| Plan: | Othene |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | beheersverordening |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99 |
de beheersverordening Othene van de gemeente Terneuzen overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99 met bijbehorende bestanden.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een dienstverlenend beroep dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw.
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 12 m achter de voorgevel.
Onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en dat uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk gelegen tussen twee vloeren of een vloer en een dak, met uitzondering van de kelder, het souterrain en de zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een grens van een bouwperceel.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij te denken
valt aan kappers en schoonheidsspecialisten voor zover niet beroeps- en/of bedrijfsmatig, als
ook tandartsen, fysiotherapeuten, dierenartsen, makelaars en kinderopvang.
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht is op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van bijlage I van het Bor geldt. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
de plankaart van het op 3 maart 20115 vastgestelde bestemmingsplan Othene Zuid die van deze regels deel uitmaakt.
de Staat van Activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn.
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
de in Bijlage 3 Vrijstellingkaart Terneuzen, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn.
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:
In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:
In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 zijn de bouwwerken met het besluitsubvlak 'monument' mede aangewezen als rijksmonument.
In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:
In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
met dien verstande dat:
Ter plaatse van het besluitvlak 'speelvoorziening' dan wel op ten hoogste 20 m van dit besluitsubvlak mogen de gronden worden ingericht ten behoeve van speelplekken, waarvan de minimale oppervlakte 1.000 m2 bedraagt.
In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:
In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan gronden te gebruiken voor:
In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden:
De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 50%.
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste:
Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor:
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.3.2 onder a voor een kortere afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.3.2 onder e voor een gebouw van ten hoogste 20 m of met ten hoogste 5 bouwlagen. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen ten aanzien van de situering van hoofdgebouwen worden gesteld indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht:
In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:
met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden:
De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 25%.
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste:
Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor:
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 10.3 onder e voor een gebouw van ten hoogste 20 m of met ten hoogste 5 bouwlagen. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen worden gesteld, indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht:
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
In aanvulling op het bepaalde in lid 11.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 11.3.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.
Indien uit het in sublid 11.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.4.1 vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.
Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in artikel 11.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 11.5.3 onder a. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.
Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.
Het in artikel 11.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.6.1 de voorwaarde verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
In aanvulling op het bepaalde in lid 12.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 12.3.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.
Indien uit het in sublid 12.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 12.4.1 vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.
Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in artikel 12.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 12.5.3 onder a. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag wethouders de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven.
Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.
Het in artikel 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 de voorwaarde verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.
In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan gronden en gebouwen mede te gebruiken voor:
met dien verstande dat de regels van het besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' prevaleren boven de regels die gelden ingevolge de andere daar voorkomende besluitvlakken.
In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3 onder a ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3 onder b ten behoeve van het uitbreiden van bestaande bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:
Binnen de besluitvlakken 'Woongebied - 1' en 'Woongebied - 2' mogen ten hoogste 1.000 woningen worden gebouwd.
Het is niet toegestaan gronden met de besluitvlakken Gemengd, Maatschappelijk, Woongebied - 1 en Woongebied - 2 zodanig te gebruiken dat daarmee onvoldoende parkeergelegenheid ontstaat. Daarbij gelden als uitgangspunten de volgende parkeernormen:
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van de beheersverordening Othene.