Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Terneuzen Centrum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPTCT01-VG99

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Wonen (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van het wonen;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding (dv): tevens dienstverlening op de begane grond en eerste verdieping;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding (k): tevens kantoren;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding (op): tevens opslag;

    alsmede voor:
  5. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  6. ter plaatse van de aanduiding (cw): bescherming van de cultuurhistorische waarden van een rijksmonument;
  7. ter plaatse van de aanduiding (swr-gmm): bescherming van de cultuurhistorische waarden van een gemeentelijk monument;

    met de daarbij behorende:
  8. tuinen en erven;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2 Bouwregels

21.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [aeg] mogen vrijstaand, twee-aaneen of aaneen worden gebouwd;
  2. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [tae] mogen uitsluitend twee-aaneen of vrijstaand worden gebouwd;
  3. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [vrij] mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  4. de hoofdgebouwen op de gronden met de aanduiding [gs] mogen uitsluitend gestapeld worden gebouwd;
  5. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  6. het aantal woningen dat binnen dit bestemmingsplan aanwezig is ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  7. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen, dan wel op een afstand van ten hoogste 3 meter evenwijdig hieraan;
  8. de breedte van de voorgevel van een hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. ter plaatse van de aanduiding W[vrij]: 20,00 meter;
    2. ter plaatse van de aanduiding W[tae]: 7,50 meter;
  9. de afstand van vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen aan de niet aaneengebouwde zijde tot de perceelsgrens dient tenminste 2,50 meter te bedragen;
  10. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen
    tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  11. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer zijn dan 4 meter hoger dan de toegestane goothoogte, tenzij ander is bepaald op de verbeelding;
  12. de bouwvlakdiepte is als volgt uitgesplitst naar woningtype en goothoogtes, tenzij anders is bepaald op de verbeelding:
     
    Bij een goothoogte lager of gelijk aan 4,00 meter:
    Bij een goothoogte hoger dan 4,00 meter:
    Bouwvlakdiepte W[aeg]
    12,00 meter
    12,00 meter
    Bouwvlakdiepte W[tae]
    15,00 meter
    12,00 meter
    Bouwvlakdiepte W[vrij]
    18,00 meter
    15,00 meter

    met dien verstande dat de afstand van de achterste bouwgrens tot aan de achterste perceelsgrens niet minder dan de op de verbeelding aangegeven toegestane goothoogte mag bedragen;
  13. voor percelen groter dan 500 vierkante meter geldt dat de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 30% van de oppervlakte van het perceel.
  14. ter plaatse van de functieaanduiding (cw) of (swr-gmm) is het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de geldende bestemming op deze gronden niet toelaatbaar, tenzij burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 21 lid 4.1 afwijken van deze regel.

21.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en op de bijbehorende erven worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag op de erven (buiten het bouwvlak) de volgende afmetingen hebben:
    1. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel kleiner dan 500 vierkante meter, mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit erf bedragen, met een maximum van 60 vierkante meter - tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
    2. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel groter dan 500 vierkante meter, mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit erf bedragen, met een maximum van 90 vierkante meter - tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
    3. bij het bepalen van de onder 1 en 2 genoemde oppervlakten worden de vlakken met de aanduiding [bg] buiten beschouwing gelaten.
met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 15 vierkante meter onbebouwd en onoverdekt dient te blijven en er per bouwperceel ten hoogste twee vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan;
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding [bg] mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw op de erven (buiten het bouwvlak) volledig bebouwd worden dit in afwijking van het bepaalde in artikel 21 lid 2.2 sub b
  5. ter plaatse van de functieaanduiding (cw) of (swr-gmm) is het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de geldende bestemming op deze gronden niet toelaatbaar, tenzij burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 21 lid 4.1 afwijken van deze regel.

21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel: de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.

21.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:
  
goothoogte
bouwhoogte
1.
van hoofdgebouwen en
zie verbeelding en
anders 6,00 m
zie verbeelding en anders 4,00 m hoger
dan goothoogte;
2.
van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
3,00 m
6,00 m;
3.
van erfafscheidingen achter de voorgevel
-
2,00 m;
4.
van andere bouwwerken achter de
voorgevel
-
3,00m,
5.
van bouwwerken vóór de voorgevel
-
1,00 m.

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in artikel 21 lid 2.2 sub b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

21.4 Afwijken van de bouwregels

21.4.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 21 lid 2 en toestaan dat ter plaatse van de aanduidingen (cw) en (swr-gmm) bouwwerken worden opgericht. Met een omgevingsvergunning wordt van de regels afgeweken, indien de cultuurhistorische waarde door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en de voorgenomen bouwactiviteit strekt tot behoud, herstel en beheer van de cultuurhistorische elementen, rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische kwaliteiten en de samenhang en herkenbaarheid hiervan wordt vergroot.

21.4.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 21 lid 2.1 sub d en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde. Bij het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheden wordt de procedure genoemd in artikel 32 doorlopen.

21.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 21 lid 1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:
  1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, met een maximum van 50 vierkante meter en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 vierkante meter;
  2. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  3. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
  4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  5. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  6. met een omgevingsvergunning mag van de regels worden afgeweken ten behoeve van het uitoefenen van bedrijvigheid die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  7. er wordt afgeweken van de regels indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
Bij het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheid wordt de procedure genoemd in artikel 32 doorlopen.