direct naar inhoud van Regels
Plan: Othene
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening

de beheersverordening Othene van de gemeente Terneuzen overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99 met bijbehorende bestanden.

1.2 beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.4 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.5 achtergevel

de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw.

1.6 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.7 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 12 m achter de voorgevel.

1.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en dat uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.15 bestaand
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:
    • 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
    • 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • d. bestaande goot- of bouwhoogte: goot- of bouwhoogtematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • e. onder bestemmingsplan en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan voorgaande wet- en regelgeving die hiermee gelijk wordt gesteld.
1.16 besluit(sub)vlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwlaag

een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk gelegen tussen twee vloeren of een vloer en een dak, met uitzondering van de kelder, het souterrain en de zolder.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.24 brutovloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.25 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.28 detailhandel in volumineuze goederen
  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen.'
1.29 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij te denken

valt aan kappers en schoonheidsspecialisten voor zover niet beroeps- en/of bedrijfsmatig, als

ook tandartsen, fysiotherapeuten, dierenartsen, makelaars en kinderopvang.

1.30 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht is op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van bijlage I van het Bor geldt. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.35 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 opgraving

De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.39 peil
  • a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  • b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  • c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid

de plankaart van het op 3 maart 20115 vastgestelde bestemmingsplan Othene Zuid die van deze regels deel uitmaakt.

1.41 Staat van Activiteiten

de Staat van Activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.42 voorerf

gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn.

1.43 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.44 voorgevellijn

denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.45 vrijstellingsdiepte

de in Bijlage 3 Vrijstellingkaart Terneuzen, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte.

1.46 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.47 zijerf

gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn.

1.48 zijgevel

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

1.49 zijgevellijn

(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne - installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  • a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  • b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Bedrijf - Koerier

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Bedrijf - Koerier' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
3.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
3.2.1 Besluitvlak Bedrijf - Koerier

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ontsluitingswegen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 25%.
  • b. De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m.
  • c. De afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt ten minste 7 m.
  • d. Op het voorerf zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan.
  • e. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 m.
  • f. De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

3.3.1 Besluitsubvlak monument

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 zijn de bouwwerken met het besluitsubvlak 'monument' mede aangewezen als rijksmonument.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Gemengd' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
4.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
4.2.1 Besluitsubvlak 'detailhandel'

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • c. voet- en fietspaden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen.

4.2.2 Besluitsubvlak ' dienstverlening'

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • c. voet- en fietspaden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen.
4.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

4.3.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. Hoofdgebouwen worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen.
  • b. Het brutovloeroppervlak ten behoeve van detailhandel bedraagt ten hoogste 1.250 m2 en de maximale brutovloeroppervlakte per detailhandelsvestiging bedraagt ten hoogste 1.000 m2.
  • c. Detailhandel en dienstverlening zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond van de gebouwen;
  • d. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'detailhandel' bedraagt het aantal bouwlagen ten hoogste 3.
  • e. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'dienstverlening' bedraagt het aantal bouwlagen ten hoogste 4.
  • f. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste:
    • 1. 10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw.
  • g. In geval van gestapelde woningen gelden geen minimale afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
  • h. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,2 m.
  • i. De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m.

4.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan: 1 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Groen' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
5.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
5.2.1 Besluitvlak 'Groen'

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • b. speelvoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen.

5.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m2.
  • b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 4 m.
  • c. De bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 6 Groen en Water

6.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Groen en Water' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
6.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
6.2.1 Besluitvlak 'Groen en Water'

In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. sierwater en water ten behoeve van de waterhuishouding;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • c. voet- en fietspaden;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen

met dien verstande dat:

  • f. de bestaande oppervlakte aan open water niet mag worden verkleind;
  • g. de breedte van een waterloop niet kleiner mag worden dan 7 m.

6.2.2 Besluitsubvlak 'speelvoorziening'

Ter plaatse van het besluitvlak 'speelvoorziening' dan wel op ten hoogste 20 m van dit besluitsubvlak mogen de gronden worden ingericht ten behoeve van speelplekken, waarvan de minimale oppervlakte 1.000 m2 bedraagt.

6.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m2.
  • b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 4 m.
  • c. De bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Maatschappelijk' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
7.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden;
  • b. woningen in combinatie met de functies onder a;
  • c. de daarbij behorende voorzieningen zoals: groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
7.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

7.3.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. Hoofdgebouwen worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen.
  • b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m.
  • c. Het aantal bouwlagen bedraagt ten hoogste 3.
  • d. Het brutovloeroppervlak bedraagt niet meer dan 4.000 m2.
  • e. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,2 m.
  • f. De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m.

7.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan: 1 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Verkeer' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
8.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
8.2.1 Besluitvlak 'Verkeer'

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan gronden te gebruiken voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. groen- en speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. geluidswerende voorzieningen;
    • 2. ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen,
    • 3. bruggen en viaducten,
    • 4. parkeervoorzieningen,
    • 5. nutsvoorzieningen,
    • 6. verkeersgeleiding en signalering,
    • 7. informatievoorziening.
8.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m;
  • c. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m²;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 9 Woongebied - 1

9.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Woongebied - 1' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
9.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. de huisvesting van een huishouden in een woning.
  • b. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een hoofdgebouw, waarbij de volgende bepalingen in acht zijn genomen:
    • 1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven;
    • 2. beroepsmatige activiteiten mogen niet meer dan 25% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 50 m² bedragen;
    • 3. bedrijfsmatige activiteiten mogen niet meer dan 20% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 20 m² bedragen;
    • 4. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
    • 5. ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
    • 6. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 7. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012) leidraad vormen, tenzij een afwijking ervan is gemotiveerd;
    • 8. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  • c. groen- en speelvoorzieningen;
  • d. ontsluitingswegen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.

9.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden:

9.3.1 Algemeen

De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 50%.

9.3.2 Hoofdgebouwen
  • a. De afstand van hoofdgebouwen tot voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m:
  • b. De afstand van hoofdgebouwen tot minimaal één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste :
    • 1. in geval van aaneengesloten woningen op hoekpercelen: 2 meter van de zijdelingse perceelsgrens die is gelegen aan de zijde van de betreffende hoek;
    • 2. in geval van 2-onder-1 kap woningen: 0,5 m;
    • 3. in geval van gestapelde woningen gelden geen afstanden.
  • c. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste:
    • 1. 10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor vrijstaande woningen:
    • 1. op percelen met een breedte van 19 meter of meer, dat de afstand van het hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt;
    • 2. op percelen met een breedte van minder dan 19 meter, dat de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt;
  • e. De bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 bouwlagen met een maximum van 13 m.
  • f. In aanvulling van het bepaalde onder f dient de hoogte van hoofdgebouwen van vrijstaande woningen te voldoen aan de hieronder aangegeven profielen. Voor percelen smaller dan 19 m geldt dat gekozen kan worden tussen variant 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99_0007.jpg"

  • g. Het aantal woningen bedraagt ten hoogste :
    • 1. op bestaande woonpercelen: het bestaand aantal;
    • 2. op bestaande en toekomstige woonpercelen: zie artikel 15 lid 15.2.

9.3.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op een bouwperceel met een oppervlakte van 500 m² of minder bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 60 m².
  • b. Op een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 500 m² bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 90 m².
  • c. De goothoogte bedraagt ten hoogste 3,2 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m.
  • e. De bouwwerken worden gebouwd ten minste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

9.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste:

  • a. 1 m indien deze liggen voor de voorgevellijn van een hoofdgebouw;
  • b. 2 m indien deze liggen achter de voorgevellijn van een hoofdgebouw.
9.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK
9.4.1 Strijdig gebruik

Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor:

  • a. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens op het achtererf.
9.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN
9.5.1 Afwijken voor kortere afstand hoofdgebouw tot voorste perceelsgrens

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.3.2 onder a voor een kortere afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Afwijking is alleen mogelijk voor zover dit was toegestaan op grond van de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid;
  • b. Er wordt voldaan aan de parkeerregeling als vermeld in artikel 15 lid 15.1.
  • c. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.5.2 Afwijken voor hogere bebouwing

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.3.2 onder e voor een gebouw van ten hoogste 20 m of met ten hoogste 5 bouwlagen. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De stedenbouwkundige structuur ten behoeve van het benutten van bijzondere locaties (uitzicht) en/of ter versterking van markante stedenbouwkundige situaties wordt versterkt.
  • b. Er vindt geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woningen plaats.
  • c. De afstand van het woongebouw tot de perceelgrens van aangrenzende woningen is ten minste gelijk aan de hoogte van het op te richten gebouw.
9.6 Nadere eisen ten aanzien van het BOUWEN

Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen ten aanzien van de situering van hoofdgebouwen worden gesteld indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht:

  • a. de plaatsing op ten minste 10 meter van een perceelsgrens grenzend aan een besluitvlak Groen, Groen en Water, Maatschappelijk, Verkeer;
  • b. de plaatsing op ten minste 2,5 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. de plaatsing op het perceel in verband met het straat of bebouwingsbeeld;
  • d. de plaatsing op het perceel in verband met de parkeerregeling als vermeld in artikel 15 lid 15.1.

Artikel 10 Woongebied - 2

10.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Woongebied - 2' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
10.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. de huisvesting van personen in een woning.
  • b. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een hoofdgebouw, waarbij de volgende bepalingen in acht zijn genomen:
    • 1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven;
    • 2. beroepsmatige activiteiten mogen niet meer dan 25% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 50 m² bedragen;
    • 3. bedrijfsmatige activiteiten mogen niet meer dan 20% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 20 m² bedragen;
    • 4. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
    • 5. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
    • 6. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012) leidraad vormen, tenzij een afwijking ervan is gemotiveerd;
    • 7. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd als ondergeschikte detailhandel gerelateerd aan het beroep of de activiteit;
  • c. groen- en speelvoorzieningen;
  • d. ontsluitingswegen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.

10.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden:

10.3.1 Algemeen

De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 25%.

10.3.2 Hoofdgebouwen
  • a. De afstand van hoofdgebouwen tot de voorste bouwperceelgrens bedraagt ten minste 7 m.
  • b. De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3,5 m.
  • c. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste:
    • 1. 10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor vrijstaande woningen:
    • 1. op percelen met een breedte van 19 meter of meer, dat de afstand van het hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt;
    • 2. op percelen met een breedte van minder dan 19 meter, dat de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt;
  • e. De bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 bouwlagen met een maximum van 15 m.
  • f. Het aantal woningen bedraagt ten hoogste :
    • 1. op bestaande woonpercelen: het bestaand aantal;
    • 2. op bestaande en toekomstige woonpercelen: zie artikel 15 lid 15.2.

10.3.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op een bouwperceel met een oppervlakte van 500 m² of minder bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 60 m².
  • b. Op een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 500 m² bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 90 m².
  • c. De goothoogte bedraagt ten hoogste 3,2 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m.
  • e. De bouwwerken worden gebouwd ten minste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

10.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste:

  • a. 1 m indien deze liggen voor de voorgevellijn van een hoofdgebouw;
  • b. 2 m indien deze liggen achter de voorgevellijn van een hoofdgebouw.
10.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK
10.4.1 Strijdig gebruik

Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor:

  • a. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
10.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 10.3 onder e voor een gebouw van ten hoogste 20 m of met ten hoogste 5 bouwlagen. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De stedenbouwkundige structuur ten behoeve van het benutten van bijzondere locaties (uitzicht) en/of ter versterking van markante stedenbouwkundige situaties wordt versterkt.
  • b. Er vindt geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woningen plaats.
  • c. De afstand van het woongebouw tot de perceelgrens van aangrenzende woningen is ten minste gelijk aan de hoogte van het op te richten gebouw.
10.6 Nadere eisen ten aanzien van het BOUWEN

Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen worden gesteld, indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht:

  • a. de plaatsing op ten minste 10 meter van een perceelsgrens grenzend aan een besluitvlak Groen, Groen en Water, Verkeer;
  • b. de plaatsing op ten minste 2,5 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. de plaatsing op het perceel in verband met het straat of bebouwingsbeeld;
  • d. de plaatsing op het perceel in verband met de parkeerregeling als vermeld in artikel 15 lid 15.1.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 1

11.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
11.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
11.2.1 Besluitvlak Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 11.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden.

11.3.1 Bouwwerken ten behoeve van het besluitvlak
  • a. Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het besluitvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m.

11.3.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van overige aldaar geldende besluit(sub)vlakken
  • a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag niet worden gebouwd, indien het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 100 m² waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte' beneden het maaiveld.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN
11.4.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 11.3.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.

11.4.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 11.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

11.4.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.4.1 vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

11.5.2 Uitzonderingsregel

Het in artikel 11.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

11.5.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 11.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  • b. Voor zover de in lid 11.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien daaraan de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

11.5.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 11.5.3 onder a. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.

11.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.6.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.

11.6.2 Uitzonderingsregel

Het in artikel 11.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 11.3.2 sub b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 100 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

11.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.6.1 de voorwaarde verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

11.6.4 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 2

12.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Waarde - Archeologie - 2' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
12.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
12.2.1 Besluitvlak Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

12.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 12.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden.

12.3.1 Bouwwerken ten behoeve van het besluitvlak
  • a. Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het besluitvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m.

12.3.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van overige aldaar geldende besluit(sub)vlakken
  • a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag niet worden gebouwd, indien het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 500 m² waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN
12.4.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 12.3.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.

12.4.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 12.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

12.4.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 12.4.1 vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

12.5.2 Uitzonderingsregel

Het in artikel 12.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

12.5.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 12.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  • b. Voor zover de in lid 12.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien daaraan de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

12.5.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 12.5.3 onder a. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag wethouders de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.

12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
12.6.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.

12.6.2 Uitzonderingsregel

Het in artikel 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 12.3.2 sub b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 500 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

12.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 de voorwaarde verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

12.6.4 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. de in het besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
13.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
13.2.1 Besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering'

In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan gronden en gebouwen mede te gebruiken voor:

  • a. bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de waterkering;
  • b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.

met dien verstande dat de regels van het besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' prevaleren boven de regels die gelden ingevolge de andere daar voorkomende besluitvlakken.

13.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. terreinafscheidingen: 3 m;
    • 2. de verkeersaanduiding: 26 m;
    • 3. verlichtingsmasten en andere masten: 15 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 m.
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluitvlakken mag met inachtneming van de voor de betrokken besluitvlakken geldende (gebieds)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN
13.4.1 Hogere bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3 onder a ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien het belang van de waterstaatskundige functie van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

13.4.2 Uitbreiding bestaande bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3 onder b ten behoeve van het uitbreiden van bestaande bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatskundige functie van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Parkeerregeling

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:

  • a. voor 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen: ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein;
  • b. voor detailhandelsdoeleinden en voor maatschappelijke voorzieningen: overeenkomstig de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012).
15.2 Maximum aantal woningen

Binnen de besluitvlakken 'Woongebied - 1' en 'Woongebied - 2' mogen ten hoogste 1.000 woningen worden gebouwd.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Regels ten aanzien van het bouwen

Het is niet toegestaan gronden met de besluitvlakken Gemengd, Maatschappelijk, Woongebied - 1 en Woongebied - 2 zodanig te gebruiken dat daarmee onvoldoende parkeergelegenheid ontstaat. Daarbij gelden als uitgangspunten de volgende parkeernormen:

  • a. voor 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen: ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein;
  • b. voor detailhandelsdoeleinden en voor maatschappelijke voorzieningen: op eigen perceel overeenkomstig de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012).

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening Othene.