten van toepassing.
Uitsnede groenplan ten hoogte van het plangebied.
De gemeente Tholen heeft in december 2021 de 'Beleidsvisie Zorglandschap 2022-2026' vastgesteld. De brede evaluatie binnen het sociaal domein bij inwoners en professionals laat voor de komende jaren een aantal uitdagingen zien die ook van toepassing kunnen zijn op het vraagstuk wonen en zorg:
Bij de aanvraag van een zorgvoorziening wordt middels getoetst aan het draagvlak binnen de gemeente. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van de betreffende locatie op zich. Hieronder wordt het afwegingskaders toegelicht. Het afwegingskader maakt onderscheid in drie soorten aanvragen. Nieuwe zorgaanbod, uitbreiding door bestaande dienstverleners op andere locaties te huisvesten of herontwikkeling op huidige locatie. Wanneer het gaat om herontwikkeling, zonder uitbreiding, op de huidige locatie is er vanuit het team sociaal domein geen advies noodzakelijk. Echter wanneer het uitbreiding van een bestaande dienstverlener op een nieuwe locatie of een compleet nieuw aanbod betreft dient dit doorgeleid te worden naar criteria stap 2 de kwalitatieve toetsingscriteria.
Criteria 1
Een initiatief moet voorzien in een behoefte voor een bepaalde doelgroep maar moet zich ook richten op de inwoners van de gemeente of die terug naar Tholen willen komen.
Uit het onderzoek van HHM komt naar voren dat er voor de toekomst vooral nog ontwikkel kansen liggen op het gebied van ouderenzorg en met name het bestendigen hiervan. Daarnaast wordt jeugd genoemd als ontwikkelkans maar dan met name in provinciaal verband.
Criteria 2
In principe heeft dit afwegingskaders als doel het toetsen van voorzieningen van de Thoolse inwoners. Echter kan het zo zijn dat er in Zeeuws verband een gezamenlijk belang bestaat voor het inrichten van een zorginitiatief met een regionale functie, die zowel in een behoefte voro ingezetenen van de gemeente Tholen voorziet alsmede inwoners van Zeeland. Als er Zeeuwse afspraken gemaakt zijn over een dergelijke voorzieningen past dit deels in de visie. Wanneer er een boven regionale functie is voor een initiatief waarbij het clientbestand niet uit Tholen en ook niet uit Zeeland komt zien we dit als een onwenselijke ontwikkeling.
De invulling van de kwalitatieve toetsing wordt volgens onderstaande tabel afgewogen.
Criteria 1 | |||
Sterk (2 punten) | Gemiddeld (1 punt) | Zwak (0 punten) | |
A. Doelgroep | Het initiatief richt zich op een van de doelgroepen die benoemd is als ontwikkelkans | Het initiatief richt zich deel op een van de doelgroepen die benoemd is als ontwikkelkans | Het initiatief richt zich op een andere doelgroep |
B. Inwoners | Het initiatief voorziet in een behoefte voor de Thoolse inwoners | Het initiatief voorziet deels in een behoefte voor Thoolse inwoners | Het initiatief voorziet niet in een behoefte voor de Thoolse inwoners |
Criteria 2 | |||
Op welk niveau acteert het initiatief | Lokaal | Regionaal | Boven regionaal |
Criteria 3
Een belangrijk aspect is dat de locatie passend is in voor een zorg initiatief. Dit punt wordt gemeten op basis van 7 onderdelen. Aan de initiatiefnemer wordt gevraagd om per punt een toelichting te geven door middel van een businesscase.
voldoende/ ja (1 punt) | Onvoldoende/ nee (0 punten) | |
A. Heeft de doelgroep een sterke binding met de (dorps)kern of de gemeente | ||
B. Bevindt de locatie van het initiatief zich in bestaand bebouwd gebied van de locatie | ||
C. Hoe verhoudt het initiatief zich tot het aanwezige voorzieningenniveau, uitgaande van de bereikbaarheid van apotheek, arts en AH (triple a) binnen 500 meter? | ||
D. Hoe verhoudt het initiatief zich tot bereikbaarheid/ vervoer, et cetera en mogelijkheid van parkeren zowel voor clienten als mantelzorgers, buurtbewoners, zorgaanbieders? | ||
E. Indien de betreffende zorgvragers behoefte hebben aan een prikkelvrije omgeving, wordt hieraan tegemoet gekomen? | ||
F. Draagt het initiatief wel/ niet bij aan leefbaarheid omwonenden? Is er sprake van een evenwichtige balans tussen inwoners en kwetsbare inwoners? |
||
G. Hoe verhoudt het initiatief zich tot de draagkracht van de kernen? Hierbij lettende op - mogelijkheden voor mantelzorg door buurtgenoten; - de mate van concentratie van kwetsbare inwoners en toename van overlast. |
Een positief advies wordt gegeven indien een initiatief een minimum van 10 punten scoort.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief is middels de bovenstaande criteria getoetst, zie hieronder.
Criteria 1 | |||
Sterk (2 punten) | Gemiddeld (1 punt) | Zwak (0 punten) | |
A. Doelgroep | VVoorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woonhuis waar jongeren met een (lichte) verstandelijke beperking begeleid kunnen wonen. De Schutse biedt identiteitsgebonden zorg, waardoor er een specifieke doelgroep is. Dit zorgt ervoor dat er momenteel een wachtlijst is. Het onderzoek dat aan de basis ligt van de visie zorg en wonen benoemd dat dit een missende schakel is in het zorg landschap. | ||
B. Inwoners | De toekomstige bewoners zijn afkomstig uit Zeeland en deels uit Tholen. | ||
Criteria 2 | |||
Op welk niveau acteert het initiatief | Lokaal, het betreft een kleinschalige zorg instelling die aansluiting zoekt bij de omliggende kernen en het landschap. |
voldoende/ ja (1 punt) | Onvoldoende/ nee (0 punten) | |
A. Heeft de doelgroep een sterke binding met de (dorps)kern of de gemeente | De doelgroep betreft jongeren die overdag zorg en/of begeleiding ontvangen van De Schutse Oud-Vossemeer. | |
B. Bevindt de locatie van het initiatief zich in bestaand bebouwd gebied van de locatie | Locatie betreft een bestaande vrijstaande woning | |
C. Hoe verhoudt het initiatief zich tot het aanwezige voorzieningenniveau, uitgaande van de bereikbaarheid van apotheek, arts en AH (triple a) binnen 500 meter? | Dichtstbijzijnde arts en apotheek is Stavenisse, Sint-Annaland, Sint-Maartensdijk. Buiten de 500 m zone | |
D. Hoe verhoudt het initiatief zich tot bereikbaarheid/ vervoer, et cetera en mogelijkheid van parkeren zowel voor clienten als mantelzorgers, buurtbewoners, zorgaanbieders? | Parkeren vindt plaats op eigen terrein | |
E. Indien de betreffende zorgvragers behoefte hebben aan een prikkelvrije omgeving, wordt hieraan tegemoet gekomen? | Omdat de woning 'vrij' ligt, is het buitengebied vrij van prikkels van buurkinderen, landbouwmachines, etc. Binnen in de woning wordt een prikkelvrije ruimte voor de jongeren ingericht. Het terrein is verder afgeschermd met hekwerk. | |
F. Draagt het initiatief wel/ niet bij aan leefbaarheid omwonenden? (1.) Is er sprake van een evenwichtige balans tussen inwoners en kwetsbare inwoners? (2.) |
2. In Stavenisse zijn er verder geen initiatieven op het gebied van de GHZ. In Scheldeoord wordt zorg verleend aan ouderen/ dementerenden | 1. De woning heeft geen toegevoegde waarde aan de leefbaarheid voor omwonenden. |
G. Hoe verhoudt het initiatief zich tot de draagkracht van de kernen? Hierbij lettende op - mogelijkheden voor mantelzorg door buurtgenoten; - de mate van concentratie van kwetsbare inwoners en toename van overlast. |
Het initiatief gaat uit van een identiteitsgebonden instelling. Er zijn contacten met mensen die verbonden zijn aan de Oud Gereformeerde Gemeente te Stavenisse die zich in willen zetten om iets voor dit initiatief te betekenen. Daarnaast kan een beroep gedaan worden op inwoners van de buurdorpen Sint-Annaland en Sint-Maartensdijk, welke via de Gereformeerde Gemeenten in Nederland bij dit initiatief betrokken zijn. Omdat het een klein initiatief is, zal er geen overlast ervaren worden door de inwoners van Stavenisse of het buitengebied. |
Zoals uit bovenstaande toetsing is op te maken dat met voorliggend ontwikkeling goed wordt in gespeeld op de vraag en behoefte naar specialistische zorg. In totaal scoort het initiatief een totaal van 10 punten, hiermee wordt voldaan aan de eerder gesteld grens. Hiermee is het plan passend binnen het betreffende beleid en wordt er positief geadviseerd.
Het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer ontsloten door de Buurtweg. De hoofdontsluiting van Stavenisse betreft de Stavenisseweg/N286 direct ten oosten van het Stavenisse. De N286 loopt over in de Poststraat en eindigt in het centrum van Stavenisse.
De voorgenomen ontwikkeling leidt mogelijk tot een (beperkte) toename van de verkeersintensiteit op het wegennet. Het planvoornemen is om een burgerwoning functioneel te herzien ten behoeve van een intramurale woonzorgvorm. Binnen de huidige situatie geldt een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/etmaal, voor vrijstaande woningen in het buitengebied in een gebied dat is aangeduid als niet stedelijk in het vigerende GVVP Tholen. Gelet op de toekomstige situatie zal dit toenemen. Er kan worden uitgegaan van ca. 2 mvt/etmaal afkomstig van bezoekers evenals ca. 8 mvt/etmaal afkomstig van externe begeleiding en onderhoud. Hiermee komt het totaal in de toekomstige situatie neer op 10 mvt/etmaal. Met het voorgenomen gebruik zal naar alle waarschijnlijkheid het aantal verkeersbewegingen toenemen, naar schatting ca. 2,0 mvt/etmaal. Gelet op deze toename is te concluderen dat het bestaande wegennet deze toename kan verwerken.
Voorliggende ontwikkeling voorziet de functionele wijziging van bestaande bebouwing ten behoeve van een intramurale zorgwoning. De toekomstige (zorgbehoevende) bewoners zullen geen beschikking over de capaciteiten om zelfstandig gebruik te maken van motorvoertuigen. Hiermee zal de parkeer behoefte niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Toetsing en conclusie
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waarden kaart, zie navolgende uitsnede. Hierop is te zien dat er binnen het plangebied bouwhistorische objecten aanwezig zijn. De bestaande bebouwing heeft cultuurhistorische waarde. Voorliggende ontwikkeling voorziet slechts een functionele wijzinging van deze bebouwing ten behoeve van een intramurale woonzorgvorm. Daarvoor is enkel interne verbouwing nodig. Hiermee zijn geen ruimtelijke ingrepen gemoeid die mogelijke waardes schaden. Gelet op de aard van de ontwikkeling vormt het plan ook geen belemmering voor in het omliggende gebied aanwezige waardes.
Uitsnede cultuurhistorische waarden provincie Zeeland
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente. Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' (zie paragraaf 3.3) vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.
Toetsing en conclusie
In het bestemmingsplan 'buitengebied Tholen' is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 500 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm. Omdat de voorgenomen ontwikkeling geen fysieke ingrepen (enkel interne verbouw) betreft, worden deze ondergrenzen niet overschreden en is archeologisch onderzoek niet van toepassing.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Toetsing en conclusie
Met voorliggende ontwikkeling wordt de functie van de bestaande bebouwing gewijzigd van reguliere burgerwoning naar een intramurale woonzorgvorm. Hoewel hier sprake is van een functionele wijziging zijn de verschillende gebruiken vergelijkbaar voor gevoeligheid betreffende bodemkwaliteit. Gelet op de huidige functie en gebruik is het aannemelijk te concluderen dat nadere toetsing niet aan de orde is. Daarbij voorziet voorliggende ontwikkeling geen bodemroerende ingrepen en leidt het niet tot vervuiling.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).
Toetsing en conclusie
Uit informatie van het Zeeuwse Bodemvenster blijkt dat vrijwel geheel Stavenisse is aangeduid als een verdacht gebied als het gaat om (CE) uit de Tweede Wereldoorlog. Hieruit blijkt dat in de buurt van Stavenisse een vliegtuig is neergestort. Het blijkt te gaan om een Engels vliegtuig dat op 3 juni 1944 is neergeschoten. Het vliegtuig kwam volgens verschillende bronnen ten westen van Stavenisse neer. Het plangebied ligt buiten het aandachtsgebied en is daarmee niet verdacht op het voorkomen van CE. Bovendien vinden er geen bodemroerende werkzaamheden plaats.
Uitsnede Niet gesprongen explosievenkaart (bron: Zeeuws Bodemvenster, provincie Zeeland)
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect niet-gesprongen explosieven.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Toetsing en conclusie
Met het planvoornemen is geen sprake van een toename aan verharding en/ of bebouwing, gelet op het feit dat de ontwikkeling voorziet in de functionele wijziging van bestaande bebouwing. Afvalwater (keuken, douche enz.) gaat in de huidige situatie naar het persriool in de weg. In de toekomst wordt ook van deze aansluiting gebruik gemaakt. Voor het plan is het aanmeldformulier watertoets van het waterschap Scheldestromen ingevuld, welke is opgenomen in bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Ten aanzien van het aspect inrichtingslawaai zijn alleen de activiteiten van de eigen inrichting van belang. In paragraaf 4.7 wordt op de gevolgen van deze inrichting ingegaan. Daaruit blijkt dat er vanwege de ontwikkeling geen belemmeringen voor gevoelige functies in de omgeving zijn.
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Toetsing en conclusie
De zorgwoning geldt als een woning in het kader van de Wet geluidhinder. Voor wegverkeerlawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van een weg met een snelheidsregime van 60 km/uur. Het plangebied is gelegen binnen de invloedszone van de Buurtweg.
De Buurtweg is een weg met een smal profiel, zonder markeringen, met bermen aan beide zijden gelegen in een open polder. De Buurtweg wordt gebruikt voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers. Voor dit gebruik is geen scheiding of markering aangebracht.
De Buurtweg verbindt de Oudelandsedijk en Rijkebuurtweg. Tussen de Oudelandsedijk en Rijkebuurt is de Piersweg, Zandweg en de Blaasweg, nabij het plangebied, zijn de enige wegen die op de Buurtweg uitkomen. Aan deze wegen zijn slechts enkele agrarische bedrijven en woningen gelegen
Gezien het smalle profiel, de beperkte aanwezigheid van functies en de afgelegen ligging is de verkeersintensiteit op de Buurtweg laag. Op basis van de inrichting van de weg en het lage gebruik kan gesteld worden dat de voorkeurswaarde niet wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Toetsing en conclusie
Het plangebied is gelegen in een open gebied dat geduid kan worden als 'rustig buitengebied', voornamelijk bestaande uit agrarische gronden en (hierbij horende) woningen. Ten oosten van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd (Buurtweg 18), dat zich specialiseert in fruitteelt. Hiervoor hanteert de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een richt afstand van 30 meter waarin het aspect geluid maatgevend is. Gelet op de feitelijk afstand tot het plangebied (ca. 200 meter) wordt aan deze hinder contour voldaan. Daarbij wordt met voorliggende ontwikkeling de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf niet belemmerd gezien het feit dat de woning aan de Buurtweg 16 hierin maatgevend is.
Ten tweede is voor het bedrijf binnen het vigerende bestemmingsplan een agrarisch bouwvlak op genomen met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - aquacultuur'. In de feitelijke situatie is dit perceel reeds in gebruik ten behoeve van een woning. Betreffende de ontwikkelingsmogelijkheden van dit perceel zal de woning aan de Buurtweg 10 maatgevend zijn, derhalve is het aannemelijk dat het plangebied geen mogelijk hinder ondervindt.
Met voorliggende ontwikkeling wordt een intramurale woonzorgvorm gerealiseerd ten behoeve van verstandelijk beperkte zorgbehoevenden. Deze toekomstige bewoners zijn aanspreekbaar en er is geen sprake van het uitstoten van ongecontroleerde geluiden. Voor milieuzonering is de nieuwe functie het best vergelijkbaar met de categorie 'verpleeghuis' uit de VNG, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Hierbinnen VNG-publicatie bedrijven en milieuhinder, opgenomen instellingen.
De Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) bevat regels voor geuremissie afkomstig van veehouderijen. Omgekeerd moet bij de totstandkoming (of uitbreiding) van geurgevoelige objecten zoals woningen getoetst worden of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Daarnaast mogen deze nieuwe geurgevoelige objecten bestaande rechten van veehouderijen niet belemmeren.
Toetsing en conclusie
In de omgeving zijn geen veehouderijen gelegen die invloed kunnen hebben op de locatie. Een nadere toetsing naar de geuremissie afkomstige van veehouderijen is dan ook niet noodzakelijk.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Toetsing en conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen is de Rijksweg N59 nabij Nieuwkerk, op Schouwen-Duiveland. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Stof | Stof | maximale waarden in jaar 2020 | Maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2) | stikstofdioxide (NO2) | 16,1 | 11,3 |
fijn stof (PM10) | fijn stof (PM10) | 17,7 | 14,9 |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 6,2 | 6,0 | |
Fijn stof (PM2,5) | Fijn stof (PM2,5) | 10,1 | 7,9 |
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Toetsing en conclusie
Risicovolle inrichting
Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting is gelegen op het bungalowpark aan de Buurtweg 3, hier wordt natriumhypochloriet opgeslagen, zonder plaatsgebonden risicocontour 10-6. Deze inrichting bevindt zich op ca. 550 meter van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de PR-contour en het invloedgebied voor het groepsrisico van deze inrichting. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart ter hoogte van het plangebied (rood omlijnd).
Vervoer gevaarlijke stoffen
Andere relevante risicovolle bronnen zijn geen belemmering of van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling, Er zijn geen wegen of spoorwegen in de omgeving van het plangebied, die onderdeel maken van het basisnet (spoor)wegen. Ten noorden van het plangebied ligt op ruim 1.3 km een scheepsvaartroute die onderdeel uitmaakt van het Basisnet water. Deze scheepsvaartroute maakt onderdeel uit van de route Westerschelde-Rijn en betreft een binnenvaartroute. Voor dergelijke vaarwegen geldt, dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn is gelegen. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied, dat zich 25 meter landinwaarts uitstrekt. Deze contour reikt niet tot het plangebied en vormt daarmee geen belemmering.
De planlocatie ligt niet binnen het invloedgebied van deze scheepvaartroute. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van plangebied (bron: risicokaart.nl)
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Toetsing en conclusie
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuurgebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 560 meter ten noorden van het plangebied en betreft de Oosterschelde. Het plangebied maakt tevens ook geen deel uit Natuurnetwerk Zeeland. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Zeeland bevindt zich op circa 700 meter ten westen van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Gelet op de aard en schaal van voorliggende ontwikkeling is te concluderen dat het aspect stikstof geen belemmering zal vormen voor het voorgenomen.
Soortenbescherming
Ten behoeve van de ontwikkeling worden geen ruimtelijke ingrepen gepleegd die mogelijk effect kunnen hebben op beschermde soorten. Gezien het feit dat gebruik gemaakt zal worden van bestaande bebouwing en ingrepen inpandig plaats vinden. Hiermee is het voorliggende plan niet in strijd met de Wet natuurbescherming en is nadere toetsing niet aan de orde.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken de gemeenten over mogelijkheden voor kosten verhaal. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op een klein stuk grond waaraan een nieuwe planologische regeling is verbonden, en heeft geen betrekking op bouwplannen waarvoor (nadere) kosten moeten worden verhaald.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het waterschap heeft een vooroverlegreactie ingediend, op basis waarvan het aanmeldformulier watertoets van het waterschap is ingevuld. Ook de provincie heeft een vooroverlegreactie ingediend op het plan, op basis waarvan de nieuwe enkelbestemming is aangepast naar 'Wonen', zodat aangesloten wordt bij het provinciaal beleid voor Nieuw economische dragers in het landelijk gebied.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 augustus 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.