direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoofdweg Noord 38, Zuiddorpe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPKOZ05-VG99

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Hoofdweg Noord 38, Zuiddorpe als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPKOZ05-VG99 van de gemeente Terneuzen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 bijgebouw

Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.23 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie, afmetingen of constructie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.25 natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.26 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, abri's, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.30 peil
  • a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  • b. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk.
  • c. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  • d. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.31 reëel agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen, hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf); waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.32 risicovolle inrichtingen

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.33 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.35 voorgevel

de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;

1.36 voorgevelrooilijn

denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. Ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
  • b. Ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

De gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde risicovolle inrichtingen;
  • b. tuinen, erven en terreinen;
  • c. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • 1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • 2. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • 3. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 60%, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  • 4. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, toegestaan;
  • 5. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen;
  • 6. als de gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m te bedragen;
  • 7. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 m bedragen, tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  • 8. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen en anders 4 m hoger dan de toegestane goothoogte.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.

3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van een overig bouwwerk, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een overig bouwwerk, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen.

3.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:

    goothoogte   bouwhoogte  
1.   van gebouwen   zie verbeelding en anders 6 m   zie verbeelding en anders 4 m hoger
dan goothoogte;  
2.   van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen   3 m   6 m;  
3.   van erfafscheidingen achter de voorgevel   -   2 m;  
4.   van een overig bouwwerk achter de voorgevel   -   3 m;  
5.   van een overig bouwwerk vóór de voorgevel   -   1 m.  
3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een bouwperceel mag ten hoogste 5.000 vierkante meter bedragen;
  • b. groothandels-, transport-, en distributiebedrijven niet zijn toegestaan.
  • c. opslag van goederen en materialen op de onbebouwde gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van gebouwen en/of langs de interne ontsluitingsstructuur en/of langs de randen van het bedrijventerrein is niet toegestaan;
  • d. opslag van goederen ter plaatse van onbebouwde gronden tot een gezamenlijke hoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;
  • e. opslag van meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 sub a voor de vestiging van bedrijven die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven voorkomende in een hogere categorie dan toegestaan wordt in de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, die gelet op de aard en de invloed op de omgeving gelijkgesteld kunnen worden aan bedrijven, die ingevolge 3.1 onder a. zijn toegelaten;
  • b. voordat met een omgevingsvergunning van de regels wordt afgeweken, wordt de milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de toelaatbaarheid van het bedrijf.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Categorie-indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een plan te wijzigen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de categorie-indeling van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mag worden gewijzigd, indien en voor zover wijziging van de belasting van de daarin opgenomen typen van bedrijven op het milieu daartoe aanleiding geeft dan wel Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht met betrekking tot geluidszoneringsplichtige inrichtingen wordt gewijzigd;
  • b. voor de vaststelling van een wijziging wordt de milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de voorgenomen wijziging.

3.5.2 Wijziging naar dienstverlening of kantoor

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 1 bedoelde gronden te wijzigen om een functiewisseling naar ‘Dienstverlening’ (DV) of ‘Kantoor’ (K) mogelijk te maken, een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • a. planwijziging ten behoeve van de functiewisseling naar ‘Dienstverlening’ (DV) dient in overeenstemming te zijn met het bepaalde in Dienstverlening en de volgende regel:
    • 1. daar waar de bestemming 'Bedrijf' (B) wordt gewijzigd in 'Dienstverlening' (DV), worden de bouwvlakken op het achtererf gelegen achter 47,5 m van de voorgevelrooilijn geschrapt;
  • b. planwijziging ten behoeve van de functiewisseling naar ‘Kantoor’ (K) dient in overeenstemming te zijn met het bepaalde in Kantoor en de volgende regel:
    • 1. daar waar de bestemming 'Bedrijf' (B) wordt gewijzigd in 'Kantoor' (K), worden de bouwvlakken op het achtererf gelegen achter 47,5 m van de voorgevelrooilijn geschrapt.

Artikel 4 Dienstverlening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlening op de begane grond;
  • b. het wonen;
  • c. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen, dan wel op een afstand van ten hoogste 3 m evenwijdig hieraan;
  • c. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 60%, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  • d. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan;
  • e. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen;
  • f. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 m bedragen, tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen en anders 4 m hoger dan de toegestane goothoogte.

4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.

4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van een overig bouwwerk, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een overig bouwwerk, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen.

4.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:

    goothoogte   bouwhoogte  
1.   van hoofdgebouwen   zie verbeelding en anders 6 m   zie verbeelding en anders 4,00 m hoger dan goothoogte;  
2.   van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen   3 m   6 m;  
3.   van erfafscheidingen achter de voorgevel   -   2 m;  
4.   van een overig bouwwerk achter de voorgevel   -   3 m;  
5.   van een overig bouwwerk vóór de voorgevel   -   1 m.  

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren op de begane grond;
  • b. het wonen;
  • c. tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen, dan wel op een afstand van ten hoogste 3 m evenwijdig hieraan;
  • c. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 60%, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  • d. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan;
  • e. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen;
  • f. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 m bedragen, tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen en anders 4 m hoger dan de toegestane goothoogte.

5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.

5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van een overig bouwwerk, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een overig bouwwerk, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen.

5.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:

    goothoogte   bouwhoogte  
1.   van hoofdgebouwen   zie verbeelding en anders 6 m   zie verbeelding en anders 4 m hoger dan goothoogte;  
2.   van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen   3 m   6 m;  
3.   van erfafscheidingen achter de voorgevel   -   2 m;  
4.   van een overig bouwwerk achter de voorgevel   -   3 m;  
5.   van een overig bouwwerk vóór de voorgevel   -   1 m.  

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;

met inachtneming van het volgende:

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken;

6.2.2 Overige bouwwerken

Een overig bouwwerk wordt gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m.

6.2.3 Bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, indien het plangebied groter is dan 100 m² en waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld plaatsvinden.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemene afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te wijken van het bepaalde onder lid 6.2.3 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m, indien de aanvrager van de vergunning artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.

6.3.2 Voorwaarden

Indien uit het onder lid 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige of het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 0,5 m;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 0,5 m bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,5 m.

6.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden , die:

  • a. een plangebied beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.4.3 Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in lid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de vergunning kan alleen verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 6.4.3. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.5 Slopen
6.5.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub g Wabo) te slopen.

6.5.2 Uitzonderingsregel

Het verbod als bedoeld in 6.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in 6.2.3 in acht is genomen;
  • 2. een plangebied betreft kleiner dan 100 m² en/of de grondlagen dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld niet verstoren;
  • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

6.5.3 Voorwaarden

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of in gronden op de bestemmingsplankaart en aangeduid met ‘Waarde -Archeologie - 1’.

6.5.4 Te verbinden regel

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf 0,3 m boven het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan 0,5 m.

6.5.5 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde Archeologie - 1’, als bedoeld in lid 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
  • b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt.
  • c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. Bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
    • 2. Bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Hoofdweg Noord 38, Zuiddorpe'.