Plan: | Buitengebied, Lovenpolder Hoek (boscompensatie) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.BPBG80-ON01 |
Ravago heeft ten behoeve van de realisatie een nieuw logistiek centrum op het terrein van Dow (Logistiek centrum 3PL) bomen gekapt. Hiervoor geldt op basis van de Wet natuurbescherming de verplichting om 4,5 hectare bos te herplanten. Voor Stedin geldt een herplantplicht van 0,8 hectare vanwege de kap van bomen voor de uitbreiding van het transformatorstation op het terrein van Dow. Om deze boscompensatie mogelijk te maken is enkele jaren geleden het noorden van de Lovenpolder aangewezen als zoekgebied. Dit gebied heeft nu nog een agrarische bestemming. Het aanplanten van bos is binnen deze bestemming niet mogelijk. De gronden zijn in eigendom van Dow. Daarnaast heeft Dow vanwege ontwikkelingen op haar eigen terrein ook nog een herplantopgave die mogelijk wordt gerealiseerd in de Lovenpolder.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming deels gewijzigd in een bosbestemming en deels wordt een aanduiding 'bos'opgenomen, waarmee de beoogde ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van Dow Benelux in de Lovenpolder in Terneuzen (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Deze toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Lovenpolder. Het plangebied grenst aan de west- en noordzijde aan de Lovenweg en aan de oostzijde aan de Lovenpolderstraat. Ten noordoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein van Dow en ten noorden en noordwesten van het plangebied ligt de Braakmankreek. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een pluimveehouderij. Aan de westzijde bevindt zich een woning en aan de zuidwestzijde ligt een baan ten behoeve van sportvliegtuigen en parapenters.
De gronden in het plangebied zijn in gebruik voor akkerbouw en een deel is in gebruik als uitloopgebied voor kippen van de naastgelegen pluimveehouderij. In het oosten van het plangebied loopt een ondergrondse watertransportleiding. Er bevinden zich binnen het plangebied een schuur en een woning. Deze gebouwen worden ter zijner tijd gesloopt.
Figuur 2.1 Ligging en begrenzing plangebied (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Terneuzen. In dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf' (zie figuur 2.2). Voor vrijwel het hele plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' van toepassing. Door het plangebied loopt een waterleiding waarvoor de dubbelbestemming 'Leiding - Water - Waterleiding' is opgenomen. Ten slotte ligt over het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie - 1'.
Figuur 2.2 Uitsnede Bestemmingsplan 'Buitengebied' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Vanwege de realisatie van het logistiek centrum 3PL Dow Terneuzen en de uitbreiding van het transformatorstation aan de H.H. Dowweg is in totaal 5,3 hectare bos gerooid. Vanwege deze ontwikkelingen is volledige herplant op de betreffende locaties niet mogelijk. In overleg met Dow, provincie en de gemeente is bezien waar herplant van de betreffende oppervlakte houtopstanden mogelijk is. Daarbij had het de voorkeur om herplant zo dicht mogelijk bij de huidige locatie te laten plaatsvinden en zo mogelijk in de gemeente Terneuzen. Het college van Terneuzen heeft op 13 juli 2021 besloten dat een dergelijke compensatie alleen mag plaatsvinden op niet-natuurbestemmingen.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de benodigde herplant mogelijk gemaakt aan de noordzijde van de Lovenpolder. Deze gronden liggen op enkele honderden meters van de oorspronkelijke locaties, hebben een agrarische bestemming en zijn bovendien in eigendom van Dow.
In onderstaande paragrafen is de boscompensatie per fase beschreven. In overleg met direct belanghebbenden zijn de randvoorwaarden voor de boscompensatie bepaald. Zo heeft Dow overleg gevoerd met de pluimveehouderij aan de Lovenpolderstraat, met de eigenaar van delta-parapente vliegclub die ten zuidwesten van het plangebied een vliegbaan heeft en met de agrariër die de gronden in gebruik heeft.
Boscompensatie fase 1a
Ravago heeft een herplantplicht voor 4,5 hectare en op grond van de Wet natuurbescherming moet de herplant binnen 3 jaar na kap van de bomen zijn gerealiseerd. Deze termijn is om diverse redenen inmiddels verstreken. In overleg met de provincie en de gemeente is een nieuwe deadline gesteld. De boscompensatie voor Ravago wordt in combinatie met de opgave van Stedin (fase 1b) in het najaar van 2023 uitgevoerd. In figuur 2.3 is aangegeven waar de boscompensatie ten behoeve van de ontwikkeling van Ravago is voorzien. Voor de boscompensatie is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld, dit plan is opgenomen in Bijlage 1.
De boscompensatie bestaat uit een drietal bossen die aan de noordzijde van het plangebied zijn geconcentreerd, elk op de bestaand landbouwkavel. Hiermee blijven de bestaande structuren behouden. Het sluit aan op het bos tussen de Lovenweg, Savoyaardsweg en het water en de natuur van de Braakmanskreek. Ook wordt een verbinding gevormd tussen de Voorste en Achterste kreek. De watergangen in het plangebied spelen daarbij een belangrijke rol.
Figuur 2.3 Boscompensatie fase 1a (Rho adviseurs, 2023)
Het bos aan de noordwestzijde houdt voldoende afstand tot de woning aan de Lovenweg 3. Aan de randen zal sprake zijn van een brede lage mantelzoom van 10 meter breed, waardoor hier overheen gevlogen kan worden met de sportvliegtuigjes en parapenters. Tussen dit bos en het 'middelste bos' is vanaf de Lovenweg een brede zichtlocatie op de zuidelijk gelegen gronden. De grond waarop het middelste bos komt, is het hoogstgelegen in het gebied; hier worden soorten toegepast, die ook op wat hogere en drogere standplaatsen gedijen, zoals veldesdoorn, hazelaar en kornoelje. Het middelste bos houdt voldoende afstand tot de bestaande sloten. De woning en de schuur aan de Lovenweg 4 blijven voorlopig gehandhaafd.
Tussen het middelste bos en het kleine bosje aan de oostzijde is een strook van 15 meter vrijgehouden voor de waterleiding die hier loopt. In deze strook mogen geen bomen en struiken aangeplant worden, vanwege mogelijke aantasting van de buizen door de wortels. Bloemrijk grasland is hier wel toegestaan. Het bosje aan de oostzijde zorgt voor een landschappelijke inpassing van het grootschalige agrarisch erf. Vanwege veiligheid is een afstand van 30 meter aangehouden tot de schuur van het agrarisch bedrijf.
Door hier niet één groot bos te maken, maar drie kleinere wordt de randlengte sterk verlengd. Randen hebben hogere ecologische potenties dan het midden van een bos. Door deze grote randlengte zijn er meer potenties voor struweelvogels.
Omdat niet de volledige 4,5 hectare aan boscompensatie aan de noordzijde van de bestaande sloot kan worden gerealiseerd, wordt een klein deel aan de zuidoostzijde van de sloot gerealiseerd. Dit sluit aan op fase 1b.
Boscompensatie fase 1b
Stedin heeft een herplantplicht van 0,8 hectare. Deze boscompensatie moet voor maart 2025 worden uitgevoerd. De opgave wordt aan de zuidzijde van de bestaande watergang gerealiseerd (zie figuur 2.4) aanvullend op fase 1a.
De resterende kavels zijn effectief te gebruiken, totdat zij ook in gebruik worden genomen voor een andere functie.
Figuur 2.4 Boscompensatie fase 1b (Rho adviseurs, 2023)
Boscompensatie fase 2
Er zijn plannen om op het huidige terrein van Dow een fabriek uit te breiden. Hiervoor moet ongeveer 2 hectare bomen worden gerooid. De herplant van deze bomen is op termijn ook voorzien in de Lovenpolder. De invulling van deze herplantopgave is nog niet concreet en omdat de bomen op het terrein van Dow nog niet zijn gerooid, geldt er nog geen deadline voor de herplant. Voorlopig blijven de overige gronden in het plangebied nog in agrarisch gebruik. Er is dan ook voor gekozen om de geldende agrarische bestemming op deze percelen te behouden. Om boscompensatie op termijn mogelijk te maken is de aanduiding 'bos' toegevoegd.
Ter plaatse van de bestaande woning en schuur, die naar verwachting eind 2023 worden gesloopt, kan 0,3 hectare bos worden geplant in aansluiting op het bos dat in de eerste fase wordt gerealiseerd.
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
In relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'B' voor 'Bos'. De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bosherplant 1a en 1b' zijn bestemd voor de realisatie van de in paragraaf 2.3.2 beschreven boscompensatie. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.
De gehanteerde bestemmingen
Voor het gedeelte van het plangebied dat voorlopig nog in agrarisch gebruik zal zijn en waar in de toekomst deels boscompensatie zal plaatsvinden is de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf' (AW-CLMR) opgenomen.
Voor het gedeelte van het plangebied waar de boscompensatie fase 1a en 1b gaat plaatsvinden is de bestemming 'Bos' (B) opgenomen.
De delen waar archeologische waarden kunnen voorkomen (zie paragraaf 4.3.2) zijn beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf (Artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf' is een bestemming waarbinnen de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan. In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf' in dit bestemmingsplan zijn geen bouwvlakken opgenomen, de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied met betrekking tot bouwvlakken zijn dan ook niet overgenomen. Daarnaast zijn de gronden aangewezen voor behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Er is een aanduiding 'bos' opgenomen zodat ook boscompensatie op deze gronden mogelijk is.
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals graven en het planten van bomen, is een omgevingsvergunning nodig. Deze omgevingsvergunning wordt verleend als er de natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Voordat het college beslist omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.
De bestemming 'Bos' (B) is een bestemming waarbinnen bos en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en paden en verhardingen zijn toegestaan. Door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van bos - bosherplant fase 1a' en 'specifieke vorm bos - bosherplant fase 1b' is vastgelegd dat op deze locaties minimaal de benodigde boscompensatie wordt gerealiseerd. Ter plaatse van deze aanduiding is ander gebruik uitgesloten. Deze houtopstanden dienen duurzaam in stand te worden gehouden.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)
In het bestemmingsplan is op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid een archeologische dubbelbestemming opgenomen (zie ook paragraaf 4.3.2). De dubbelbestemming valt samen met andere bestemmingen en heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. De regeling is gebaseerd op de standaardregels die de gemeente voor bestemmingsplannen heeft opgesteld.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld 'Bos') een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
De algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 6)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)
Overschrijding bestemmingsgrenzen
In lid 9.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 8.1, vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
Overige regels (Artikel 10)
Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling (lid 10.1)" In een aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
Overgangsrecht (Artikel 11)
Op grond van artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 11 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 11.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 11.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Slotregel (Artikel 12)
De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 12 van de regels.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is in de NOVI geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
Toetsing en conclusie
Het mogelijk maken van de boscompensatie past binnen het beleid uit de NOVI.
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuurder bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit de NOVI en het Barro die moeten worden geregeld.
Toetsing en conclusie
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het Barro die moeten worden geregeld.
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
Leefbaarheid is volgens de provincie een belangrijke voorwaarde voor een goed woon-, werk- en vestigingsklimaat. De bevolkingssamenstelling van Zeeland verandert door vergrijzing, ontgroening en krimp. Met het aanhouden van deze demografische ontwikkelingen komt op enig moment een ondergrens in zicht voor cruciale voorzieningen zoals scholen, (zorg)voorzieningen en culturele voorzieningen. Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling
In het buitengebied zijn gebieden aanwezig waar ruimte is voor andere functies dan agrarisch, zoals natuur, landschap, water en recreatie. Dit soort stimuleringsgebieden biedt kansen voor het realiseren van groen uitloopgebieden rond steden en dorpen. Eventueel in combinatie met het benutten van (gemeentelijke) gronden in het buitengebied die (voorlopig) niet meer ontwikkeld worden tot reguliere woonwijken of bedrijventerreinen (tijdelijke natuur / “pauzelandschappen”). Ook hier zijn weer combinaties van diverse functies mogelijk: (stads)landbouw, recreatie, natuur, water, ruimtelijke adaptatie, educatie, voedselbossen etc. Dit soort groene zones rond steden en dorpen kunnen bijdragen aan de versterking van de biodiversiteit van steden en dorpen.
Toetsing
De ontwikkeling betreft de realisatie van boscompensatie in het buitengebied in de gemeente Terneuzen. Het plangebied betreft grotendeels akkerland ten zuiden van het industriegebied 'Dow Chemical Terneuzen'. De realisatie van de boscompensatie draagt bij aan de versterking van de biodiversiteit en kwaliteit ter plaatse en sluit aan bij het thema 'Stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling' uit de Zeeuwse Omgevingsvisie.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de Zeeuwse Omgevingsvisie.
Provinciale Staten moeten op grond van de Omgevingswet één omgevingsverordening vaststellen, waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. De invulling hiervan is de Omgevingsverordening Zeeland. Op 21 december 2021 hebben Gedeputeerde Staten een ontwerp Omgevingsverordening Zeeland vastgesteld voor inspraak. De ontwerp Omgevingsverordening Zeeland heeft tot en met 21 februari 2022 ter inzage gelegen. Tot het moment van vaststelling van deze Omgevingsverordening is de Omgevingsverordening uit 2018 van kracht, zie paragraaf 3.2.3.
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Voor het realiseren zijn in de omgevingsverordening algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies. Daarvan is geen sprake.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan. Het plan is niet in strijd met de omgevingsverordening.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018.
De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. De structuurvisie geeft een doorkijk tot medio 2025. Het plangebied is aangewezen als 'verbreden' en 'beschermen'.
In gebieden die zijn aangewezen als 'verbreden' worden functies toegevoegd aan gebieden waarvan de hoofdfunctie in principe goed functioneert. De variëteit aan functies in deze gebieden wordt als het ware verbreed. Voor deze strategie komen de gebieden in aanmerking die door hun belevingswaarde of ligging een verruiming van het gebruik kunnen gebruiken.
Figuur 3.2 Plangebied (rode cirkel) in de strategie 'verbreden' (Bron: Gemeente Terneuzen, structuurvisie 2025'
In gebieden die zijn aangewezen als 'beschermen' zijn gebieden geschaard die vanuit hun ruimtelijke, ecologische of economische waarde voor de gemeente Terneuzen essentieel zijn voor de toekomst van de gemeente. Er bestaat de behoefte om de huidige functie te bewaren en (actief) te beschermen. Actief in de zin dat ontwikkelingen die de huidige functie versterken, worden gestimuleerd. In hoofdzaak zijn hierbij twee soorten gebieden te onderscheiden. De natuur(beschermings) gebieden en de grootschalige industrieel- logistieke complexen. De natuur(beschermings) gebieden zijn van enige omvang, maken onderdeel uit van een groter netwerk en genieten in dat kader reeds bescherming.
Figuur 3.2 Plangebied (rode cirkel) in de strategie 'beschermen' (Bron: Gemeente Terneuzen, structuurvisie 2025'
Toetsing
Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als 'verbreden' en 'beschermen'. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als akkerland, in de toekomstige situatie als bos. Hierdoor wordt de variëteit aan functies in het buitengebied verbreed. De ontwikkeling draagt dan ook bij aan de versterking van het buitengebied in de gemeente Terneuzen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van structuurvisie.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, moet een besluit worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapport nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Toetsing
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een boscompensatieproject van ruim 5 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. In Bijlage 2 is de m.e.r.-beoordeling opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten via de Lovenweg en de Lovenpolderstraat. Beide wegen zijn erftoegangswegen waar een maximum snelheid geldt van 60 km/uur. Ook fietsers en voetgangers maken gebruik van de erftoegangsweg, er is geen vrijliggend fietspad aanwezig. Via de Lovenweg en de Lovenpolderstraat kan de Herbert H. Dowweg bereikt worden. De Herbert H. Dowweg sluit aan de oostzijde aan op de rotondes van de N252 van/naar de N62 richting Westerscheldetunnel/Goes en Sluiskil/Gent en de stad Terneuzen.
Parkeren
Er zijn in de gemeentelijke parkeernota geen normen opgenomen voor de beoogde ontwikkeling. Ten behoeve van onderhoud en beheer zal incidenteel iemand aanwezig zijn. Hiervoor wordt voldoende parkeergelegenheid op het terrein gerealiseerd.
Verkeer
De beperkte verkeersgeneratie zal afgewikkeld worden via de Lovenweg. In de gebruiksfase bestaat de verkeersgeneratie uitsluitend uit voertuigbewegingen in verband met onderhoud en beheer van het terrein. De verkeersbewegingen zullen opgaan in het huidige verkeersbeeld en hebben geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling.
Conclusie
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De zeer beperkte toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal geen gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling op de Lovenweg.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen beschikbaar.
Toetsing aan Cultuurhistorische waardenkaart Terneuzen
De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen bestaat uit drie kaartbladen: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'Vernieuwing mogelijk' (zie figuren 4.1 t/m 4.3). Op het kaartblad 'Vernieuwing mogelijk' zijn binnen het plangebied geen elementen die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling. Voor het beoogde ontwikkeling zijn de kaartbladen 'behoud' en 'behoud door ontwikkeling' wel van belang. Op het kaartblad 'behoud' is aangegeven dat het plangebied binnen provinciaal aardkundig waardevol gebied ligt. op het kaartblad 'behoud door ontwikkeling' is aangegeven dat de strategie vanuit de Structuurvisie grotendeels 'verbreden' is en deels 'versterken'. Deze strategie is in paragraaf 3.3.1 toegelicht.
Het plangebied bestaat met name uit de aanleg van bossen waarbij de bestaande structuren behouden blijven. De ontwikkeling sluit daarbij aan op het bos tussen de Lovenweg, Savoyaardsweg en het water en de natuur van de Braakmanskreek.
Figuur 4.1: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud'
Figuur 4.2: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud door ontwikkeling'
Figuur 4.3: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Vernieuwing mogelijk'
Toetsing aan Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Zeeland
De kaart 'Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland' toont waar cultuurhistorische waardevolle aspecten van het landschap gevonden kunnen worden, zoals aardkundige waardevolle gebieden, zeeweringen of historische landschappen (zie figuur 4.4). Het plangebied ligt binnen het Zeekleigebied nieuwland in een historische polder uit de periode 1533 tot en met 1648.
Binnen het plangebied, aan de Lovenweg, bevindt zich een historisch boerderij die is aangeduid als MIP object. Dit betekent dat de boerderij is geïnventariseerd tijdens het landelijke Monumenten Inventarisatie Project (MIP) dat tussen 1986 en 1994 werd uitgevoerd. Het doel van het project was om per gemeente de waardevolle gebouwen en andere monumenten in woord en beeld te beschrijven, zodat er meer zicht kwam op monumentenzorg en cultuurgeschiedenis. De bestaande boerderij is in een slechte staat en wordt dan ook gesloopt.
Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart, blauw omkaderd het plangebied (Bron: Provincie Zeeland)
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang v tot en met an de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interimbeleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Zolang de bescherming van archeologische waarde niet is geregeld in een ruimtelijk plan (bestemmingsplan of beheersverordening) fungeert als vangnet de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 voor de zogenaamde kruimelgevallen.
Naast de hiervoor vermelde algemene vrijstelling kan vrijstelling van archeologisch onderzoek worden verleend indien reeds eerder aantoonbaar verstoring heeft plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan ophogingen, ontgrondingen, wegcunetten, rioleringsleuven, bodemsanering en dergelijke. Een en ander dient ter beoordeling aan het bevoegd gezag (in de meeste situaties de gemeente) te worden voorgelegd.
Tot slot kan vrijstelling van archeologisch onderzoek eveneens worden verleend als:
Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema dat is opgenomen in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Ook als er wel archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, is niet altijd archeologisch onderzoek nodig. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend.
Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening zal de toets aan het stroomschema het uitgangspunt zijn voor de beoordeling. Vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening is alleen aan de orde voor een gemeentelijk monument en een rijksmonument, niet voor archeologisch verwachtingsgebieden. Daarvoor geldt een verbodsregeling zonder de mogelijkheid van ontheffing.
Het toepassen van een grotere 'vrijstellingsdiepte' is in sommige gebieden denkbaar. Voor een weloverwogen afweging hierover beschikt de gemeente over een 'Vrijstellingenkaart Archeologie'. Hierop is aangegeven of en tot op welke diepte werkzaamheden op of in een terrein kunnen worden vrijgesteld van het opstellen van een archeologisch onderzoeks(rapport). De vrijstellingenkaart wordt in bestemmingsplannen gekoppeld aan archeologische dubbelbestemmingen. De 'Vrijstellingenkaart Archeologie' is geen statisch document, maar wordt op basis van nieuwe informatie om de paar jaar geactualiseerd. Op 14 november 2017 is de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' gepresenteerd.
Het archeologiebeleid is inmiddels in alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen verwerkt, zo ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In de plannen en verordeningen is, voor zover dat op grond van dat beleid nodig is, een regeling ter bescherming van mogelijk aanwezige verwachtingswaarden opgenomen waaraan een nieuwe bouwactiviteit met bodemverstorende werkzaamheden moeten worden getoetst.
Toetsing aan het beleid
Toetsing aan de vrijstellingenkaart archeologie laat zien zien dat het plangebied onderdeel is van het gebied waar een vrijstellingsdiepte geldt tot 0,5 meter (zie figuur 4.5). De ontwikkeling bestaat slechts uit het aanplanten van bomen in het kader van een herplantplicht, waardoor de ontwikkeling beneden de minimale oppervlakte eis blijft.
Figuur 4.5 Vrijstellingekaart gemeente Terneuzen 2017 (blauw omkaderd het plangebied) (Bron: gemeente Terneuzen)
Hierna wordt beoordeeld of in het bestemmingsplan een regeling (onderzoeksplicht en vergunningstelsel) moet worden opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt:
1. De Archeologische Monumentenkaart (AMK):
Binnen de grenzen van het plangebied bevinden zich volgende de Archeologische Monumentenkaart (AMK) geen terreinen met een vastgestelde archeologische waarde (zie figuur 4.6)
Figuur 4.6 - Archeologische Monumentenkaart (AMK)
2. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW):
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is het onderzoeksgebied gelegen in een zone die wordt gekenmerkt door een lage (gele zone) trefkans voor het aantreffen van archeologische waarden (zie figuur 4.7).
Figuur 4.7 Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (rood omcirkeld het plangebied) (Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
3. ARCHIS & Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA):
ARCHIS is het Archeologisch informatiesysteem. In Archis 3.0, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, worden binnen het projectgebied geen waarnemingen vermeld. In het Zeeuws Archeologische Archief (ZAA) berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde bodemonderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke. Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden zijn gedaan. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.
Op 23 januari 2023 is hierover contact geweest met het ZAD, waaruit blijkt dat in het plangebied geen vondsten zijn gedaan in het verleden.
4. Geologie:
Aan de hand van de geologische kaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn, waaronder:
In de gemeente Terneuzen kunnen archeologische resten in de bodem voorkomen tot in de Pleistocene afzettingen.
Figuur 4.8 Geologische kaart Van Rummelen, blauw omkaderd het plangebied
Op figuur 4.8 is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van twee verschillende zones, met respectievelijk code F0.2 en code F0.3b met witte ruitjes. F0.2 wil zeggen dat hier sprake is van afzettingen van Duinkerke II (volgens de nieuwe nomenclatuur het Laagpakket van Walcheren) op Hollandveen op Pleistoceen. F0.3b met witte ruitjes wil zeggen dat hier sprake is van afzettingen van Duinkerke IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke (beide vallen volgens de nieuwe nomenclatuur onder het Laagpakket van Walcheren) op Hollandveen op Pleistoceen. Volgens de bijkaarten van de Geologische Kaart heeft het Hollandveen ter hoogte van het plangebied een dikte van 1 tot 1,5 m. Het pleistocene dekzand kan volgens de bijkaarten worden verwacht op een diepte tussen 1 en 3 m NAP.
Voor de Afzetting van Duinkerke IIIb (geologische laag F0.3b) op Hollandveen op Pleistoceen zouden volgens het gemeentelijke beleid in de ruimtelijke plannen moeten worden voorzien van de dubbelbestemming of gebiedsaanduidingen Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3. In gebieden met een Waarde Archeologie 2 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >500 m2 en voor gebieden met een Waarde Archeologie 3 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >1.000 m2. In beide gevallen gaat het om verstoringen die dieper reiken dan 0,5 meter –mv. In het huidig bestemmingsplan hebben de gronden de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 overgenomen.
Onderzoek
Door Artefact is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Hieruit komt naar voren dat een veldonderzoek noodzakelijk is. Voor het gedeelte van de 1e fase boscompensatie is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).
Hieruit komt naar voren dat mogelijk aanwezige archeologische waarden uit de Nieuwe Tijd plaatselijk en deels kunnen worden aangesneden bij het graven van plantgaten voor de bomen, maar dat de impact hiervan, zowel wat betreft diepte als wat betreft oppervlakte, minimaal en aanvaardbaar wordt geacht. Mogelijk aanwezige archeologische waarden uit alle vroegere perioden zullen niet worden aangesneden tijdens de voorgenomen werkzaamheden.
Omdat de impact van de voorgenomen werkzaamheden op eventuele archeologische waarden minimaal en aanvaardbaar wordt geacht , en omdat de werkzaamheden plaatsvinden binnen de vigerende vrijstellingsdiepte van 0,50 m -mv, wordt ten aanzien van Fase 1 geen vervolgonderzoek geadviseerd. De dubbelbestemming Waarde Archeologie 2 dient wel behouden te blijven.
Ten aanzien van de – op een later tijdstip voorziene – sloop van de woning (fase 2) wordt op basis van voorliggend onderzoek geadviseerd deze sloop enkel bovengronds uit te voeren, zodat ondergrondse structuren in situ behouden kunnen blijven. Indien de sloop dieper zal plaatsvinden dan de vigerende vrijstellingsdiepte van 0,50 m -mv, wordt
geadviseerd de ondergrondse sloop van de woning archeologisch te begeleiden om te voorkomen dat ondergrondse structuren en een fasering ongezien verloren gaan.
Conclusie
De huidige dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 wordt overgenomen. Het aspect archeologie levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkelingen.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
Er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd naar het plangebied (Bijlage 4). Geadviseerd wordt om ter plaatse van de bebouwing een verkennend bodemonderzoek uit te voeren voordat er werkzaamheden plaatsvinden. In het plangebied is een gedempte poel aanwezig. Hier wordt geadviseerd om een zintuiglijk onderzoek uit te voeren om te bepalen of er bodemvreemde grond is toegepast.
Toetsingskader
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Toetsing
In Bijlage 5 is de watertoets te vinden. Hierin zijn alle waterbelangen afgewogen die van belang zijn voor het project. Hieruit blijkt dat het aspect water de beoogde ontwikkeling niet belemmert.
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor de industrieterreinen Terneuzen West/logistiek park een geluidzone vastgesteld.
Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidzone. Volgens de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein, buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Tevens dient rekening te worden gehouden met de in het verleden vastgestelde MTG's (Maximaal Toegestane Geluidbelasting) en hogere waarden ter plaatse van geluidgevoelige functies binnen de geluidzone.
Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt in de geluidzone van het industrieterrein Terneuzen West. Er worden geen geluidgevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt. De geluidbelasting vanwege het industrieterrein hoeft daarom niet te worden onderzocht.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen.
Toetsing en conclusie
Er worden ten behoeve van de realisatie van de boscompensatie geen nieuwe wegen aangelegd of geluidgevoelige functies gerealiseerd. De Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing. Ook is er geen sprake van een substantiële toename van de verkeersbewegingen op de wegen in de omgeving. Daarom wordt geconcludeerd dat akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet nodig is.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de richtafstanden uit VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toetsing
In de beoogde situatie wordt nieuw bos gerealiseerd. Dit betreft geen bedrijfshindergevoelige functie en levert geen bedrijfshinder op. Het aspect milieuhinder en bedrijven vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Toetsing en conclusie
Vanwege de ontwikkeling is alleen sprake van verkeer voor beheer en onderhoud van het bos. Deze verkeersgeneratie is minder dan in de huidige situatie waarbij de percelen woor landbouw worden gebruikt. De verkeersgeneratie neemt dus af, waardoor de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten, de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en handhaving van de oppervlakte houtopstanden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Daarnaast geldt op grond van de Wnb een herplantplicht voor het vellen van houtopstanden. In artikel 4.3 Wnb is vastgelegd dat binnen 3 jaar na het vellen van de houtopstand de houtopstand op bosbouwkundig verantwoorde wijze moeten worden herplant op dezelfde locatie. Er is een ontheffingsmogelijkheid om te herplanten op een andere locatie.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot Natura 2000-gebieden bedraagt circa 2.000 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (figuur 4.9). Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Er wordt geen ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij sprake is van stikstofdepositie.
Figuur 4.9 Ligging van het projectgebied (blauw omkaderd) ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (Bron: Provincie Zeeland)
Natuurnetwerk Zeeland
Het plangebied bestaat niet uit een gebied behorend bij het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De meest dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van het NNZ, liggen aan de noordzijde van het plangebied (zie figuur 4.10). Dit betreffen de NNZ gebieden 'dijken binnendijk nieuw' en 'Lovenpolder'. De aanleg van bos heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.10 Ligging plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
Soortenbescherming
Tijdens de werkzaamheden kunnen eventueel aanwezige beschermde soorten verstoord worden. Hiervoor is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Houtopstanden
Ravago heeft vanwege de kap van bomen ten behoeve van de realisatie een nieuw logistiek centrum op het terrein van Dow (Logistiek centrum 3PL) op basis van de Wet natuurbescherming de verplichting om 4,3 hectare bos te herplanten. Voor Stedin geldt een herplantplicht van 0,8 hectare vanwege de kap van bomen voor de uitbreiding van het transformatorstation op het terrein van Dow. De herplant is vanwege de ontwikkelingen van Ravago en Stedin niet mogelijk op de locatie zelf. Het college van Terneuzen heeft op 13 juli 2021 besloten dat een dergelijke compensatie alleen mag plaatsvinden op niet-natuurbestemmingen. De herplant is daarom voorzien in de Lovenpolder. Voor herplant op een andere locatie is een ontheffing noodzakelijk. Voor de herplantplicht van Ravago is een ontheffing verleend en de deadline van de herplant verloopt op 1 maart 2023. De ontheffing voor de herplant van Stedin is aangevraagd. Deze herplantingsplicht verloopt op 1 maart 2025, dan moet de ontheffing zijn verleend en de bomen zijn aangeplant.
In de regels van voorliggend bestemmingsplan is geborgd dat minimaal 4,5 + 0,8 hectare wordt geplant binnen de daarvoor gestelde termijnen.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Geconcludeerd wordt dat als gevolg van het planvoornemen geen kwaliteitsverlies, versnippering of stikstofdepositie plaatsvindt.
Soortenbescherming
Er is nader onderzoek nodig naar vleermuizen en huismus vanwege de sloop van het bestaande gebouw en naar verschillende akkerflora.
Houtopstanden
In het plangebied is de herplant van 4,3 + 0,8 hectare voorzien. Dit is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van de ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Toetsing
Het plangebied ligt ten zuiden van een aantal risicovolle bedrijven, zie figuur 2.1. Rond deze bedrijven is een veiligheidscontour vastgesteld. De contour ligt gedeeltelijk over het plangebied. Het is niet toegestaan om binnen deze contour nieuwe kwetsbare objecten toe te staan. Beperkt kwetsbare objecten kunnen in bepaalde gevallen wel worden toegestaan.
Het bestemmingsplan voorziet in boscompensatie. De realisatie van bos wordt niet aangemerkt als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het is dan ook toegestaan om de uitbreiding binnen de veiligheidscontour te realiseren. Het groepsrisico van de omliggende risicovolle bedrijven wijzigt niet.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen.
Op de NGE-risicokaart van REASeuro uit 2018 is het plangebied niet als verdacht gebied c.q. aandachtsgebied gemarkeerd. Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Indien nodig wordt ingezet op het handelen op basis van het protocol 'Toevalstreffer conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog’.
Het klimaat verandert. Dit uit zich in heftige neerslag en langere periodes van droogte. In de komende decennia worden klimaatveranderingen en de effecten hiervan steeds heviger. Extreme neerslag, hitte/droogte en verhoging van de zeespiegel zijn daarbij de belangrijkste bedreigingen.
Toetsing en conclusie
Door het aanplanten van bos, zorgen we voor meer verdamping en meer CO2 opname. Hierdoor zullen temperatuursverschillen minder extreem zijn en dragen we bij aan meer CO2 opname met het planvoornemen.
Dow in staat om alle voorbereidings- en uitvoeringskosten geheel uit eigen middelen te financieren, de gronden zijn al in haar eigendom. De ontwikkeling komt niet ten laste van de publieke middelen. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende aangetoond. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen als er sprake is van een aangewezen bouwplan. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een aangewezen bouwplan wordt verstaan. Voorliggend plan maakt alleen boscompensatie mogelijk, er wordt geen bouwplan als bedoeld in het Bro mogelijk gemaakt. Er is geen verplichting om een exploitatieplan op te stellen.
In overleg met direct belanghebbenden zijn de randvoorwaarden voor de boscompensatie bepaald. Zo heeft Dow overleg gevoerd met de pluimveehouderij aan de Lovenpolderstraat, met de eigenaar van delta-parapente vliegclub en met de agrariër die de gronden in gebruik heeft.
Het globale plan voor de boscompensatie is tijdens bijeenkomsten in januari 2022 in het kader van het bestemmingsplan voor de uitbreiding van het transformatorstation aan de H.H. Dowweg, besproken met de de Stichting Dorpsbelangen Hoek (de Dorpsraad) en met omwonenden. Ook is het plan voorgelegd aan natuurvereniging De Steltkluut.
Voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt het plan voor de boscompensatie aan de Stichting Dorpsbelangen Hoek (de Dorpsraad) en aan de omwonenden gepresenteerd. De reacties worden meegenomen bij de aanpassingen op het bestemmingsplan.
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft afstemming plaatsgevonden met de provincie, waterschap Scheldestromen en is het plan voorgelegd aan de Veiligheidsregio. De afspraken en reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.