direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: DOW, Mosselbanken, Logistiek Park, Zonnepark Mosselbanken
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

De initiatiefnemer is voornemens om een zonnepark te ontwikkelen op bedrijventerrein Mosselbanken in de gemeente Terneuzen. Het initiatief sluit aan op provinciale en gemeentelijke energietransitiedoelstellingen en is juridisch-planologisch toegestaan op de locatie. In de gemeente Terneuzen dient echter voor alle plannen met betrekking tot de aanleg van zonneparken een uitgebreide procedure omgevingsvergunning te worden doorlopen. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld voor de aanvraag omgevingsvergunning voor 'afwijken van het bestemmingsplan' en voor 'bouwen'.

Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen op de Mosselbanken, aan de Westerschelde, ten noordwesten van de kern Hoek. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0001.png"

De ligging van het projectgebied in de omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het projectgebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied ligt op de Mosselbanken, aan de Scheldedijk. Ten noorden van het projectgebied ligt de Westerschelde. Ten oosten van de locatie ligt industrieterrein Mosselbanken met daarnaast de Braakmanhaven. De Mosselbanken betreft een ingepolderd gebied. De projectlocatie is een braakliggend terrein zonder bebouwing. Rondom het terrein staat een hekwerk. De navolgende afbeelding toont een luchtfoto van het projectgebied (rode kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0002.png"

Luchtfoto van het projectgebied (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt er een zonnepark binnen het projectgebied gerealiseerd. Dit zonnepark betreft een ontwikkeling voor 25 jaar. Het park krijgt een totale omvang van circa 30 hectare waarbinnen 131.280 panelen worden opgesteld. De zonne-energie wordt via een kabel van circa 3190 meter naar een bestaand transformatorstation geleid. Deze bevindt zich ten oosten van het projectgebied, op het naastgelegen industrieterrein. De projectlocatie wordt met een eigen toegangsweg ontsloten via de oostelijk gelegen Elementenweg. Het bestaande hekwerk blijft staan en wordt waar nodig met hetzelfde hekwerk aangevuld. Vanwege het feit dat het zonnepark gelegen is op bestaand industrieterrein én vanwege het feit dat het plangebied niet zichtbaar is vanaf de openbare weg is ruimtelijke inpassing van het zonnepark niet aan de orde.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie van de projectlocatie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0003.png"

Toekomstige inrichting van het projectgebied (bron: ROM3D)

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0004.png"

Schetsontwerp toekomstige inrichting projectgebied (bron: ROM3D)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het projectgebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Enig effect op deze gebieden als gevolg van dit project zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.

Ladder duurzame verstedelijking

Dit project voorziet in het mogelijk maken van een zonnepark op een braakliggend terrein in een polder. Uit jurisprudentie blijkt dat zonneparken in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, omdat zij zich bij uitstek niet lenen om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Een zonnepark hoeft daarom niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Het project is uitvoerbaar binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2018

In het Omgevingsplan 2018 heeft de provincie Zeeland haar ambitie voor duurzame energie verwoord. De ambitie van de provincie voor het opwekken van duurzame energie met wind, zon en water is om in de eigen elektriciteitsbehoefte van Zeeland te kunnen voorzien: van 4 Peta Joule naar 10 Peta Joule (dit is 2,5 x de huidige productie) en om een evenredige bijdrage te leveren aan de landelijke doelstellingen. De provincie stelt daarvoor op hoofdlijnen kaderstellende beleidsruimte voor wind, zon en waterprojecten, maar laat maatwerk over aan de gemeenten. Vormen van duurzame energie mogen niet ten koste gaan van externe veiligheid. Draagvlak bij omwonenden en participatie van de omgeving staan ook voor de provincie bij die projectontwikkeling voorop.

In 2020 dient Zeeland 570,5 MW opgesteld vermogen windenergie bij te dragen aan de landelijke doelstelling van 6000 MW op land. Deze doelstelling zal voor 2030/2050 waarschijnlijk verhoogd worden. Verwacht mag worden dat er ook voor het opwekken van zonne-energie een doelstelling geformuleerd zal worden. Dit Omgevingsplan bevat voldoende beleidsruimte voor realisatie van projecten waarmee de provincie op duurzame wijze in haar eigen elektriciteitsverbruik, inclusief een beperkte toename daarvan, kan voorzien. De bijdrage aan de landelijke doelstellingen zal daar waarschijnlijk niet veel van afwijken.

De voorkeur heeft plaatsing van zonnepanelen op daken. Dit is vanuit het provinciaal beleid zonder meer toegestaan. Uit berekeningen van ECN blijkt dat het bruto vermogen van zon op dak in Zeeland ca 2600 MW bedraagt. Netto wordt dit geschat op ca 700 MW (niet alle daken zijn immers geschikt). De provincie zet zich daar waar mogelijk in om zon op dak te bevorderen.

Echter met alleen zon op dak kan onvoldoende vermogen gerealiseerd worden. Aanvullende ruimte voor zonprojecten wordt daarom geboden in combinatie met andere functies. Hiermee wordt een balans gezocht tussen enerzijds ruimte bieden voor zonne-energie, maar anderzijds wel met behoud van omgevingskwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik en behoud van de agrarische functie van gronden in het buitengebied.

Zonprojecten anders dan op dak zijn daarom toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied, in combinatie met windenergieprojecten, in combinatie met infrastructuur zoals dijken, (vaar en spoor)wegen en nutsvoorzieningen, op stortplaatsen en locaties voor glastuinbouw, aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en op water. Meer geschikte locaties voor zonne-energie zijn vaak te vinden in de industriële omgeving

of in het agrarische gebied met minder natuurwaarden.Ook voor zonprojecten geldt dat het maatwerk aan de gemeenten wordt overgelaten.

Omgevingsverordening Zeeland 2018

In artikel 2.9 van de Omgevingsverordening 2018 is het beleid voor zonne-energie neergelegd. De provincie wil de ontwikkeling van zonne-energie stimuleren. Vanuit de gedachte van de kwetsbaarheid van het landschap, zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied wordt ingezet op concentratie binnen bestaand stedelijk gebied en op of aangrenzend aan specifiek

benoemde locaties/bestemmingen buiten bestaand stedelijk gebied. Verder dient aannemelijk gemaakt te worden dat de aanwezige omgevingskwaliteiten zich niet verzetten tegen een nieuwe zonne-energie ontwikkeling.

Planspecifiek

Voorliggend project betreft de realisatie van een zonnepark op ingepolderd gebied. Ten oosten van de locatie ligt industrieterrein Mosselbanken met daarnaast de Braakmanhaven. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het Omgevingsplan Zeeland 2018 weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid als 'zeehaventerrein' (blauw) en 'regionale industrieterreinen' (bruine arcering).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0005.png"

Uitsnede kaart Omgevingsplan Zeeland 2018

Uit het provinciaal beleid blijkt dat met zonne-energie op dak onvoldoende vermogen gerealiseerd kan worden. Met onderhavig project wordt invulling gegeven aan de geboden ruimte voor zonprojecten in combinatie met andere functies. Het projectgebied ligt in een polder en grenst aan een dijk. Binnen het provinciaal beleid zijn zonneparken toegestaan in combinatie met infrastructuur zoals dijken. Ten oosten van de locatie ligt een industrieterrein. Deze industriële omgeving is een geschikte locatie voor het zonnepark. Hiermee wordt met het project geen afbreuk gedaan aan de aanwezige omgevingskwaliteit.

Het project is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Terneuzen 2025

In de structuurvisie Terneuzen wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. De structuurvisie omvat een beschrijving van de lagen van het gemeentelijk grondgebied. Tevens worden de lange-termijnbeelden van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en het duurzaam maatschappelijk structuurbeeld beschreven. Daarnaast komen verschillende programmatische opgaven aan bod met o.a. (boven)regionale ontwikkelingen, de industrieel-logistieke ontwikkeling in de Kanaalzone, de ontwikkeling van de infrastructuur en de leefomgevingskwaliteit.

Een onderdeel binnen leefomgevingskwaliteit is klimaat en energie. Klimaat en energie staan nationaal en internationaal sterk in de belangstelling. De gemeente Terneuzen is al langer bezig met klimaat en energie en profileert zich als energiebewuste gemeente. Zo wordt in Terneuzen o.a. al duurzame energie opgewekt, bijvoorbeeld in het grootste in bedrijf zijnde windmolenpark van Nederland op het land (de Koegorspolder) en in de biomassacentrale/biodieselfabriek van Heros in de Koegorspolder. Het opwekken van duurzame energie wordt verder gestimuleerd, zowel door te blijven zoeken naar koppelingsmogelijkheden met het aanbod van restwarmte bij industriële bedrijven, maar ook door de plaatsing van zonnepanelen of kleine windturbines mogelijk te maken.

Planspecifiek

Met voorliggend project wordt een zonnepark met zonnepanelen gerealiseerd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie met betrekking tot het opwekken van duurzame energie. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Coalitieakkoord en Activiteitenprogramma Klimaat en Duurzaamheid

Het coalitietakkoord “Sterk, betrokken en vitaal” 2018-2022 heeft de volgende relevante ambities voor zonne-energie:

  • Programma Volksgezondheid en milieu: De gemeente geeft extra aandacht aan energietransitie, klimaatbeleid en afvalinzameling.
  • Programma Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing: Het gebruik van groene energie wordt gestimuleerd.

In het Activiteitenprogramma Klimaat en Duurzaamheid van de gemeente Terneuzen staan heldere ambities voor klimaatverandering en duurzame energie. De volgende ambities zijn relevant voor zonne-energie:

  • “People” Ambitie 1: Sturen op een structurele gedragsverandering naar nog meer duurzame ontwikkeling.
  • “Planet” Ambitie 1: Alle bestaande particuliere woningen in de gemeente Terneuzen zijn energieneutraal in 2045 (Zeeuws Energieakkoord).
  • “Planet” Ambitie 2: Er wordt meer duurzame energie op het gemeentelijk grondgebied opgewekt.
  • “Profit” Ambitie 1: Schone en innovatieve bedrijven in de gemeente Terneuzen, die weinig of geen energie verbruiken, die veel duurzame energie opwekken, en die duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Zonne-energie helpt de gemeente om deze ambities te realiseren. Hiermee draagt de gemeente bij aan de

doelstellingen van Parijs, het landelijke Klimaatakkoord, het provinciale Omgevingsplan, het coalitieakkoord en haar Activiteitenprogramma Klimaat en Duurzaamheid.

Planspecifiek
Met voorliggend project wordt een zonnepark gerealiseerd. Hiermee draagt het project bij aan het realiseren van de ambities van de gemeente Terneuzen met betrekking tot zonne-energie. Het initiatief past binnen het Coalitieakkoord en het Activiteitenprogramma Klimaat en Duurzaamheid van de gemeente Terneuzen.

3.3.3 Toetsingskader zonne-energie Terneuzen

Uit de ambities van de gemeente Terneuzen blijkt dat de gemeente positief staat tegenover zonne-energie. Zonne-energie is onmisbaar in het halen van de klimaatdoelstellingen. Zonne-energieinitiatieven kunnen zowel positieve als negatieve effecten op de leefomgeving hebben. Om voor deze en toekomstige initiatieven een goede afweging te kunnen maken of planologische medewerking kan worden verleend, heeft de gemeente Terneuzen een planologisch toetsingskader zonne-energie opgesteld. Het planologisch toetsingskader is gebaseerd op de ‘trias energetica’:

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0006.png"

 

Onder het 'trias energetica' toetsingskader wordt verstaan:

  • 1. Minimaliseer energieverbruik door besparingsmaatregelen.
  • 2. Gebruik duurzame energie zoals zonne-energie of windenergie
  • 3. Indien nog meer nodig: gebruik van bronnen die op raken (aardgas, kolen) zo slim mogelijk.

In de afweging of medewerking aan een zonne-project verleend kan worden, heeft de gemeente Terneuzen een zogenaamde ‘Zonneladder’ opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0007.png"

Trede 1: op daken
De gemeente heeft een sterke voorkeur voor het opwekken van zonne-energie met gebouwgebonden installaties op het eigen dak of via de huur van zonnepanelen op het dak van derden. De gemeente plaatst daarbij wel de kanttekening dat haar invloed hierop relatief beperkt is.

Trede 2: binnen bebouwd gebied

Binnen het bebouwd gebied is ruimte voor grondgebonden zonnepanelen op braakliggende of langdurig niet in gebruik zijnde terreinen binnen de kernen in de gemeente Terneuzen. Bovendien is er ruimte voor (niet) grondgebonden zonnepanelen als sprake is van multifunctioneel ruimtegebruik.

Trede 3: buiten bebouwd gebied

Voor het realiseren van zonneparken buiten bebouwd gebied dient altijd aandacht aan de inbedding van een zonnepark in het landschap besteed te worden. De volgende mogelijkheden zijn voor handen om een zonnepark in het buitengebied te realiseren:

  • Gekoppeld aan een bedrijventerrein: Een bedrijventerrein heeft een industrieel en grootschalig karakter. Direct grenzend aan dergelijke terreinen zijn kansen om zonneparken te ontwikkelen. Bovendien kan een zonnepark bijdragen aan een duurzame uitstraling van het bedrijventerrein en uitnodigend werken voor toekomstige bedrijven.
  • Gekoppeld aan de kernen: De randen aan kernen beslaan een ander deelgebied waarbinnen onder voorwaarden de realisatie van zonneparken is toegestaan.
  • Vrijliggende gronden in het buitengebied: Conform provinciaal beleid kan enkel op vrij liggende gronden in het buitengebied een zonnepark worden gerealiseerd wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van multifunctioneel gebruik van de onderliggende grond. Hierbij kan gedacht worden aan of op stortplaatsen, spaarbekkens, nutsvoorzieningen of windenergie dan wel gronden waarop anderszins geen agrarische functie (meer) op uitgeoefend kan worden. Door het realiseren van zonnepanelen op dergelijke gronden kan door middel van multifunctioneel ruimtegebruik alsnog een nuttige invulling worden gegeven aan deze gronden.

Planspecifiek
Met onderhavig project wordt een zonnepark gerealiseerd op het nog niet bebouwde deel van het bedrijven-/industrieterrein Mosselbanken. Onderstaand een uitsnede van de Visiekaart zonne-energie Terneuzen, met het projectgebied rood omcirkeld. De projectlocatie is aangeduid als 'Bedrijven en industrie'. De locatie betreft een nu braakliggend ingepolderd gebied dat langdurig niet in gebruik is. De ontwikkeling valt hiermee onder trede 2 van de gemeentelijke zonneladder. Het project past binnen het planologisch toetsingskader zonne-energie Terneuzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0008.png"
Uitsnede Visiekaart zonne-energie Terneuzen

3.3.4 Geldende beheersverordening

Ter plaatse van het projectgebied geldt de beheersverordening 'Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, vastgesteld op 25 juni 2013. Het projectgebied valt onder het besluitvlak 'Bedrijventerrein - A' en deels onder de besluitsubvlakken 'Bedrijventerrein - A bedrijf van categorie 4.2', 'Bedrijventerrein - A bedrijf van categorie 5.1, 'Bedrijventerrein - A bedrijf van categorie 5.2' en Bedrijventerrein - A bedrijf van categorie 5.3.

Ter plaatse van het projectgebied geldt tevens het facetbestemmingsplan 'Parkeren Terneuzen', vastgesteld op 7 februari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0009.png"

Uitsnede beheersverordening 'Dow, Mosselbanken, Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofgasleiding' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het besluitssubvlak 'Bedrijventerrein - A' mogen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

Ter plaatse van de besluitsubvlakken 'Bedrijventerrein - A van categorie 4.2', 'Bedrijventerrein - A van categorie 5.1', 'Bedrijventerrein - A van categorie 5.2' en 'Bedrijventerrein - A van categorie 5.3' is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: bedrijfsactiviteiten tot en met respectievelijk categorie 4.2, 5.1, 5.2 en 5.3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'.

en bij deze besluit(sub)vlakken behorende voorzieningen, zoals:

  • 1. nutsvoorzieningen;
  • 2. geluidwerende voorzieningen;
  • 3. groenvoorzieningen;
  • 4. ontsluitingswegen;
  • 5. parkeervoorzieningen;
  • 6. spoor- en railverbindingen;
  • 7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen de regels van de geldende beheersverordening is de bouw van een zonnepark toegestaan. Echter heeft de gemeente Terneuzen in haar toetsingskader voor zonneparken vastgelegd dat voor alle zonneparken een uitgebreide procedure omgevingsvergunning doorlopen moet worden. Daarom is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

Voorliggend project maakt de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk. Hiervoor is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Op basis hiervan dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. De volgende punten worden als voorwaarden gekoppeld aan de omgevingsvergunning:

  • Een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) dient voor de bouw overlegd te worden aan de gemeente Terneuzen.
  • Bij een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging is toestemming nodig van de provincie Zeeland om het zonnepark te mogen realiseren.
  • De gemeente Terneuzen kan nadere voorwaarden stellen bij sterke verontreinigingen in grond en grondwater.
  • Op grond van het Besluit bodemkwaliteit dienen de gronddepots APO4 onderzocht te worden of worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
  • Op grond van de bodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen mag er enkel grond worden toegepast met de bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde.


Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Met het toekomstig gebruik van het projectgebied als zonnepark heeft het plan geen effect op de luchtkwaliteit. Het plan leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen in vergelijking met het gebruik van de gronden ten behoeve van bedrijven en industrie. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend project maakt een zonnepark mogelijk binnen het projectgebied. Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wgh. Een zonnepark heeft ook geen effect op eventueel omliggende geluidgevoelige functies.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het project maakt een zonnepark mogelijk op de projectlocatie. Een zonnepark is geen milieugevoelig object. Het milieueffect op de omgeving is ook niet noemenswaardig te noemen. Een zonnepark is ook niet opgenomen in de handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de VNG. Een zonnepark (met transformatorstation) is vergelijkbaar met een elektriciteitsdistributiebedrijf van, in dit geval, 10-100 MVA. De activiteit valt op basis van de handreiking dan in milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een minimale richtafstand van 50 meter in verband met het aspect geluid (van het transformatorstation). De zonnepanelen zelf veroorzaken geen geluid. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object betreft een woning op circa 200 meter afstand van het projectgebied. Hiermee wordt ruim aan de richtafstand van 50 meter voldaan. Vanuit milieuzonering heeft het project dan ook geen negatief effect.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de realisatie van een zonnepark. Het projectgebied zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het zonnepark is zelf ook geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Het projectgebied is momenteel een braakliggende polder. De zonnepanelen worden boven de grond geplaatst. Via een kabel wordt de energie naar een bestaand transformatorstation op het naastgelegen industrieterrein geleid. De bodem in het projectgebied blijft hierbij onverhard. Het hemelwater dat op de installatie valt kan in zijn geheel vrij de polder inzijgen, waardoor voor de infiltratie geen verandering ontstaat t.o.v. de huidige situatie. Het waterbergend vermogen van het projectgebied wijzigt niet.

Het projectgebied ligt in een beschermingszone A. Het Waterschap Scheldestromen heeft aangegeven dat het aanbrengen van een inrichting, zoals een zonnepark, op deze locatie mogelijk is. Hiervoor is wel een watervergunning vereist.

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van voorliggend initiatief is een Quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 2. De belangrijkste conclusies zijn hieronder uitgewerkt.

1. Natura 2000 gebieden

Het plangebied ligt niet in maar wel vlakbij Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe'. Er is een klein indirect maar niet-significant effect op 'niet-broedvogel' kwalificerende vogelsoorten. Individuele exemplaren en kleine groepen van enkele soorten maken gebruik van de Mosselbanken en een deel van het plangebied om te foerageren of te rusten. Tijdens de tijdelijke verstoring veroorzaakt door aanlegwerkzaamheden zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden beschikbaar. De structurele 'verstoring' door het verlies van oppervlak dat geschikt is voor het foerageren en rusten van de vogels is klein en heeft betrekking op geringe aantallen vogels, het is daarom als niet significant beoordeeld.

Een indirect effect als gevolg van extra stikstofdepositie op hiervoor gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden is op grond van de beperkte schaal en de duur van de aanlegwerkzaamheden uitgesloten. De stikstofdepositie die door het zonnepark veroorzaakt wordt betreft alleen de aanlegfase. Het gaat hierbij om vrachtwagenbewegingen en heftruckbewegingen. De stikstofdepositie vanwege deze bewegingen is verwaarloosbaar. Er wordt met schone en moderne heftrucks gewerkt die slechts een periode van 3 maanden ingezet worden. De vrachtwagenbewegingen voor de aanvoer van materiaal zijn ook zeer beperkt. Het aanvragen van een vergunning gebiedsbescherming Wnb is niet nodig.

2. Natuurnetwerk Nederland/Zeeland

Van een verlies van oppervlak Natuurnetwerk is geen sprake. Er vinden geen werkzaamheden in delen van het Natuurnetwerk Zeeland plaats. Er is geen nader veldonderzoek of effectonderzoek noodzakelijk. Maatregelen om effecten te beperken zijn niet aan de orde.

3. Soortenbescherming

Van niet-vrijgestelde, strikter beschermde zoogdieren zijn hooguit incidenteel migrerende of jagende exemplaren langs de bosrand nabij het plangebied te verwachten.

De werkzaamheden kunnen in overeenstemming met de bepalingen uit de wet worden uitgevoerd door zorgvuldig handelen en eventueel het nemen van enkele preventieve maatregelen t.a.v. vogels en zoogdieren. Het aanvragen van een ontheffing soortenbescherming Wnb is niet noodzakelijk. Er is ook geen nader veldonderzoek noodzakelijk.

Aanbevelingen

De werkzaamheden kunnen in overeenstemming met zowel de gebiedenbeschermende als de soortenbeschermende bepalingen in de Wet natuurbescherming uitgevoerd worden.

Significante effecten op kwalificerende natuurwaarden en wezenlijke effecten op beschermde soorten doen zich niet voor. Door buiten het broedseizoen te werken of tijdig preventieve maatregelen (uitsluitend bij daglicht werken, verwijderen vegetatie en/of inzetverjagende middelen) wordt zorgvuldig gehandeld.

Voor het behoud en herstel van de aanwezige flora en fauna verdient het aanbeveling om:

  • Het beheer van het resterende terrein te optimaliseren, met name met het oog op de populatie broedende veldleeuweriken en het voortzetten van de vegetatie-ontwikkeling naar een waardevol duingrasland.
  • Te onderzoeken of het mogelijk is om elders op het terrein opnieuw een oeverzwaluwenwand aan te leggen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het projectgebied krijgt een eigen toegangsweg die ontsloten wordt via de Elementenweg. Gelet op het toekomstig gebruik van de gronden van de projectlocatie is er geen toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten. Het zonnepark heeft geen dagelijkse bezetting met personeel. De verkeersontsluiting wordt dan ook uitsluitend gebruikt bij het inrichten van het zonnepark en tijdens het uitvoeren van (periodieke) onderhoudswerkzaamheden. Er is geen structurele parkeergelegenheid nodig. Parkeergelegenheid is enkel nodig voor de onderhoudswerkzaamheden. Daarvoor is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De gemeente Terneuzen heeft een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Deze is gebaseerd op de

handreiking Landschap van de Provincie Zeeland en de structuurvisie Terneuzen 2025. Daarin zijn ruimtelijke

strategieën voor het grondgebied van Terneuzen aangegeven. In de cultuurhistorische waardenkaart wordt

uitgegaan van 3 strategieën: Behoud (behoud en bescherming), Behoud door ontwikkeling (versterken,

verbreden, verbinden) en Vernieuwing mogelijk (transformeren, ontwikkelen, herstructureren). Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen (kaartblad behoud) weergegeven met het projectgebied rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0010.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen

Op de uitsnede is te zien dat binnen het projectgebied geen gronden, bouwwerken of landschapselementen aanwezig zijn met een cultuurhistorische waarde. De projectlocatie is aangeduid met de strategie "Beschermen: tevreden over huidige hoofdfunctie; kwetsbare hoofdfunctie beschermen; faciliteren dat ontwikkelingen in de omgeving de hoofdfunctie niet bedreigen". De hoofdfunctie van de het projectgebied is nu bedrijven en industrie. De realisatie van een zonnepark zal deze functie niet bedreigen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.

Archeologie

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het Interim-beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden

in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is, dient de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) te worden doorlopen. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de

uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving. Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in situ) of een opgraving (ex situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven.

Op basis van het hierboven genoemde beleid dient er een toetsing in de vorm van 6 stappen plaats te vinden.

Daarbij wordt het stroomschema gevolgd zoals vastgelegd in het interimbeleid.

1. Toetsing aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK):

Het projectgebied ligt niet in een waardevol gebied op basis van de Archeologische Monumentenkaart (zie onderstaande afbeelding).

2. Toetsing aan Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW):

Op onderstaande afbeelding is te zien dat het projectgebied een lage archeologische trefkans heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0011.png"

Uitsnede kaart Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (bron: www.archeologieinnederland.nl)


3. Toetsing aan Archis:

In Archis is in het projectgebied geen informatie aanwezig en heeft niet eerder onderzoek plaatsgevonden. Wel maakt het gebied deel uit van een aantal grootschalige beleidsmatige (bureau)onderzoeken en gemeentelijke verwachtingskaarten, maar die dekken de benodigde vraagstelling wat betreft het projectgebied niet. Onderstaand een uitsnede van de kaart uit Archis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0012.png"

Uitsnede kaart Archis met projectgebied rood omcirkeld

4. Toetsing aan het archief van het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD):
Gegevens over het projectgebied zijn bij het archief van het ZAD opgevraagd. Zij hebben geen aanvullende archeologische informatie met betrekking tot de projectlocatie vergeleken met de informatie in Archis.


5. Toetsing aan de bodemkaart:

Op basis van de bodemkaart 1:50.000 bestaat het projectgebied in het zuiden en westen (langs de dijk) uit gorsvaaggronden (MOb75). De rest van het gebied is gekarteerd als water. Uit deze bodemeenheden valt af te leiden dat het projectgebied ten eerste buitendijks gelegen heeft en ten behoeve van het huidige grondgebruik is opgehoogd/opgespoten. Onderstaand een uitsnede van de bodemkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0013.png"

Uitsnede bodemkaart met projectgebied rood omcirkeld

6. Toetsing aan de vrijstellingenkaart 2017:
Op de onderstaande uitsnede van de vrijstellingenkaart van de gemeente Terneuzen is te zien dat het projectgebied is vrijgesteld tot een diepte van 4 meter onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.OMGIDM05-VG01_0014.png"

Uitsnede vrijstellingenkaart archeologie gemeente Terneuzen 2017


Conclusie
Uit de bovenstaande archeologische toets blijkt dat het projectgebied een lage archeologische verwachting heeft. De projectlocatie heeft een vrijstellingsdiepte tot 4 meter onder het maaiveld. Met de realisatie van het zonnepark vinden geen bodemingrepen dieper dan 4 meter plaats. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Het project is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Dit plan met een beperkte reikwijdte is niet voor inspraak ter visie gelegd. De directe buren zijn op de hoogte van dit plan.

Overleg

Onderhavig initiatief wordt in het kader van het wettelijk overleg besproken met de relevante bestuursorganen. De adviezen worden verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.