Plan: | Buitengebied Terneuzen, Spanjaardsweg 1 (Philippine) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.WPBG57-VG01 |
De agrarische bedrijfsvoering ter hoogte van de Spanjaardsweg 1 in Philippine is enige tijd geleden beëindigd. Om bedrijfseconomische redenen wordt de locatie niet overgedragen of verkocht als agrarisch bedrijf. Initiatiefnemer heeft het perceel gekocht met de bedoeling daar permanent te gaan wonen.
Om onder andere de op het betreffende perceel aanwezige bedrijfswoning als zelfstandige woning te gebruiken is het noodzakelijk om de bestemming te wijzigen in 'Wonen'. In de regels van het geldende bestemmingplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de beoogde bestemmingswijziging mogelijk gemaakt kan worden. In dit wijzigingsplan wordt onder andere aandacht besteed aan de voorwaarden die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen'.
Het plangebied Spanjaardsweg 1 in Philippine is gelegen in het buitengebied van de gemeente Terneuzen. Deze locatie ligt in de zuidwesthoek van de gemeente Terneuzen op een afstand van circa 450 meter tot de gemeentegrens met Sluis en op circa 850 meter tot de landsgrens met België.
Het plangebied bestaat uit het huidige bouwvlak, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen'. Dit bouwvlak beslaat een deel van het kadastrale perceel Q282 en een deel van het kadastrale perceel Q568. Perceel Q282 is bebouwd en ingericht ten behoeve van de woning en de voormalige agrarische bedrijfsvoering. Het overige deel is in gebruik als agrarisch akkerland.
Op het perceel staan een bedrijfswoning en twee schuren. De huidige bedrijfswoning heeft een inhoud van circa 500 m³. De goot- en nokhoogte bedragen 3,80 en 7,40 meter.
De oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt samen ongeveer 648 m2. De oudste schuur uit 1954 heeft een oppervlakte van 19 x 18,32 = 348 m2. De goothoogte van deze schuur bedraagt circa 3 meter en de nok circa 9 meter. De schuur uit 1980 heeft een oppervlakte van 15 x 20 = 300 m2. De goothoogte bedraagt 4 en de nokhoogte bedraagt 7 meter.
Het perceel is rond de bebouwing deels verhard en verder groen ingericht als tuin. Aan de randen staan bomen en is opgaande begroeiing aanwezig. De zijden worden verder omgeven door een sloot, zie figuur 1.1 en figuur 1.2 ter verduidelijking.
Figuur 1.1 Plangebied op luchtfoto (bron: basisviewer.rho, situatie 2018)
Figuur 1.2 Aangezicht van de Spanjaardsweg 1 (bron: google.streetview, situatie 2010)
Het planvoornemen betreft het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. De bedrijfsactiviteiten worden daarmee definitief planologisch beëindigd. De bestaande bebouwing, inrichting en groenvoorziening blijven ongewijzigd.
Initiatiefnemer is tevens voornemens om het achterste gedeelte van het perceel te gaan gebruiken om paarden te houden. Het hobbymatig gebruik past binnen de beoogde woonfunctie. Op de overige delen van het perceel blijf de agrarische bestemming behouden, het bouwvlak wordt wegbestemd. De bouwmogelijkheden komen hier te vervallen.
Het wijzigingsplan krijgt daarmee een bestemming 'Wonen' met aanduiding 'bijgebouwen' en voor een klein deel de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
In hoofdstuk 2 wordt de geldende regeling omschreven en wordt de ontwikkeling getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt de wijziging nader getoetst aan van toepassing zijnde beleid en de sectorale omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling en in hoofdstuk 6 wordt de financiële en maatschappelijke haalbaarheid onderbouwd.
In figuur 2.1 is ingezoomd op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen'. De locatie aan de Spanjaardsweg 1 in Philippine heeft daarin de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. In lid 3.1 van het betreffende bestemmingsartikel is het gebruik vastgelegd: grondgebonden agrarische bedrijven.
In artikel 3.7.3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het college van burgemeester en
wethouders bevoegd is om een agrarische bestemming met bouwvlak, na bedrijfsbeëindiging, te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en/of de bestemming 'Agrarisch' zonder de aanduiding 'bouwvlak'.
Voor de bestemming 'Wonen' geldende de volgende maatvoeringen:
Om de bevoegdheid voor de bestemmingswijziging te kunnen toepassen, zal ten minste aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan moeten worden voldaan (zie paragraaf 2.2). Daarnaast kunnen ook andere eisen of voorwaarden van belang zijn, bijvoorbeeld als er nieuw planologisch beleid of nieuwe wet- of regelgeving is vastgesteld. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Figuur 2.1 Fragment bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen (uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl)
De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 3.7.3 van de regels. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om een agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en/of de bestemming 'Agrarisch' zonder de aanduiding 'bouwvlak'. Voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid gelden voorwaarden. In tabel 2.1. zijn deze voorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.
Tabel 2.1 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan
Wijzigingsvoorwaarde | toetsing | |
a. |
Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot. | Aan de voorwaarde wordt voldaan. Het betreft enkel een omzetting van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er worden geen extra woningen toegevoegd in het plan. De voormalige bedrijfswoning wordt gebruikt als burgerwoning. |
b. |
Indien de inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) en de oppervlakte van de overige bebouwing meer bedraagt dan bij de bestemming 'Wonen' is toegestaan, dan mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd; in geval van herbouw is het hiervoor bepaalde slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd. | Aan de voorwaarde wordt voldaan. De woning past qua maatvoeringen binnen de geldende regels van de bestemming 'Wonen'. De bestaande te behouden bijgebouwen voldoen niet aan de oppervlaktebepaling en de goot- en nokhoogte bepaling voor bijgebouwen binnen de bestemming 'Wonen', zie paragraaf 1.2 voor exacte maten. In het wijzigingsplan wordt een aanduiding bijgebouwen opgenomen waarmee de oppervlakte van bijgebouwen (max. 648 m2) op de bestaande situatie wordt vastgelegd. |
c. |
Bestaande NED's als vervolgactiviteit zijn toegestaan. | Niet van toepassing. |
d. |
Een bestaande minicamping als vervolgactiviteit is toegestaan. | Niet van toepassing. |
e. |
De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen blijft gelijk. | Aan de voorwaarde wordt voldaan. De huidige bebouwing blijft gehandhaafd. Er is geen sprake van nieuw te realiseren of te wijzigen bebouwing. |
f. |
Wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen. | Aan de voorwaarde wordt voldaan. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4. |
g. |
Niet langer van toepassing zijnde aanduidingen zoals genoemd in lid 3.1 worden verwijderd. | Aan de voorwaarde wordt voldaan. Voor deze locatie zijn geen nadere aanduidingen opgenomen |
In dit hoofdstuk wordt het voor de ontwikkeling relevante ruimtelijke Rijks-, provinciaal-
en gemeentelijk beleid uiteengezet. Daarnaast wordt de beoogde ontwikkeling in dit hoofdstuk tevens
aan dit beleid getoetst.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in Nederland en vervangt onder andere de Nota Ruimte. In deze Structuurvisie stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds en ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Deze waarden zijn vastgelegd in de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). Deze RHS beslaat de gebieden in Nederland die een belangrijke functie vervullen op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking, water, natuur en landschap. Ten aanzien van deze gebieden is beleid geformuleerd om de kwaliteiten ervan te behouden.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Rijk heeft in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) nationaal ruimtelijk beleid geborgd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het Barro omvat 14 onderwerpen. De bestemmingswijziging van het agrarisch bouwvlak naar wonen is niet in strijd met een van deze 14 onderwerpen welke zijn opgenomen in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van zowel het rijksbeleid (het Bro), als het provinciaal beleid (het Omgevingsplan en de Omgevingsverordening) dient bij een bestemmingsplan uitgegaan te worden van de duurzaamheidsladder. Het doel hiervan is een zorgvuldig ruimtegebruik, de herstructurering van bebouwde terreinen/gebieden en de bundeling van functies. De duurzaamheidsladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
De locatie is gelegen in het buitengebied en betreft de omzetting van een bestaande agrarische locatie naar een woonbestemming. Het betreft enkel een bestemmingswijziging en niet de bouw of het toevoegen van een burgerwoning aan het woningbouwcontingent. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het wijzigen van de bestemming past in het ruimtelijk beleid voor behoud van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Voor het overige zijn er geen rijksregels op voorliggende locatie van toepassing.
Omgevingsplan Zeeland 2018
Op 21 september 2018 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. In dit Omgevingsplan zijn de hoofdlijnen voor het provinciaal ruimtelijk beleid uiteengezet. In het Omgevingsplan 2018 zet de provincie Zeeland in op grondgebonden landbouw, biologische landbouw en aquacultuur. Voor deze vormen van landbouw worden ruime ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Voor de niet-grondgebonden landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Het streven is naar behoud van omgevingskwaliteit, behoud van biodiversiteit, beperken milieubelasting, minder uitstoot van broeikasgassen en levering van grondstoffen voor de biobased industrie.
De Provincie Zeeland zet in op een sterke economie, goed woon- en leefklimaat en kwaliteit van water en het landelijk gebied. Evenwichtig duurzaam en innovatief zijn de pijlers waar de provincie zich op richt. Om een toekomstbestendige woningmarkt te krijgen is de doelstelling gesteld: Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop.
Het Zeeuwse landschap kenmerkt zich door openheid. De provincie wil deze openheid behouden. Een integrale afweging, nadere invulling en maatwerk wordt aan de gemeenten overgelaten. Hierbij dienen zij rekening te houden met het voorkómen van verstening van het landschap, versnippering van de agrarische gronden en zorg dragen voor een zorgvuldige landschappelijke afweging.
Toetsing
De gewenste ontwikkeling betreft het planologisch wijzigen van de bestemming. De bestaande bedrijfswoning is al aanwezig waardoor het woningaantal gelijk blijft. De gronden die niet komen te behoren tot het woonperceel behouden de agrarische bestemming waardoor de gebruiksmogelijkheden voor de landbouw niet wijzigen. Er wordt geen bebouwing toegevoegd en de inpassing van de locatie blijft ongewijzigd.
Omgevingsverordening Zeeland 2018 (inclusief wijzigingen)
Naast regelgeving omtrent bouwen in het buitengebied duidt de Verordening gebieden met een bijzondere verwachtingswaarde aan. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn de kaarten behorend bij de Verordening geraadpleegd en beoordeeld of de gewenste ontwikkeling van invloed is op gebieden met een bijzondere verwachtingswaarde.
Toetsing
De locatie is niet gelegen in of in de nabijheid van een gebied welke is aangeduid in de artikelen 2.23 tot en met 2.27 en de daarbij behorende kaartmaterialen. Aangaande de omgevingskwaliteiten worden in deze toelichting alle ruimtelijke factoren afgewogen. Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling zich niet verzet tegen de omgevingskwaliteiten. De gewenste ontwikkeling is niet in strijd met provinciaal beleid.
Structuurvisie Terneuzen (2010)
Op 16 december 2010 is de Structuurvisie Terneuzen vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het gemeentebestuur zich voorstelt de voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
De visiekaart kan gezien worden als een doorvertaling vanuit het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld naar een te verwachten toekomstbeeld anno 2025, rekening houdende met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit (wonen, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, natuur en water. Deze visiekaart is geënt op het gehele grondgebied van Terneuzen en doet derhalve geen concrete uitspraken over kleinschalige ontwikkelingen in kernen en in het buitengebied. Structuren, routes en zoneringen vormen de ingrediënten waarmee de visiekaart is opgebouwd.
Figuur 3.1 Uitsnede Structuurvisie Terneuzen (plangebied met rood aangegeven)
Toetsing
In figuur 3.1 is te zien dat het plangebied ligt in het besloten polderlandschap. In de nabijheid van het plangebied liggen geen belangrijke elementen.
Excessenregeling Terneuzen, Beleidsnota welstand (2013)
De gemeenteraad van Terneuzen heeft eind 2012 besloten het welstandsbeleid te herzien. Hierbij heeft de gemeenteraad tevens gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wetgever biedt om de welstandscommissie af te schaffen. Het nieuwe welstandsbeleid, de excessenregeling, wordt ambtelijk getoetst. Het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente Terneuzen gaat uit van de gedachte, dat burgers zelf voldoende inzicht hebben in redelijke eisen van welstand. De gemeente zorgt daarom slechts voor een minimaal noodzakelijk vangnet voor ruimtelijke kwaliteit. De gemeente grijpt alleen achteraf in bij een exces. Van een exces is sprake wanneer een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Criteria hiervoor zijn opgenomen in de beleidsnota welstand. Voor monumenten en een aantal beeldbepalende boerderijen en schuren in het buitengebied zal welstandstoezicht vooraf blijven bestaan.
Toetsing
Voor de voorgenomen ontwikkeling is geen welstandstoezicht van toepassing, met uitzondering van de excessenregeling. Omdat er geen sprake is van nieuwbouw is een welstandstoets niet van toepassing
De voorgenomen wijziging past binnen de uitgangspunten van zowel het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
De ontsluiting vanuit het perceel loopt via de Spanjaardsweg. Dit is een lokale ontsluitingsweg voor met name bestemmingsverkeer. Er is geen fysieke scheiding tussen fiets- en autoverkeer. Het profiel van de wegen bestaat uit asfalt en grasbermen. De weg kent een geringe verkeersintensiteit.
Voorheen was op binnen het plangebied een agrarisch bedrijf gevestigd. Met het verdwijnen van deze functie is de bijbehorende verkeersgeneratie komen te vervallen. Met de bestemmingswijziging naar wonen is een agrarische bedrijf in de toekomst niet meer mogelijk. Zodoende is sprake van een blijvende verbetering van de verkeerssituatie ter plaatse.
De planologisch wijziging van het gebruik van de bedrijfswoning naar een burgerwoning leidt niet tot een feitelijke verandering van het gebruik. De verkeersintensiteit verbonden aan de woning wijzigt dan ook niet.
De parkeerbehoefte is met het vervallen van de agrarische functie afgenomen. Voor de woning is geen sprake van een gewijzigde parkeerbehoefte. Op de locatie zelf zijn voldoende parkeervoorzieningen aanwezig en er is er zodoende geen overlast te verwachten voor parkeren op de openbare weg.
Sinds 1 november 2003 is de zogenaamde Watertoets verplicht. Dat wil zeggen dat in elk ruimtelijk plan gemotiveerd moet worden aangegeven hoe met het water in het gebied wordt omgegaan en wat de ruimtelijke veranderingen voor het water betekenen. Aangaande de aspecten omtrent water acht Waterschap Scheldestromen een Watertoets niet noodzakelijk indien geen wijzigingen aan de waterhuishouding plaatsvinden.
Toetsing
De ontwikkeling betreft een functiewijziging van een bestaande situatie. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt door de beoogde ontwikkeling niet toe. De bestaande sloot wordt niet gewijzigd. Aan de huidige situatie voor de waterhuishouding verandert niets. Het invullen van de watertoets is niet noodzakelijk.
Er zijn vanuit het oogpunt van waterhuishouding op dit moment geen aandachtspunten of belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing
Het wonen is een bodemgevoelige functie. Bij functieverandering dient vast te staan dat de grond ter plaatse voldoet aan de kwaliteitseisen van de beoogde functie. Om te onderzoeken of dit het geval is, is historisch en verkennend bodemonderzoek (NEN5725 en N5740) uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 11988.001, versie D4, 26 oktober 2020) op de gronden die bestemd worden als 'Wonen'. Omdat uit het vooronderzoek naar voren is gekomen dat de locatie mogelijk asbestverdacht is, is tevens een verkennend onderzoek asbest in puin uitgevoerd (NEN5897). Dit onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting.
In de puinlaag op het bedrijfsterrein (deellocatie C) zijn de waardes van kwik, lood, koper, zink, minerale olie en PAK verhoogd. De laag onder de puinverharding is analytisch niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen. Ter plaatse van de chemicaliënkast en opslag in de schuur (deellocatie D en E) zijn zowel de boven- als ondergrond en het grondwater analytisch niet verontreinigd met EOX. Op het overig terrein (deellocatie F) is de bovengrond analytisch licht verontreinigd met kwik en zink. De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie en PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Uit het onderzoek blijkt dat in de open puinverharding op één punt zintuiglijk asbestverdacht plaatmateriaal is aangetroffen. Dit betreft een locatie ten zuiden van de schuren wat in principe als ontsluiting in gebruik blijft. Het totaal berekende asbestgehalte van dit punt overschrijdt de interventiewaarde. De bodem onder de puinverharding is niet verontreinigd en voldoet aan de vereisten voor de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'.
Naar aanleiding van de aangetroffen asbestspot in de puinlaag is meermaals overleg geweest tussen de gemeente, Rud Zeeland en Helpdesk Bodem, waarbij geadviseerd werd om een melding Besluit asbestwegen in te dienen bij IL&T . Er is vervolgens namens initiatiefnemer een melding gedaan bij IL&T. Naar aanleiding van deze melding is door IL&T geconcludeerd dat in dit geval sprake is van één spot met asbest in puin en dat het Besluit asbestwegen daarom niet van toepassing is (zie bijlage 2). IL&T geeft aan dat als de verontreiniging verwijderd wordt, dit moet gebeuren door een deskundige en in overleg met de gemeente. De verharding waar de spot zich in bevindt wordt niet verplaatst of bebouwd. In het kader van de bestemmingsplanwijziging is er geen wettelijke verplichting om deze spot (asbest in puin) te verwijderen. Wel is het advies om deze af te dekken oftewel te verwijderen.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
Toetsing
Op basis van het Bodemvenster (bron: provincie Zeeland) ligt het plangebied niet in een gebied waar niet-gesprongen explosieven kunnen voorkomen. Op grond van deze informatie is een vooronderzoek naar niet-gesprongen explosieven niet noodzakelijk.
De gemeente Terneuzen hanteert daarnaast het Historisch Vooronderzoek en NGE-Risicokaart van REASeuro, kenmerk RO180093 van 24 oktober 2018. Het plangebied valt volgens de risicokaart in een gebied dat in WO II als Duits militair schietterrein is gebruikt. Duitse infanteristen en artillerie-eenheden gebruikten het terrein in de Braakman voor oefeningen. Diverse geschutsmunitie, klein kaliber munitie en hand- en geweergranaten zijn gebruikt. Enkele munitievondsten zijn door de EOD geruimd (o.a. rookgranaat, mortiergranaat). Voorts hebben er in de omgeving zware grondgevechten plaatsgevonden en waren er Duitse stellingen gelegen. De aanwezigheid van NGE is niet uitgesloten, er is sprake van een NGE-risicolocatie.
Met de bestemmingswijziging vinden bovendien geen bodemingrepen plaats. Met de bestemmingswijziging vinden bovendien geen bodemingrepen plaats. Aangezien er geen grondverzet is voorzien, is het doen van een projectgebonden risicoanalyse en/of detectieonderzoek niet noodzakelijk.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met cultuurhistorie. Hierin is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen beschikbaar.
Toetsing
De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen bestaat uit drie kaartbladen: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'vernieuwing mogelijk'. Hierna wordt per kaartblad uitgelegd welke strategie voor de locatie geldt.
Figuur 4.1 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud' met plangebied in rood
Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud door ontwikkeling' met plangebied in rood
Figuur 4.3 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Vernieuwing mogelijk' met plangebied in rood
Op grond van de Cultuurhistorische waardenkaart zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig anders dan 'behoud'. Met het planvoornemen wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Op grond van dezelfde waardenkaart valt de locatie niet binnen één van de strategieën van de structuurvisie om cultuurhistorische waarden te ontwikkelen of te vernieuwen.
Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart provincie Zeeland met plangebied in rood.
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.4 is te zien dat er binnen het plangebied een bouwhistorische objecten aanwezig is. De afzonderlijk liggende boerderij bestaande uit een woonhuis, schuur en tuin is van cultuurhistorisch waardevolle betekenis.
De boerderij is omstreeks 1954 gebouwd en maakt onderdeel uit van 8 gelijktijdig gebouwde (en gelijksoortige) boerderijen in de in 1952 ingepolderde Braakmanpolder (zuid). Ieder bedrijf bestond uit een vrijstaande woning en een gemetselde landbouwschuur. Afgezien van een nieuw gebouwde schuur in 1980 en een kleine uitbreiding van de woning is de boerderij verder nog origineel. Bij iedere boerderij zijn dezelfde ontworpen hekpalen geplaatst. Ook deze zijn op de planlocatie nog aanwezig.
De bebouwing en inrichting van het terrein blijven ongewijzigd. Het planvoornemen past zodoende binnen de strategie 'behoud' en beschermd de bebouwing van cultuurhistorische waardevol belang.
Toetsingskaders voor het aspect archeologie zijn het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen', de gemeentelijke Erfgoedverordening Terneuzen, de Beleidsnota De onderste steen boven (2011), de Vrijstellingenkaart gemeente Terneuzen.
Toetsing
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen' is het recente archeologiebeleid van de gemeente vertaald in dubbelbestemmingen. Ter plaatse van het plangebied geldt geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op basis van de vrijstellingenkaart van de gemeente Terneuzen geldt ter plaatse een vrijstellingsdiepte van meer dan 4 meter.
Met het planvoornemen wordt de bodem niet geroerd. De volledige archeologietoets (stroomschema) hoeft niet te worden doorlopen. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Figuur 4.5 Uitsnede vrijstellingenkaart gemeente Terneuzen (plangebied blauw omrand)
Overigens geldt een wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet) voor het onverwijld melden van eventuele vondsten bij graafwerkzaamheden.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig
beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Gezien sprake is van een functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en de agrarische bestemming komt te vervallen is geen sprake van een toename verkeersintensiteiten en daarmee van de stikstofdepositie. Het feitelijke gebruik van de locatie als woning blijft namelijk gelijk. Het uitvoeren van een Aerius berekening is niet noodzakelijk. Het planvoornemen heeft geen nadelige gevolgen voor beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied is deels bebouwd en deels als erf en tuin ingericht. Het overige deel is in gebruik als agrarisch akkerland. Het planvoornemen betreft de functiewijzing van de bedrijfswoning naar een burgerwoning. De aanwezige bebouwing blijft behouden en er is geen sprake van sloop. Ook blijft de beplanting behouden en worden hier geen werkzaamheden aan uitgevoerd. Het planvoornemen levert geen nadelige gevolgen op voor mogelijk aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied.
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden of soorten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Toetsing
En woning betreft een milieugevoelige functie. Aan de Spanjaardsweg 2 is een agrarisch bedrijf gelegen. Dit bedrijf betreft een bedrijf geclassificeerd als Dienstverlening t.b.v. de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijven) > 500 m2. Voor dit soort bedrijven (milieucategorie 3.1). geldt een richtafstand van 30 meter voor geur, 10 meter voor stof en 50 meter voor geluid. De afstand van het perceel behorend bij de Spanjaardsweg 2 en de gevel van de woning bedraagt circa 35 meter. Hiermee wordt in principe niet voldaan aan de richtafstand voor geluid. Omdat de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten ter hoogte van de Spanjaardsweg 2 verder gelegen zijn op het perceel en beide percelen gescheiden worden door een weg, zijn de aanwezige bedrijfsactiviteiten niet direct van invloed op de woning aan de Spanjaardsweg 1. De bedrijfsactiviteiten vinden plaats op circa 80 meter van de gevel van de woning. Waarmee wel voldaan kan worden aan de richtafstanden. Bovendien betreft het hier een bestaande situatie, met een voortzetting van het gebruik van de woning.
Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Op grond van het Provinciale Omgevingsverordening 2018 (artikel 2.17) geldt een aan te houden afstand van minimaal 50 meter. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zin, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
De gronden die bestemd worden als 'Wonen' en de gronden de bestemd blijven als 'Agrarisch' zijn direct naast elkaar gelegen. Het aanbrengen of in stand houden van een jaarrond, groenblijvende windhaag is daarom essentieel. Op dit moment is een ruime groene afscheiding reeds aanwezig. In de regels van dit wijzigingsplan wordt opgenomen dat deze groene afscheiding ook in stand moet worden gehouden.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Bij de woning is blijvend sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, omliggende bedrijven worden bovendien niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit nibm) en de ministeriële regeling nibm.
Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Toetsing
Met de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is geen sprake van toename van het aantal verkeersbewegingen. Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen vrijstellingscategorieën uit het Besluit nibm.
Om te toetsen aan de grenswaarden is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hoofdweg (N61). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 18.4 µg/m³ voor NO2, 17.1 µg/m³ voor PM10 en 10.1 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6.0 dagen. In figuur 4.6 zijn de maatgevende rekenpunten voor het plangebied in 2018 weergegeven.
Figuur 4.6 uitsnede viewer NLS-monitoringstool
Op basis van de maximale bijdrage van het extra verkeer en de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen kan een overschrijding van de grenswaarden luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer uitgesloten worden. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Ook ten aanzien van wegverkeerslawaai dient te worden getoetst aan de Wet milieubeheer, maar daarnaast ook aan de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Op basis van jurisprudentie dient daarnaast ook aangetoond te worden dat sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Indien er sprake is van een geluidproducerend of geluidgevoelige functies moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan wettelijke geluidseisen. Eventueel dient dit aangetoond te worden door middel van akoestisch onderzoek en geluidwerende maatregelen.
Toetsing
Woningen zijn op basis van de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies. Omdat er reeds een bedrijfswoning aanwezig is en deze gebruikt wordt als burgerwoning in de toekomst is er geen sprake van en nieuwe geluidgevoelige functie. Akoestisch onderzoek wordt om deze reden niet noodzakelijk geacht. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Voor risicovolle functies en/of activiteiten gelden veiligheidsnormen. Indien in de nabijheid van het plangebied sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of via leidingen moet beoordeeld worden of dit van invloed is op het planvoornemen. Ook bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid (waaronder Bevi-inrichtingen) kunnen van invloed zijn op het planvoornemen.
De veiligheid van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten dient altijd gewaarborgd te worden. Daarbij moet voldaan worden aan de veiligheidsnormen indien sprake is van risicovolle functies/activiteiten.
Toetsing
Allereerst dient beoordeeld te worden of de ontwikkeling voorziet in de realisatie (of uitbreiding) van een kwetsbaar object. Het planvoornemen voorziet in de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De huidige functie is een beperkt kwetsbaar object en de nieuwe functie dus ook. Omdat de dichtheid van het aantal woningen per hectare niet wijzigt verandert er daardoor dus niets met betrekking tot externe veiligheid
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De meest nabij gelegen risicovolle inrichting is gelegen aan de Isabellaweg 21 op ruim 1,3 km van het plangebied. Dit betreft een tuin- en akkerbouwbedrijf met propaantank. Deze propaantank heeft een 10-6 PR contour van 20 meter.
In de directe omgeving van het plangebied vindt eveneens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, een spoor, het water of door buisleidingen.
Figuur 4.7 Fragment risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
De belangen van planologisch relevante kabels en leidingen moeten gewaarborgd zijn.
Toetsing
Ten zuiden van het plangebied is op circa 300 meter een hoogspanningsverbinding gelegen. Dit betreft een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV, waarvoor een indicatieve magneetveldzone geldt van 80 meter aan weerszijden van het hart van de verbinding. De planontwikkeling valt buiten het de indicatieve magneetveldzone van deze hoogspanningsverbinding.
Op basis van de provinciale website en risicokaart, zie paragraaf 4.1.11, zijn er in en rondom het plangebied geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, of telecomverbindingen aanwezig waarmee bij de planontwikkeling rekening moet worden gehouden.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvormíng omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. (Activiteit D11.2, 2.000 woningen) geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitvoeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld. In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer, staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.
De ontwikkeling betreft een functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning met de daarbij behorende bestemmingswijziging. Hierdoor is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Op basis van bovenstaande toetsing kan worden geconcludeerd dat de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning past binnen de verschillende sectorale aspecten.
Onderhavig wijzigingsplan betreft de wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen' zoals dat d.d. 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Terneuzen is vastgesteld.
In onderhavig wijzigingsplan is toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak te wijzigingen in de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het geldende bestemmingsplan.
Bestemming Agrarisch
De gronden mogen worden gebruikt voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven. Bebouwing, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn hier niet toegestaan.
Bestemming Wonen
De gronden met de bestemming Wonen mogen worden gebruikt voor het wonen met aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast zijn de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water toegestaan. Voor de woning en bouwwerken zijn hoogte, locatie en inhoudsbepalingen opgenomen. De twee aanwezige schuren zijn specifiek aangeduid met de aanduiding 'bijgebouwen', ter behoud van de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en aanduidingen overgenomen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f van het Bro dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In artikel 6.2.1. Bro staat aangegeven wat onder een aangewezen bouwplan wordt verstaan.
Het wijzigingsplan betreft een particulier initiatief op particulier terrein. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is ten behoeve van dit wijzigingsplan de legesverordening van toepassing. Hiermee is het verhaal van kosten van het opstellen van dit wijzigingsplan verzekerd en hoeft geen exploitatieplan op overeenkomst te worden opgesteld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
In het kader van artikel 3.1.1. Bro is het ontwerpwijzigingsplan op 21 augustus 2020 toegezonden naar bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid is geboden om een reactie te geven op het plan. Van de onderstaande overleginstanties is een reactie ontvangen.
Veiligheidsregio Zeeland
De Veiligheidsregio Zeeland heeft op 29 september 2020 aangegeven dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het wordt niet noodzakelijk geacht nader te adviseren als het gaat om externe veiligheid.
De reactie wordt door de gemeente voor kennisgeving aangenomen.
Provincie Zeeland
De provincie Zeeland heeft op 31 augustus 2020 aangegeven dat er geen opmerkingen zijn ten aanzien van het wijzigingsplan. Het plan verzet zich niet tegen het provinciaal belang.
De reactie wordt door de gemeente voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Scheldestromen
Het waterschap Scheldestromen heeft op 28 september 2020 aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft opmerkingen te maken. In de waterparagraaf is aan de hand van de relevante thema's uiteengezet wat de consequenties zijn van het plan en hoe daarmee wordt omgegaan.
De reactie wordt door de gemeente voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 20 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.