Plan: | Ankerhof Philippine |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.BPPHP15-ON01 |
Op de percelen Ankerhof 1 tot en met 43 in Philippine bevinden zich 22 woningen, eigendom van woningcorporatie Woongoed Zeeuws Vlaanderen. Woongoed Zeeuws Vlaanderen heeft in 2020 het rapport 'Transformatie wensportefeuille 2020 een on- 2022' opgesteld. In dit rapport zijn nieuwbouw mogelijkheden, renovaties en sloop opgenomen van (huur)woningen in Zeeuws-Vlaanderen die eigendom zijn van Woongoed Zeeuws Vlaanderen. Een van deze sloop en nieuwbouw mogelijkheden is Ankerhof 1 - 43 te Philippine. Woongoed Zeeuws Vlaanderen is voornemens op de percelen Ankerhof
1 tot en met 43 de 22 woningen te slopen en hier dertien multifunctionele woningen met een gemeenschappelijke huiskamer voor terug te bouwen.
De nieuwbouw van de woningen past op basis van het bouwvlak niet binnen het vastgestelde gemeentelijk plan; bestemmingsplan artikel 10 'Terneuzen Philippine' (vastgesteld op 11 september 2008). Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is met de gemeente Terneuzen overeengekomen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Philippine. De locatie is gelegen aan de Ankerhof en Bastionstraat. In de omgeving van het plangebied bevinden zich woningen. De ligging van het plangebied is op figuur 1.1. weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in Philippine (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het op 11 september 2008 vastgestelde gemeentelijk plan; bestemmingsplan artikel 10 'Terneuzen Philippine'. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Verkeersdoeleinden'.
Gronden met de enkelbestemming 'Woondoeleinden' zijn bestemd voor woningen, alsmede aan- en uitbouwen en bijgebouwen met de daarbij behorende tuinen en erven, waterlopen en waterpartijen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen deze bestemming zijn in het plangebied de 'maximum bouwhoogte; 3 meter' opgenomen. Ook zijn binnen deze bestemming de aanduidingen 'voortuin (vt)', 'aaneengeschakeld (a)' en 'erf (e)' opgenomen.
Gronden met de enkelbestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn bestemd voor wegen, straten, paden, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en bergbezinkbassins waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer met daarin ondergeschikt parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Een fragment van de verbeelding van het geldende gemeentelijk plan; bestemmingsplan artikel 10 'Terneuzen Philippine' is weergegeven in figuur 1.2.
Daarnaast geldt voor deze locatie de facetbestemmingsplannen ‘Parkeren Terneuzen’ (vastgesteld op 7 februari 2019) en ‘Wonen Terneuzen’ (vastgesteld op 1 juli 2021). De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met deze facetbestemmingsplannen.
Figuur 1.2 Vastgesteld gemeentelijk plan; bestemmingsplan artikel 10 'Terneuzen Philippine' (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Als een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen, bestaat de mogelijkheid om de procedures voor de omgevingsvergunning bouwen, de omgevingsvergunning milieu en eventuele andere vergunningen en de planologische procedure gecoördineerd te doorlopen. Dit is geregeld in artikel 3.30 lid 1 onder b Wet ruimtelijke ordening.
Het toepassen van de coördinatieregeling betekent dat het bestemmingsplan tegelijkertijd met de omgevingsvergunning bouwen, de omgevingsvergunning milieu en eventueel andere vergunningen één beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doorloopt, voor zowel het ruimtelijk besluit als de gecoördineerde vergunningen. De beroepsprocedure is bij toepassing van de coördinatieprocedure ook korter dan zonder coördinatieprocedure (6 maanden in plaats van een jaar). De procedure voor voorliggend bestemmingsplan wordt gecoördineerd doorlopen met de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:
Op het plangebied waar de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd zijn momenteel 22 huurwoningen aanwezig (zie figuur 2.1). De huurwoningen zijn aaneengeschakeld en opgedeeld in vijf rijen. De huurwoningen hebben de beschikking over een eigen voor- en achtertuin (zie figuur 2.2). Zodoende staan de woningen in een groene setting op een kleinschalige manier gepositioneerd door regelmatige onderbrekingen. Door de groene opzet staat een ruim straatprofiel. Parkeren vindt plaats aan de straat. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als (deels) PLP00-C-2863, PLP00-C-2755, PLP00-C-2756, PLP00-C-2757 en PLP00-C-1875 en heeft een omvang van circa 6.000 m2. Het plangebied is volledig in eigendom van de initiatiefnemer en wordt begrensd door:
He plangebied bevindt zich tussen woonblokken. Deze woonblokken zijn variërend van bouwstijl en bestaat veelal uit twee of drie bouwlagen met een kap.
Figuur 2.1 Huidige situatie in Philippine (Bron: Rho Basisviewer)
Figuur 2.2 Een deel van de huidige woningen gezien vanaf de Bastionstraat (Bron: Google Maps)
Figuur 2.3 Een deel van de huidige woningen gezien vanaf het groene grasveld (Bron: Google Maps)
Ankerhof 14 - 43 is onderdeel van het rapport 'Transformatie wensportefeuille 2020-2022' waarbij Woongoed Zeeuws Vlaanderen nieuwbouw, renovaties en sloop mogelijk wilt maken. Binnen het plangebied worden 13 woningen en een gemeenschappelijke huiskamer gerealiseerd (zie figuur 2.4). Om de beoogde woningen te realiseren worden de 22 woningen die nu aanwezig zijn gesloopt.
De te realiseren woningen zijn eenlaagse multifunctionele dwarswoningen. Het vloeroppervlak van de woningen is circa 80 m2, het gebruiksoppervlak is circa 70 m2 per woning. De dertien beoogde woningen worden in 3 bouwblokken gerealiseerd, waarbij de blokken op een dusdanige manier georiënteerd worden dat er een gemeenschappelijk binnentuin is. De woningen zullen centraal gepositioneerd worden, waardoor er voldoende ruimte blijft tot de bestaande woningen en er een groen plein ontstaat (driehoek Havenpoortstraat – Bastionstraat). Aan de westzijde van het plangebied wordt een gemeenschappelijke huiskamer gerealiseerd. Door de groene opzet ontstaat een ruim straatprofiel en wonen de bewoners in een groene setting. Op verzoek van de gemeente zijn parkeervakken aan het ontwerp toegevoegd. Met de gemeente vindt overleg plaats wie eigenaar wordt van deze parkeervakken.
Figuur 2.4 Stedenbouwkundig voorstel (Bron: Woongoed Zeeuws Vlaanderen)
Figuur 2.5 Beoogde inrichting ter indicatie (Bron: Archicon)
Figuur 2.6 Beoogde inrichting ter indicatie (Bron: Archicon)
Figuur 2.7 Beoogde inrichting gezamenlijke binnenplaats (Bron: Archicon)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit plan relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing en conclusie
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van dertien multifunctionele woningen wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van 22 woningen. Door de beoogde ontwikkeling zullen er 13 woningen worden teruggebouwd. Aangezien er een afname is van het aantal woningen is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor kan een toetsing aan de ladder achterwege worden gelaten.
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.
Toetsing
De ontwikkeling is een aanvulling op de toekomstbestendige bereikbare woon- werk- en verblijfsomgeving binnen het stedelijk gebied van Philippine. Aangezien er meer woningen gesloopt worden dan dat er worden gebouwd past de ontwikkeling binnen de gemaakte woningmarktafspraken. Daarmee voldoet de ontwikkeling in een behoefte.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de Zeeuwse Omgevingsvisie.
Provinciale Staten moeten op grond van de Omgevingswet één omgevingsverordening vaststellen, waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. De invulling hiervan is de Omgevingsverordening Zeeland. Op 21 december 2021 hebben Gedeputeerde Staten een ontwerp Omgevingsverordening Zeeland vastgesteld voor inspraak. De ontwerp Omgevingsverordening Zeeland heeft vanaf 11 januari tot en met 21 februari 2022 ter inzage gelegen. Tot het moment van vaststelling van deze Omgevingsverordening is de Omgevingsverordening uit 2018 van kracht, zie paragraaf 3.2.3.
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied. Verder zijn er algemene regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal heeft vooral betrekking op stedelijke functies.
De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan. De eerder vastgestelde algemene regels voor duurzame verstedelijking zijn in 2016 komen te vervallen omdat die nu zijn geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone waar de Provinciale Omgevingsverordening 2018 aanvullende regels voor heeft opgesteld, of waar provinciale belangen beschermd dienen te worden.
Plannen voor woningbouw moeten passen bij de huidige en toekomstige woningbehoefte in de regio. Hiervoor moeten gemeenten regionale woningmarktafspraken maken. Op 19 juli 2016 zijn de 'Woningmarktafspraken Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025' vastgesteld. In deze woningmarktafspraken zijn regionale spelregels vastgelegd waarin gemeenten actief aan de slag gaan met monitoring, planning en het terugdringen van plancapaciteit. Het doel van de woningmarktafspraken is het krijgen van een evenwichtige, toekomstbestendige woningmarkt. In deze woningmarktafspraken is ook een planningslijst opgenomen. In deze planningslijst is een onderscheid gemaakt tussen kleinschalige- en grootschalige plannen. Dit is om flexibiliteit te creëren voor goede, wenselijke en kleinschalige ontwikkelingen die binnen de grenzen van de bebouwde kom en vanuit de markt spontaan ontstaan. In het ruimtelijk afwegingskader is vastgelegd dat in principe geen uitbreiding van woningbouw buiten het bestaand bebouwd gebied plaatsvindt en wordt de voorkeur gegeven aan plannen waarbij herstructurering/sanering van bedrijfs-/woonlocaties wordt gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
Het gewenste plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en in het verlengde van bestaande woningen. Het aantal bestaande woningen zal afnemen aangezien er 22 woningen gesloopt worden en er 13 woningen worden teruggebouwd. Dit zal niet afgaan van de plancapaciteit.
De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. De structuurvisie geeft een doorkijk tot medio 2025. Het plangebied is aangewezen als 'herstructureren'.
In gebieden die zijn aangewezen als ‘herstructureren’ zal zowel de bebouwde, als de onbebouwde omgeving worden geherstructureerd. De hoofdfunctie van de gebieden blijft hetzelfde, maar wordt de kwaliteit en het functioneren van de gebieden sterk verbeterd en wordt het gebied klaar gemaakt voor de toekomst. De gemeente Terneuzen heeft hierin een actieve rol.
Een aantal woongebieden binnen de gemeente Terneuzen zijn aangewezen als herstructureringsgebieden. Dit zijn met name de woonwijken die het dichtst bij het centrum zijn gelegen. In deze wijken wordt de woningvoorraad vernieuwd, zodat deze weer voldoet aan de actuele vraag. Bij vernieuwbouw in deze wijken dient aandacht te zijn voor levensloopbestendigheid en energiezuinigheid. Tevens dienen de stedenbouwkundige en sociaal-maatschappelijke structuren te worden versterkt.
Figuur 3.1 Plangebied (rode cirkel) in de strategie 'herstructureren' (Bron: Gemeente Terneuzen, structuurvisie 2025'
Toetsing
De kern Philippine is in de strategie 'herstructureren' aangemerkt als versterken pleisterplaats. Kleinschalige ontwikkelingen zoals woningbouw zijn binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied toegestaan. De realisatie van 13 woningen op een herontwikkelingslocatie draagt dan ook bij aan op de versterking van de kern Philippine.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van structuurvisie.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.
Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer,of 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De voorgenomen ontwikkeling aan de Ankerhof betreft het slopen van 22 woningen en het realiseren van 13 woningen op dezelfde locatie. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een MER uit te voeren.
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 4). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.
Toetsing en conclusie
Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat. Zie hiervoor bijlage L van de Omgevingsverordening Zeeland. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot Natura 2000-gebieden bedragen circa 7000 meter. Dit betreffen Natura 2000-gebieden 'Westerschelde & Saeftinghe' en 'Canisvliet' (zie figuur 4.1). Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. De stikstofberekening voor de aanleg- en gebruiksfase zijn opgenomen in bijlage 1. Hierin is geconcludeerd dat er voor de aanleg- en gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Figuur 4.1 Ligging van de planlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: Provincie Zeeland)
Natuurnetwerk Zeeland
Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van het NNZ liggen op ongeveer 150 meter. Dit zijn de gebieden 'dijken binnendijk nieuw' en 'dijken West-Zeeuwsch-Vlaanderen'. De geplande activiteit ligt op geruime afstand van de gebieden. De bouw en het gebruik van de woningen hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzicht van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
Soortenbescherming
Ankerhof 1-15
Voor het deel van de ontwikkeling ter plaatse van Ankerhof 1-15 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen bijlage 2. Het volgende is geconcludeerd. In de te slopen bebouwing zaten mogelijkheden voor dagverblijven voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Er dient onderzocht te worden of vleermuizen, huismussen of gierzwaluwen gebruik maken van het plangebied, welke soorten het betreft en wat de functie is van de bebouwing. Voor grondgebonden zoogdieren zijn de te slopen woningen met bijbehorende tuinen niet geschikt. Hiervoor is te veel menselijke verstoring en er is geen dekking. In en nabij de te slopen bebouwing zijn broedvogels te verwachten. Hiermee dient rekening gehouden te worden met de sloop. Voor andere beschermde soorten is het plangebied ongeschikt. Ze komen niet voor in de directe omgeving of het biotoop in het plangebied is ongeschikt.
Ankerhof 17-43
Voor het deel van de ontwikkeling ter plaatse van Ankerhof 17-43 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen bijlage 3. De voorgenomen maatregel bestond uit het slopen van bebouwing. In de te slopen bebouwing waren mogelijkheden voor dagverblijven voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Er dient onderzocht te worden of vleermuizen, huismussen of gierzwaluwen gebruik maken van het plangebied, welke soorten het betreft en wat de functie is van de bebouwing. Voor grondgebonden zoogdieren zijn de te slopen woningen met bijbehorende tuinen niet geschikt. Hiervoor is te veel menselijke verstoring.
In en nabij de te slopen bebouwing zijn broedvogels te verwachten. Hiermee dient rekening gehouden te worden met de sloop. Voor andere beschermde soorten is het plangebied ongeschikt. Ze komen niet voor in de directe omgeving of het biotoop in het plangebied is ongeschikt.
Op 28 januari 2022 is op basis van het uitgevoerde onderzoek ecologie een ontheffing verleend voor Ankerhof nr. 1 t/m 15. Hierin is vastgelegd dat ontheffing wordt verleend van de Wet natuurbescherming om het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis en het beschadigen of vernielen van twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Deze ontheffing is geldig tot 1 februari 2024 en geldt alleen voor de sloop van woningen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek ecologie is een ontheffing aangevraagd. Deze ontheffing is op 25 januari 2021 verleend en is van toepassing op Ankerhof nr. 17 t/m 43. Hierin is vastgelegd dat ontheffing wordt verleend van de Wet natuurbescherming om het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis en het beschadigen of vernielen van twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Deze ontheffing is geldig tot 31 december 2022 en geldt alleen voor de sloop van woningen.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen 'Westerschelde & Saeftinghe' en 'Canisvliet' op circa 7000 meter. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (figuur 4.2). Op circa 150 meter van de ontwikkeling zijn natuurgebieden aanwezig die behoren tot het Natuurnetwerk Zeeland. Verder ligt het gebied niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg. Inmiddels is de bebouwing reeds gesloopt.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met cultuurhistorie. Hierin is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen beschikbaar.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen bestaat uit drie kaartbladen: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'vernieuwing mogelijk'. In figuur 4.3 t/m 4.5 is een uitsnede van de drie kaartenbladen voor het beoogde plangebied weergegeven inclusief legenda. Hierna wordt per kaartblad uitgelegd welke strategie voor de locatie geldt.
Figuur 4.3 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud' met plangebied in rood
Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud door ontwikkeling' met plangebied in rood
Figuur 4.5 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Vernieuwing mogelijk' met plangebied in rood
Op grond van de Cultuurhistorische waardenkaart zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Op grond van dezelfde waardenkaart valt de locatie niet binnen één van de strategieën van de structuurvisie om cultuurhistorische waarden te behouden of te versterken. Wel ligt de locatie binnen een gebied waar herstructurering mogelijk is. Het planvoornemen sluit daar nadrukkelijk op aan.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) zet karakteristieke landschappelijke kenmerken letterlijk op de kaart. De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.6 is te zien dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Daarnaast bevindt zich binnen het plangebied geen onderdeel van de Staat Spaanse Linies. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waardevolle objecten.
Figuur 4.6 Cultuurhistorische waardenkaart (Bron: Provincie Zeeland)
Conclusie
Er behoeft vanuit het beleid geen rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden.
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interimbeleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Zolang de bescherming van archeologische waarde niet is geregeld in een ruimtelijk plan (bestemmingsplan of beheersverordening) fungeert als vangnet de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld.
In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek verleend tot 100 m2 en een reeds verstoorde diepte van 0,5 meter voor de zogenaamde kruimelgevallen. Naast de hiervoor vermelde algemene vrijstelling kan vrijstelling van archeologisch onderzoek worden verleend indien reeds eerder aantoonbaar verstoring heeft plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan ophogingen, ontgrondingen, wegcunetten, rioleringsleuven, bodemsanering en dergelijke. Een en ander dient ter beoordeling aan het bevoegd gezag (in de meeste situaties de gemeente) te worden voorgelegd.
Tot slot kan vrijstelling van archeologisch onderzoek eveneens verleend als:
Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema dat is opgenomen in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Voor de duidelijkheid is dit schema ook opgenomen in de bijlage 5 bij deze toelichting. Ook als er wel archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, is niet altijd archeologisch onderzoek nodig. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening zal de toets aan het stroomschema het uitgangspunt zijn voor de beoordeling. Vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening is alleen aan de orde voor een gemeentelijk monument en een rijksmonument, niet voor archeologische verwachtingsgebieden. Daarvoor geldt een verbodsregeling zonder de mogelijkheid van ontheffing.
Het toepassen van een grotere 'vrijstellingsdiepte' is in sommige gebieden denkbaar. Voor een weloverwogen afweging hierover beschikt de gemeente overeen 'Vrijstellingenkaart Archeologie'. Hierop is aangegeven of en tot op welke diepte werkzaamheden op of in een terrein kunnen worden vrijgesteld van het opstellen van een archeologisch onderzoek(srapport). De vrijstellingenkaart wordt in bestemmingsplannen gekoppeld aan archeologische dubbelbestemmingen. De 'Vrijstellingenkaart Archeologie' is geen statisch document, maar wordt op basis van nieuwe informatie om de paar jaar geactualiseerd. Op 14 november 2017 is de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' gepresenteerd.
In de plannen en verordeningen is, voor zover dat op grond van dat beleid nodig is, een regeling ter bescherming van mogelijk aanwezige verwachtingswaarden opgenomen waaraan een nieuwe bouwactiviteit met bodemverstorende werkzaamheden moeten worden getoetst.
Toetsing
Vrijtsellingskaart
In 2017 heeft de gemeente Terneuzen de geactualiseerde vrijstellingenkaart Archeologie vastgesteld met daarop aangegeven in welke zones binnen de gemeente Terneuzen een vrijstelling geldt van 0,50 meter (conform gemeentelijk archeologiebeleid) en in welke zones een ruimere vrijstelling in de diepte geldt. Binnen het plangebied komt geen bestemming Archeologie voor en op de vrijstellingenkaart 2017 geldt een vrijstellingsdiepte. In het plangebied geldt een vrijstellingsdiepte van meer dan 4 onder maaiveld (witte zone).
Figuur 4.7 Uitsnede 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017', plangebied zwart omcirkeld
In de bestemmingsplannen wordt doorgaans een diepte van ten hoogste 0,5 meter beneden het maaiveld gehanteerd waarvoor het verlenen van een omgevingsvergunning (voor het bouwen en voor grond-en sloopwerkzaamheden) vrijgesteld is van het opstellen van een onderzoek(srapport).
Hierna wordt beoordeeld of in de omgevingsvergunning een regeling (onderzoeksplicht en vergunningstelsel) moetworden opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt.
Het plangebied valt volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) buiten een gebied wat aangewezen is als een archeologische waarde.
Figuur 4.8 Uitsnede Archeologische Monumentenkaart (AMK), het plangebied is blauw omkaderd (Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, bewerking Rho adviseurs)
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) ligt het plangebied binnen een zone die wordt gekenmerkt door een zeer lage trefkans op het aantreffen van archeologische waarden.
Figuur 4.9 Uitsnede Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), plangebied rood omkaderd (Bron: Atlas Natuurlijk Kapitaal, bewerking Rho adviseurs)
ARCHIS is het Archeologisch informatiesysteem. In Archis 3.0, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, worden binnen het projectgebied geen waarnemingen vermeld. In het Zeeuws Archeologische Archief (ZAA) berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde bodemonderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke. Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden zijn gedaan. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde. Voor het plangebied zijn geen archeologisch onderzoeken beschikbaar.
4. Geologie:
Uit de geologische kaart van Van Rummelen blijkt dat het plangebied zich geheel bevindt op kreekafzettingen van Duinkerke IIIb. Op gronden met afzettingen van Duinkerke III geldt een onderzoeksplicht bij bodemverstoringen.
Figuur 4.10 Uitsnede geologische kaart Van Rummelen, plangebied blauw omkaderd
Conclusie
In het bestemmingsplan is geen regeling nodig die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt. Allereerst omdat het kreekafzettingen betreft, waarbij de kans groot is dat in het verleden aanwezige resten zijn verdwenen. Daarbij komt dat de vrijstellingsdiepte groter dan 4 meter diep is, terwijl in veel plannen niet dermate diep wordt gebouwd.
Beleidskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In het kader van de realisatie is een omgevingsvergunning bouwen noodzakelijk. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Ankerhof 17 - 43
In opdracht van Woongoed Zeeuws Vlaanderen is op 4 mei 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de percelen Ankerhof 17 - 43. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6. Het volgende is geconcludeerd.
Door middel van een verkennend milieukundig bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies vastgesteld:
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de betreffende achtergrond- en tussenwaarden (grond) dient de hypothese 'onverdacht' voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, niet noodzakelijk is.
De aangetroffen matige verhogingen met respectievelijk nikkel en zink geven formeel, in het kader van de Wet bodembescherming, aanleiding tot nader bodemonderzoek. Omdat de betreffende verhogingen slechts incidenteel zijn aangetoond is vermoedelijk sprake van een zogeheten 'spot'. Er wordt niet verwacht dat met een nader bodemonderzoek een aangesloten volume van meer dan 25 m3 waarbinnen gemiddeld de interventiewaarde voor de verhoogde parameters wordt overschreden. Op basis van de conclusies uit het verkennend onderzoek is een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in opdracht van Woongoed Zeeuws Vlaanderen op 5 december 2022 uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 7. Het volgende is geconcludeerd.
Ankerhof 1 - 7
In opdracht van Woongoed Zeeuws Vlaanderen is op 11 april 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de percelen Ankerhof 1 - 7. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 8. Het volgende is geconcludeerd.
Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie worden gehandhaafd. Beperkingen ten aanzien van het verkrijgen van een Omgevingsvergunning en het voorgenomen gebruik van de locatie worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Aanbeveling
Adviesbureau IDDS adviseert om de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag, zijnde gemeente Terneuzen om na te gaan of zij kunnen instemmen met de onderzoeksresultaten en conclusies.
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
Het bodemonderzoek is steekproefgewijs uitgevoerd. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat plaatselijk sprake kan zijn van een afwijkende bodemopbouw. Indien op de locatie graafwerkzaamheden worden uitgevoerd wordt derhalve aanbevolen om alert te blijven op plaatselijke afwijkingen in de bodem die kunnen wijzen op een eventuele bodemverontreiniging.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt omgeven door de Ankerhof, Havenpoortstraat en Bastionstraat. Deze wegen zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. De erftoegangswegen staan in directe verbinding met de Laureijnestraat, Havenplein en Braakmanweg. Deze wegen leiden richting het noorden van Philippine naar de Kanaalpolderweg, naar de provinciale weg N61. De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is goed.
Langzaam verkeer
Fietsers maken gebruik van de erftoegangswegen. Rond het plangebied zijn geen gescheiden fietspaden aanwezig. Voor voetgangers zijn aan beide zijden van de erftoegangswegen voetpaden aanwezig.
Openbaar vervoer
Aan de Braakmanweg, ten oosten van het plangebied, is de bushalte van Philippine gelegen. Hier halteren bussen 511 en 601. Deze lijnen gaan richting Terneuzen en Sas van Gent. Deze halte ligt op circa 5 minuten loopafstand van het plangebied.
Verkeersgeneratie bestaande situatie
De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is berekend op basis van kencijfers uit CROW 381 ('Toekomstbestendig parkeren', 2018). De gehanteerde kencijfers zijn afhankelijk van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied. Voor onderhavig plangebied geldt een ligging in een matig stedelijke omgeving (bron: CBS) in het schilgebied van het centrum. De verkeersgeneratie behorende bij de functie 'huur, huis, sociale huur' is volgens de CROW-uitgave “Toekomstbestendig parkeren 2018” maximaal 5,0 mvt/etmaal per woning, uitgaande van matig stedelijk en centrumgebied. Aangezien er in de huidige situatie 22 huurwoningen aanwezig zijn, bedraagt de maximale verkeersgeneratie in de bestaande situatie 110 mvt/etmaal (5,0 mvt/etmaal * 22 huurwoningen.
Verkeersgeneratie toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden de 22 huurwoningen gesloopt en worden en er 13 huurwoningen teruggebouwd. Voor dit type huurwoningen is ook de functie 'huur, huis, sociale huur' is volgens de CROW-uitgave “Toekomstbestendig parkeren 2018” maximaal 5,0 mvt/etmaal per woning van toepassing. Voor deze nieuwe situatie bedraagt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 65 mvt/etmaal (5,0 mvt/etmaal * 13 huurwoningen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de verkeersgeneratie zal afnemen.
Verkeersveiligheid
De capaciteit van de wegen rondom het plangebied worden niet overschreden omdat er een afname is waardoor het niet zal leiden tot knelpunten op het omliggende wegennet. Als gevolg van de ontwikkeling blijft de verkeersveiligheid gewaarborgd.
Het parkeren binnen de gemeente Terneuzen is geregeld in de Parkeernota 2015-2020. Door middel van het facetbestemmingsplan Parkeren Terneuzen zijn de geldende regels ten behoeve van het parkeren verankerd in de planregels van alle vigerende bestemmingsplannen. De planregels uit dit facetbestemmingsplan worden overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De parkeernormen van de gemeente Terneuzen zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij worden de kengetallen voor het gebied 'rest bebouwing' aangehouden.
functie | programma | kencijfer CROW | parkeerbehoefte |
Huur, huis, sociale huur | 13 woningen | 1,6 per woning | 20,8 parkeerplaatsen |
totaal | 21 parkeerplaatsen |
Huidige- en toekomstige situatie
In de huidige situatie parkeren de bewoners van de 22 huurwoningen hun auto rondom het plangebied. In de toekomstige situatie worden 21 parkeerplaatsen gerealiseerd op het terrein (zie figuur 2.4). Er wordt zodoende in overwegende mate aan de parkeerbehoefte voldaan.
De verkeersontsluiting is voor alle modaliteiten goed. Daarnaast is er een afname als gevolg van de ontwikkeling in de verkeersafwikkeling. De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen om aan de parkeernormen van de gemeente Terneuzen te voldoen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Rondom het plangebied bevinden zich diverse woningen. Omdat de te realiseren woningen op dezelfde locatie komt als voorgaande woningen, was de beoogde functie al reeds aanwezig. Hiermee wordt geen nieuwe milieugevoelige functie opgericht. De komst van de woningen zal geen gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Conclusie
Het aspect milieuzonering staat de vaststelling van dit plan niet in de weg. Bestaande woningen worden niet in hun belangen geschaad en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Wegen zijn gezoneerd indien hier een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of hoger. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen-of buitenstedelijke ligging.
Indien gelegen binnen de geluidzone van een weg dient in principe voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen omde geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te bovengaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen-of buitenstedelijk). Onderhavig plan kent een ligging binnen de bebouwde kom. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.
Toetsing
De ontwikkeling maakt gevoelige functies mogelijk welke aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen te worden getoetst indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. De N61 heeft een geluidzone van 350 meter die zich uitstrekt vanaf de as van de weg. Het plangebied is hier ruimschoots van verwijderd en valt daarmee niet in de zone van deze weg. De overige wegen rond het plangebied zijn aan te merken als 30 km/u wegen. De woningen zijn net als in de huidige situatie beoogd langs de Ankerhof, dit is een niet al te drukke weg waarlangs al veel woningen op dezelfde afstand van de wegen liggen.
Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk aangezien het geluid van de Braakmanweg grotendeels wordt afgeschermd door tussenliggende bebouwing. Bovendien is de verkeerinsiteit op deze weg laag als ook op die van de omliggende niet-gezoneerde wegenaag. Er kan dan ook zondermeer worden aangenomen dat de waarde van 48 dB, die als voorkeurswaarde geldt voor de gezoneerde weg en als richtwaarde geldt voor de omliggende niet-gezoneerde wegen niet wordt overschreden.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.
Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht.
De beoogde ontwikkeling van tien woningen behoort tot een vaste categorie waarvan vooraf bekend is dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Dus ook geen berekening opnemen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de N61 (zie figuur 4.11). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2.
4.2 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2020 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m³ | 16,2 µg/m³ | 11,7 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 17,1 µg/m³ | 14,7 µg/m³ |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 6,0 µg/m³ | 6,0 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 10,2 µg/m³ | 8,0 µg/m³ |
Figuur 4.11 Luchtkwaliteit ten opzichte van het plangebied (Bron: NSL-monitoringstool)
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt ook dat er geen (spoor)wegen in de nabijheid van het plangebied van invloed op de externe veiligheid. Tenslotte zijn er geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Bevb in of in de directe omgeving van het plangebied.
Het plangebied bevindt zich wel binnen twee invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen, namelijk van Bertschi BV en Terneuzen Oiltanking B.V. Vanwege de grote afstand van het plangebied tot de risicobronnen en de afname van de personendichtheid ten opzichte van de bestaande situatie zal geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is dus niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plangebied niet in de invloedssfeer ligt van externe veiligheidsbronnen.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Toetsing en conclusie
Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De beoogde woningen worden bijna energieneutraal en worden zonder gasaansluiting gebouwd.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke standaardregels voor de bestemmingsplannen zijn van belang voor bestemmingsplannen.
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Op de analoge verbeelding worden de bestemmingen door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd.
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemming (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Verder is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Terneuzen.
Artikel 3 Groen
Binnen de bestemming groen kan de groene inrichting worden gerealiseerd. Binnen deze bestemming zijn ook ondergeschikte voorzieningen als parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut als afvalophaalvoorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Wonen
Op de voor Wonen aangewezen gronden mogen maximaal 13 grondgebonden woningen en bijbehorende voorzieningen worden gerealiseerd. Woningen mogen binnen de bouwvlakken gebouwd worden, de maximale goot- en bouwhoogte is door middel van een maatvoeringsaanduiding bepaald. Daarnaast wordt een gemeeschappelijke ruimte gerealiseerd.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Artikel 6 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat één lid. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik vermeld.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 13. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel wordt verwezen naar de 'werking wettelijke regeling' waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad. Ook is in dit artikel een parkeerregeling opgenomen.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder meer het kostenverhaal en eventuele planschade zijn geregeld. Een exploitatieplan is om deze reden niet noodzakelijk. Voor de aankoop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ter voldoening aan het bepaal de in artikel 3.8 lid 1, sub b, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de Provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. De Provincie Zeeland heeft op 25 augustus 2022 december 2021 gereageerd, de provincie heeft gevraagd om een aantal tekstuele wijzigingen, deze zijn doorgevoerd. De Veiligheidsregio heeft op 29 augustus 2022 gereageerd, de Veiligheidsregio heeft gevraagd om een aantal tekstuele wijzigingen, deze zijn doorgevoerd.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.