direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Zandplaatweg 2 L1 Hoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor een deel van het perceel Zandplaatweg 2 L1 in Hoek, gemeente Terneuzen, bestaat het voornemen een nieuwbouwwoning te realiseren. Het oppervlak van het perceel bedraagt 1.800 m2 (18 are) en maakt deel uit van de kadastrale percelen gemeente Terneuzen sectie U met de nummer 1343 en 1471. De bouw van de woning volgt rechtstreeks uit de sanering van de voormalige agrarische bedrijfslocatie Binnendijk 22/22a in Hoek in 2014. Omdat op dit adres een aanzienlijk oppervlakte (ruim 4.000 m2) aan voormalig detonerende bedrijfsbebouwing is gesloopt, is met de eigenaar van dat perceel overeengekomen dat in verband met de sloop/saneringskosten hij recht heeft op de bouw van drie compensatiewoningen (planologische titels). Deze regeling staat bekend als de ruimte-voor-ruimteregeling.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Terneuzen, is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan. De gemeente Terneuzen is in principe bereid om medewerking te verlenen aan de bouw van een woning op deze locatie met behoud van de huidige landbouwschuur. Het bouwplan kan met de ruimte-voor-ruimteregeling worden gerealiseerd. De nieuwe eigenaar van het deel van het perceel Zandplaatweg 2 L1 (hierna de initiatiefnemer) heeft een van de drie planologische titels overgenomen. De gemeente Terneuzen wil ook de gronden ten noorden van het plangebied bestemmen als agrarische gronden. De planologische situatie (woonbestemming) van deze gronden komt namelijk niet overeen met het feitelijk gebruik (agrarisch).

Om de ontwikkeling van de compensatiewoning planologisch mogelijk te maken, wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen opgesteld. Hiermee blijft het geldende bestemmingsplan Buitengebied na herziening van kracht.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Hoek en ten westen van de buurtschap Zandplaat. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps en GBO lufo)

1.3 Leeswijzer

De toelichting op de herziening heeft de volgende opzet:

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven.
  • hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidsaspecten. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
  • In hoofdstuk 4 worden de verschillende omgevingsaspecten die van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling getoetst.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de verbeelding en planregels gegeven.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

 

In dit hoofdstuk worden de huidige (zowel feitelijke als juridische) situatie en de beoogde ontwikkeling beschreven. Vervolgens wordt toegelicht op welke wijze de ontwikkeling juridisch-planologisch is vertaald in het nieuwe bestemmingsplan.

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Beschrijving locatie

In de huidige situatie heeft het perceel (kadastraal perceel sectie U nummer 1471) deels een woon- en agrarische bestemming. Op het perceel staat alleen een landbouwschuur die in bouwkundig goede staat verkeert. Het perceel wordt ontsloten vanaf de Zandplaatweg. Grenzend aan de westelijke zijde van het plangebied ligt een woonperceel met daarop een woning en een bijgebouw. Langs de oost- en noordelijke zijde van het perceel liggen agrarische gronden.

2.1.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen', vastgesteld op 25 juni 2013. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State (van 11 maart 2015) is het bestemmingsplan op 7 juli 2015 gewijzigd vastgesteld. In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Voor de locatie is een bouwvlak opgenomen. Figuur 2.1 bevat een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op bovenstaand figuur is te zien dat zowel het deel van perceel Zandplaatweg 2 L1 (rood omlijnd), als het perceel Zandplaatweg 2 binnen hetzelfde bestemmingsvlak 'Wonen' en hetzelfde bouwvlak vallen. Binnen dit bouwvlak is één woning toegestaan.

Voor de bouw van compensatiewoningen is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen opgenomen (artikel 60.5). Deze bevoegdheid kan in de meeste situaties worden toegepast, waarbij vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie plaatsvindt. In de gevallen waar sprake is van een specifieke situatie die niet binnen de wijzigingsregels past - bijvoorbeeld als de sloop op een andere locatie plaatsvindt, dan waar de vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd - maar wel voldoet aan de genoemde uitgangspunten, zal een zelfstandige planologische procedure worden gevolgd. Dat is hier aan de orde.

In het geldende bestemmingsplan geldt een goothoogte van ten hoogste 6 meter en een nokhoogte van ten hoogste 10 meter. De inhoud van een burgerwoning is ten hoogste 750 m³. Via een afwijkingsbevoegdheid mag de woning vergroot worden tot 1.250 m³. Voor de vergroting van de inhoud van een woning, niet gelegen in een bebouwingslint, gelden de volgende voorwaarden:

  • de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de zijdelingse perceelgrenzen ten minste 3 m bedraagt;
  • de omgevingsvergunning wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

Op figuur 2.1 is tevens te zien dat de bestemming 'Wonen' in noordelijke richting is doorgetrokken. Het feitelijke gebruik van deze gronden is agrarisch, en niet wonen. Met de grondeigenaar is overeengekomen om deze gronden te bestemmen als 'Agrarisch'.

2.2 Toekomstige situatie

De ontwikkeling voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. De woning wordt geprojecteerd op circa 30 meter van de Zandplaatweg. Het bouwplan sluit aan bij de huidige bestemmingsregeling 'Wonen', geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied. De huidige landbouwschuur (ongeveer 150 m2) blijft behouden. Deze verkeert nog in goede staat en er is geen sprake van een asbest dak. Bovendien vertegenwoordigt de schuur nog een behoorlijke waarde. Er zijn geen voornemens om de schuur bedrijfsmatig te exploiteren.

Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Dit is een voorwaarde op basis van de ruimtelijke kwaliteit om mee te kunnen werken aan het verzoek. Door Stichting Landschapsbeheer Zeeland is een beplantingsplan opgesteld, zie figuur 2.2. In bijlage 1 en 2 zijn de erfinrichtingsschets en beplantingsplan in zijn geheel terug te vinden.

Langs de gehele oostelijke en noordelijke zijde van het perceel komt een beplantingsstrook van circa 6 meter breed. Deze strook wordt aangelegd om geen hinder te ondervinden van het gebruik van toxische middelen op de aangrenzende agrarische percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2 Beplantingsplan perceel Zandplaatweg 2 Hoek (bron: Stichting Landschapsbeheer Zeeland)

2.3 Beschrijving juridische regeling

In dit bestemmingsplan is een deel van het perceel met een agrarische bestemming omgezet in een woon- en groenbestemming. Het huidige bouwvlak wordt gesplitst en krijgt op het perceel Zandplaatweg 2 L1 een eigen bouwvlak. Binnen het plangebied wordt een woning mogelijk gemaakt. Voor de bouwregeling van de woning wordt teruggevallen op de bouwregels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen'. De bestaande landbouwschuur heeft een groter oppervlakte (ongeveer 150 m2) dan in de bouwregels is toegestaan. Toegestaan is 90 m2 omdat het perceel kleiner is dan 5.000 m2 en groter dan 500 m2. De landbouwschuur wordt onder het overgangsrecht geplaatst. Wanneer de loods aan vervanging toe is, geldt dat op dat moment de maximale oppervlakte van 90 m2 aan bijgebouwen mag worden teruggebouwd.

Ten noorden van het bouwvlak krijgen de gronden met de bestemming 'Wonen' in de toekomstige situatie de bestemming 'Agrarisch' (conform het feitelijke gebruik). In de regeling van dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd. Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen in de ladder

In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling tussen de acht en veertien woningen ligt. Omdat er hier sprake is van één nieuw te bouwen woning hoeft de duurzaamheidsladder niet te worden toegepast. Op grond van (nieuw) provinciaal beleid dient voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen de vraag te worden aangetoond (zie paragraaf 3.2).

In het Buitengebied is het uitsluitend mogelijk om een woning te realiseren wanneer de ruimte-voor-ruimteregeling wordt toegepast. Door het verbeteren van de kwaliteit in het buitengebied door de sloop van voormalig (agrarische) bedrijfsbebouwing, is ter compensatie een drietal woningen toegestaan.

Conclusie

Voor dergelijke kleine plannen behoeft de ladder niet te worden toegepast. Van belang is dat de bouw wel past binnen de kaders die de provincie hiervoor heeft aangegeven (paragraaf 3.2),

Er kan worden meegewerkt aan de bouw van de nieuwbouwwoning vanwege het wegbestemmen van Binnendijk 22/22a in Hoek, geregeld in herziening Buitengebied, van Wuyckhuiseweg 1/1a en Binnendijk 22/22a in Hoek.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en Verordening Ruimte Provincie Zeeland

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon - en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen. Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna VRPZ). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
  • afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
  • bescherming / waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologische waarde in Zeeland.

De voor provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn verwerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland.

Ruimte-voor-ruimteregeling

De bouw van een woning is in het buitengebied niet zonder meer mogelijk. Indien concrete zich voortdienen, biedt het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 ruimte om maatwerk te realiseren.

De ruimte-voor-ruimteregeling is een regeling binnen het beleid om dit te bewerkstelligen. Een eenvoudige vorm van ruimte-voor-ruimte is het uitruilen van ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ongewenste of in onbruik geraakte objecten in het buitengebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte. Wanneer ongewenste of in onbruik geraakte objecten worden gesaneerd, kunnen hiertegenover maximaal 3 compensatiewoningen worden gerealiseerd.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de VRPZ aangaande de volgende aspecten van belang.

Wonen (Artikel 2.3 van de verordening)

Nieuwe burgerwoningen in het landelijk gebied kunnen alleen worden toegestaan indien in de toelichting bij het noodzakelijke bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage 3 bij de verordening bedoelde voorwaarden. In die bijlage zijn de volgende mogelijkheden opgenomen voor kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied:

  • 1. Het benutten van bestaande bebouwing; 'rood voor rood'.
    • a. De landbouwschuur zal behouden blijven. Deze zal dienen als opslag. De woning is nieuwbouw waardoor er sprake is van nieuwe bebouwing. De regeling is dus niet van toepassing.
  • 2. Ruimte voor Ruimte
    • a. Er kunnen maximaal 3 compensatiewoningen worden gerealiseerd, in ruil voor een te slopen oppervlakte van minimaal 500 m² schuur of 0.5 ha glas of andere bebouwing van een vergelijkbare grootte. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
    • b. De te slopen bebouwing is geen cultuurhistorische waardevolle bebouwing.
    • c. Sloop en het voorkomen van heroprichting dienen te worden gewaarborgd.
  • 3. Nieuwe bebouwing; rood voor groen. Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
    • a. Ook deze mogelijkheid is niet van toepassing op het initiatief.

Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon - of verblijfsrecreatieve bestemmingen

worden aangewezen worden nieuwe woon - of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een

afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische bouwvlakken aanwezig.

Overige artikelen

Gronden zijn niet grenzend aan of aangewezen als:

  • regionale waterkering (artikel 2.11)
  • bestaande natuur (artikel 2.12)
  • agrarisch gebied van ecologische betekenis (artikel 2.13)
  • natuurontwikkelingsgebied (artikel 2.14)
  • landschap en erfgoed (artikel 2.17)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Terneuzen 2025

De structuurvisie Terneuzen 2025 (februari 2010) is een visiedocument voor de ontwikkeling van de gemeente Terneuzen voor de lange termijn. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als (ruimtelijk) afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.

De structuurvisie vormt daarmee een belangrijk kader voor bestemmingsplannen. De structuurvisie schetst een te verwachten toekomstbeeld anno 2025, rekening houdende met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit (wonen, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, natuur en water).

Het buitengebied van de gemeente bestaat voor een groot deel uit agrarisch gebied. De agrarische sector draagt voor een groot deel bij aan de zorg voor het onderhoud en het beeld van het landschap. Het agrarische gebied functioneert goed en ook de uitstraling volstaat. Grote ruimtelijke ingrepen worden de komende jaren niet verwacht. Voor zover ontwikkelingen plaatsvinden binnen het buitengebied, die niet zijn gericht op de agrarische functie (bijvoorbeeld door de toevoeging van Nieuwe Economische Dragers), geldt dat deze ontwikkelingen de agrarische bedrijfsvoering niet in de weg mogen staan. In hoofdstuk 4 is gemotiveerd dat dit inderdaad niet het geval is.

Beleidsnotitie voor het agrarisch gebied

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is de beleidsnotitie voor het agrarisch gebied opgenomen. Het uitgangspunt voor ontwikkelingen in het buitengebied is dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling wordt verbeterd. Dit dient te blijken uit een (ruimtelijke) onderbouwing waarin nadrukkelijk aandacht aan het aspect beeldkwaliteit (streekeigen en landelijk karakter, erfinrichtings - of beplantingsplan) wordt besteed.

Verder geldt dat karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt en dat er geen belemmeringen mogen optreden voor de agrarische bedrijven in de omgeving. De structuurvisie dient als afwegingskader voor de gemeente Terneuzen bij nieuwe initiatieven.

Toetsing

De te realiseren woning zal de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de nabije omgeving niet in de weg staan. De nieuwbouw komt voort uit een verkregen bouwtitel. Bebouwing is elders in het buitengebied van Terneuzen gesaneerd waardoor de ruimtelijke kwaliteit elders is verbeterd. Op de nieuwe locatie wordt door het goede landschappelijke inpassingsplan met streekeigen beplanting eveneens de kwaliteit in het buitengebied gewaarborgd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale toetsen

4.1 Water

Beleid

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Het plangebied ligt binnen het stroomgebied van het Waterschap Scheldestromen. Bij het Waterschap Scheldestromen wordt voor de watertoets een tabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van de locatie aan Zandplaatweg 2 L1 te Hoek.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Ten noorden van het plangebied ligt de primaire waterkering van de Westerschelde op een afstand van ruim 3 kilometer. Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van circa 300 meter ligt een regionale waterkering.
De afstand tot beide waterkeringen is dermate groot dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van de waterveiligheid.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
De beoogde locatie is in de huidige situatie deels verhard. Ten gevolge van de ontwikkeling is er nauwelijks sprake van toename in verhard oppervlak. Watercompenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van
infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van, of brengen van water/stoffen in het grondwater. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Voor de behandeling van het huishoudelijk afvalwater wordt een septictank geplaatst die voldoet aan de eisen uit de 'Regeling lozing afvalwater huishoudens' (Septictank van 6 m3 volgens NEN-EN 12566-1). Regenwater wordt afgekoppeld en afgevoerd naar het oppervlaktewater.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water- gerelateerde gezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De ontwikkellocatie is matig zettingsgevoelig. Hiermee dient rekening te worden gehouden tijdens de bouwfase.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de
veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. Hiermee zal in het bouwplan rekening worden gehouden.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Ten gevolge van het plan zal de grondwaterkwaliteit niet achteruit gaan.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling zorgt niet voor negatieve effecten op natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater.

Het plan voorziet niet in de realisatie van bebouwing op 7 m of minder van het oppervlaktewater. De afstand van de beoogde woning tot de insteek van de ten zuiden gelegen secundaire watergang bedraagt minimaal 25 meter.  
Andere belangen waterbeheerder(s)    
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf (zie paragraaf 4.8)  

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het kader van de herziening is een bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond van de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een 'verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming' (VED-HE). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Het verkennend bodemonderzoek Zandplaatweg 2 te Hoek is opgenomen in bijlage 4.

Conclusie

De bovengrond is licht verontreinigd met OCB. Ter plaatse van boring 2 zijn lichte verontreinigingen aangetroffen met kobalt, koper, kwik, nikkel, lood, zink en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'verdacht' kan worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor bestemmingsplanwijziging.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden waar grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Toetsingskader

Wro en wabo

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van het ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld. Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 opgenomen. De gronden zijn op deze wijze bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Er mogen geen graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter plaatsvinden, en bouwwerken worden gebouwd groter dan 500 m2, zonder dat er een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag.

Beleid

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld (zie http://www.terneuzen.nl/Onze_Organisatie/Beleid_Verordeningen/Beleid). De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 voor de zogenaamde kruimelgevallen. De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is, dient de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) te worden doorlopen. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving. Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in situ) of een opgraving (ex situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven.

Toetsing

In bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan zijn een basistoets en advies archeologie toegevoegd. Hieruit blijft dat er geen archeologische waarden in het plangebied worden verwacht. Op basis van de toetsing aan bekende informatiebronnen wordt geadviseerd voor graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter en/of een oppervlakte hebben groter of gelijk aan 500 m2 een vergunning aan te vragen en dient een nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Gezien de te verstoren oppervlakte is dat hier niet het geval.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Voor deze afweging moet de provinciale verordening worden geraadpleegd. Daarnaast beschikt de gemeente over een Cultuurhistorische Waardenkaart en geeft ook het provinciale geoloket inzicht in de aanwezige cultuurhistorische waarden. Voor voorgenomen ontwikkeling is alleen de waardenkaart 'Behoud door Ontwikkeling' relevant.

Toetsing

Cultuurhistorische Waardenkaart 'Behoud door Ontwikkeling'

Aan de zone tussen Hoek en Terneuzen is de strategie verbreden toegekend (zie figuur 4.1). Op deze wijze wordt getracht een buffer op te werpen tussen de kern Hoek en de industriële complexen en om een duidelijke scheiding te bewerkstelligen tussen het complex van Dow en de reserveringslocatie voor de Westelijke Kanaaloever. Activiteiten ter plaatse mogen geen belemmering vormen voor het functioneren van Dow en voor de eventuele ontwikkeling van de Westelijke Kanaaloever.

Voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor het functioneren van Dow en de eventuele ontwikkeling van de Westelijke Kanaaloever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0004.png"

Figuur 4.1 Fragment Cultuurhistorische Waardenkaart (Kaartblad 'Behoud door ontwikkeling')

Uit het provinciale geoloket blijkt dat het plangebied ligt in een polder die is ingedijkt in de periode 1533-1648. Het landschap in deze polder wordt door de ontwikkeling van een woning tussen bestaande bebouwing niet aangetast.

De bestaande bebouwing is niet cultuurhistorisch waardevol. Aan de zuidzijde ligt een landschappelijk waardevolle binnendijk (zie figuren 4.2. en 4.3) . Deze binnendijk wordt door het bouwplan niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0005.png"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische waarden (bron: provincie Zeeland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.3 Fragment cultuurhistorische waarden (bron: provinciale verordening)

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hoofdweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2015; 18,6 µg/m³ voor NO2, 20,1 µg/m³ voor PM10 en 12,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 8 dagen.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG18-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.4 Rekenpunten met NO2-concentratie in nabijheid van het plangebied (rode cirkel)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Milieuhinder omliggende functies

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 4.2 Overzicht geurnormen Wgv

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  Andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   Diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  Andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Ten gevolge van de omliggende bedrijfsactiviteiten kan de woning hinder ondervinden. Daarnaast kan de realisatie van een woning omliggende (agrarische) bedrijven beperken in hun bedrijfsvoering. Op beide aspecten wordt getoetst. Gezien de ligging in het buitengebied, kan het gebied getypeerd worden als rustig buitengebied.

Omliggende bedrijfsactiviteiten

In de nabije omgeving van de ontwikkeling zijn nagenoeg alleen agrarische bedrijven en verspreid liggende woningen gelegen. Aan de Zandplaatweg 3, aangrenzend aan het plangebied, is een akker en/of tuinbouw bedrijf in combinatie met het fokken en houden van dieren gevestigd. Voor het fokken en houden van dieren zonder geuremissie waar in dit geval sprake van is geldt in een niet-concentratiegebied buiten de bebouwde kom een vaste afstand van 50 m. Deze afstand wordt gemeten vanaf het emissiepunt tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. De afstand tussen de stallen en de beoogde woning bedraagt circa 110 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde afstand. Daarnaast is er op kortere afstand van het bedrijf reeds een bestaande woning aanwezig. Hiermee dient het bedrijf ook al rekening te houden in zijn bedrijfsvoering. Op basis hiervan zal er ter plaatse van de beoogde woning sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder is er geen (agrarische) bedrijvigheid in de directe omgeving aanwezig die van invloed is op de milieusituatie in het plangebied of die in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Terneuzen

De gemeente Terneuzen heeft, imet betrekking tot Externe veiligheid een beleidsvisie opgesteld, waarin algemene uitgangspunten zijn opgenomen voor het opstellen van onder andere een bestemmingsplan met betrekking tot externe veiligheid. Deze zullen als toetsingskader worden gebruikt met betrekking tot de vergunningverlening.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Op 370 meter ten zuiden van de geprojecteerde woning liggen twee aardgasleidingen van 40 bar met een diameter respectievelijk 6 en 8 inch. Het invloedsgebied van de leidingen, de zogenoemde 1% letaliteitsgrens, is in beginsel bepalend of het groepsrisico wel of niet moet worden verantwoord. Voor de 6 inch leiding strekt het invloedsgebied zich uit tot 70 meter van de leiding en voor de 8 inch leiding strekt deze zich uit tot 95 meter. Omdat de woning zich buiten het invloedsgebied van beide leidingen bevindt hoeft het groepsrisico hierop niet verantwoord te worden.

Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van Katoennatie Westerschelde Containerterminal. Daarom dient, ondanks de grote afstand tot de inrichting, de zeer geringe toename in personendichtheid en het feit dat de ontwikkeling geen significant effect heeft op het groepsrisico, op grond van artikel 13 van het Bevi het groepsrisico te worden verantwoord. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 5. In de omgeving van het plangebied zijn de inrichtingen Decoplant(DOW) en Evides gelegen. Evides is ca. 1 km ten zuiden van het plangebied gelegen. Decoplant (DOW) is gelegen op ca. 3,9 km van het plangebied. Beide inrichtingen hebben volgens de professionele risicokaart geen invloedsgebied van het groepsrisico. Wel hebben beide inrichtingen een 1% letaliteitsafstand en effectafstand gewond. Het plangebied is niet gelegen in de 1% letaliteitsafstand van Decoplant (DOW) en Evides, maar wel binnen de effectafstand (gewond) van beide inrichtingen. Vanwege de huidige lage bevolkingsdichtheid, de afstand tot het plangebied en de zeer geringe toename in personen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is het externe veiligheidsrisico gering. Vanwege de ligging binnen de effectafstand gewond zal in de uitgebreide verantwoording nader worden ingegaan op beide inrichtingen.

Tevens is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van de kerncentrale. Vanwege de geringe toename van het aantal personen heeft de ligging in het invloedsgebied van de kerncentrale geen gevolgen voor het voorgenomen plan.

Op ca. 490 m ten noorden van het plangebied is de N61 gelegen. Het betreft een basisnetweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied betreft 45m. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de N61.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt, met inachtname van de verantwoording groepsrisico, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en tevens geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Westerschelde & Saeftinghe en ligt ruim 5 km ten noorden van het plangebied. Op een afstand van circa 250 m ten oosten van het plangebied ligt natuurgebied behorende bij Natuurnetwerk Zeeland.

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypen is er geen sprake van meetbare toename van stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl, telmee.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

Gezien het huidige gebruik van het terrein en het daarbij horende intensieve beheer kan het voorkomen van beschermde plantensoorten worden uitgesloten.

Vogels

Het erf kan mogelijk geschikt broedgebied vormen voor erfvogelsoorten als de boerenzwaluw en in de tuin kunnen struweelvogels voorkomen. In de schuur kunnen mogelijk vogels met jaarrond bescherming voorkomen, zoals de kerkuil en huismus.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende beschermde soorten zoals haas, egel en vos.

De huidige bebouwing kan potentie bieden als verblijfplaats en de bomenrij (wilgen) kan fungeren als vliegroute. Tevens kan het plangebied onderdeel uitmaken van foerageergebied voor vleermuizen.

Amfibieën

Algemeen voorkomende amfibieën zoals bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad zullen naar alle waarschijnlijkheid gebruik maken van het plangebied en omliggende terrein als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de watergangen. Strikter beschermde soorten worden op basis van de aanwezige biotopen niet verwacht.

Vissen

In de watergangen rondom het plangebied kunnen algemene vissoorten voorkomen. Op grond van verspreidingsgegevens en het intensieve gebruik van de aanliggende gronden ten behoeve van landbouw, kan het voorkomen van beschermde vissoorten worden uitgesloten.

Overige soorten

Op basis van verspreiding en/of het ontbreken van geschikt leefgebied zijn overige beschermde soorten, waaronder beschermde ongewervelden en reptielen, niet te verwachten in het plangebied.

Tabel 4.3: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Wet Natuurbescherming   Nader onderzoek nodig  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten

jaarrond beschermde soorten; huismus en kerkuil  
nee

nee  
Lijst vogels jaarrond beschermde nesten   Provincie Zeeland   huismus, en kerkuil   nee  
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen   nee  
Overige soorten   Algemeen


Vrijstellingsregeling provincie Zeeland  
-


egel, haas, vos, bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad  



Nee  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • In de aangeplante struiken en bomen in het plangebied kunnen algemeen voorkomende broedvogels voorkomen. Er dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • In de schuur kunnen vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn als kerkuil en huismus. Aangezien de bebouwing niet wordt beïnvloedt en er geen groen wordt verwijderd, kunnen negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten.
  • Het plangebied kan van betekenis zijn voor vleermuizen. Gezien de aanwezige bebouwing niet wordt gesloopt, geen bomen worden gekapt en de foerageermogelijkheden als gevolg van de ontwikkeling niet worden beperkt, kunnen negatieve effecten op vleermuizen worden uitgesloten.
  • Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde overige soorten van de Wet natuurbescherming waarvoor een vrijstellingsregeling geldt in provincie Zeeland. Uiteraard geldt wel de zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Gezien de voorgaande conclusies staat de Wet natuurbescherming met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan

4.8 Verkeer

Ontsluiting

De ontwikkeling voorziet in de bouw van een vrijstaande woning in het buitengebied van de gemeente Terneuzen. Het plangebied wordt ontsloten via de Zandplaatweg. De zuidkant van het perceel grenst aan deze weg. Via de Zandplaatweg kan de N61 richting Terneuzen bereikt worden. Het snelheidsregime op de Zandplaatweg is 60 km/uur. Fietsers delen de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. De ontsluiting van de locatie is goed.

Parkeren

De gemeente Terneuzen heeft een eigen parkeerbeleid. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan bepaald worden op basis van de 'Parkeernota 2015 – 2020' in combinatie met kencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Uitgangspunt is een ligging van het plangebied in een 'weinig stedelijk' gemeente (Parkeernota 2015 – 2020). Er wordt uitgegaan van een gemiddelde normering ((minimaal + maximaal)/2).

De ontwikkeling betreft een woning in de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied. De parkeerbehoefte is ((2,0 + 2,8)/2) = 2,4. Afgerond zijn er 3 parkeerplaatsen nodig. De ontwikkeling voorziet in parkeren op eigen terrein. Uit het schetsplan blijkt dat er voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Verkeersgeneratie

Er is geen verkeersintensiteit bekend van de Zandplaatweg. Om een inschatting te maken van de verkeersintensiteit is gebruik gemaakt van beschikbare verkeersintensiteiten in de omgeving zoals opgenomen op de Verkeersstromenkaart van de Provincie Zeeland (2014). Voor de Zandplaatweg heeft een doorrekening plaats gevonden naar 2027 op basis van een autonome groei van 1,0% per jaar, zie onderstaande tabel.

Tabel 4.4 Verkeersintensiteiten

Weg   Intensiteiten basisjaar   Intensiteiten 2027  
Zandplaatweg   400   452  

De ontwikkelingen hebben een verkeersgeneratie tot gevolg. Deze is berekend op basis van kentallen in dezelfde categorieën als gebruikt bij het bepalen van de parkeerbehoefte. De verkeersgeneratie is ((7,8 + 8,6)/2) = 8,2 mvt/etmaal op een weekdag. Omgerekend naar werkdag (factor 1,09%) komt dit uit op afgerond 9 mvt/etmaal op een werkdag. Een dergelijke verkeersgeneratie is dermate beperkt dat deze geen invloed heeft op de verkeersafwikkeling.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar. Door de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie slechts in geringe mate toe waardoor er geen problemen zullen ontstaan in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte kan opgevangen worden binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Geluid

Beleid/toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen.

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt, afhankelijk van de geluidbelasting zonder correctie, een aftrek van 2 dB, 3 dB of 4 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante weg (Zandplaatweg), geldt een maximumsnelheid van 60 km/u. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Uitgangspunten

Het nieuwe woonperceel ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Zandplaatweg. Deze weg heeft een geluidzone van 250 m uitgaande van een enkele rijstrook en een buitenstedelijke ligging. De toekomstige woning aan de Zandplaatweg mag worden gebouwd in drie bouwlagen. Zodoende is een berekening uitgevoerd voor de waarneemhoogten 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter.

Intensiteiten

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2027 te worden gehanteerd (10 jaar na planontwikkeling). Er is geen verkeersintensiteit bekend. Om een inschatting te maken van de verkeersintensiteit is gebruik gemaakt van beschikbare verkeersintensiteiten in de omgeving zoals opgenomen op de Verkeersstromenkaart van de Provincie Zeeland (2014). Voor de Zandplaatweg heeft een doorrekening plaats gevonden naar 2027 op basis van een autonome groei van 1,0% per jaar, zie onderstaande tabel.

Op basis van de inrichting van de Zandplaatweg is voor de voertuig- en etmaalverdeling gebruik gemaakt van de verdelingen voor plattelandswegen (PLW).

Tabel 4.5: Verkeersintensiteiten

Weg   Intensiteiten basisjaar   Intensiteiten 2027  
Zandplaatweg   400   452  

Tabel 4.6: Voertuig- en etmaalverdeling

Weg   Voertuigverdeling (%)
Licht/Middelzwaar/Zwaar  
Dag-, avond-, nachtpercentages  
Zandplaatweg   Dagperiode: 91,44/6,74/1,82
Avondperiode: 91,44/6,74/1,82
Nachtperiode: 91,44/6,74/1,82  
7,00/2,60/0,70  

Maximumsnelheid en wegverharding

Op de Zandplaatweg geldt een snelheidslimiet van 60 km/uur. Bij het uitgevoerde akoestisch onderzoek is als verhardingstype dicht asfaltbeton (referentiewegdek) aangehouden.

Onderzoek en resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Rekenen Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Voor de Zandplaatweg is een berekening gemaakt van de geluidbelasting op de gevel van het pand, waarbij de kortste afstand tot de bron is aangehouden

(worstcase benadering). In de volgende tabel is per bron en per waarneemhoogte de berekende

geluidbelasting weergegeven. In alle gevallen is de wettelijk toegestane aftrek conform artikel 110g Wgh toegepast. De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 6.

Tabel 4.7: Overzicht geluidbelasting gevel

Weg   Afstand tot de wegas   Maatgevende waarneemhoogte   Geluidsbelasting  
Zandplaatweg   31,75   1,50   39  
    4,50   40  
    7,50   40  

Uit tabel 4.7 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Conclusie

Uit het onderzoek naar wegverkeerslawaai ten gevolge van verkeer op beide wegen blijkt dat de

voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB niet wordt overschreden. Dit betekent dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken voor het bestemmingsplan. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie-en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

Voorliggend bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen'. Hierdoor is er sprake van een afwijkende opzet in vergelijking tot een zelfstandig bestemmingsplan. De herziening is opgesteld conform de SVBP 2012.

In deze herziening is ervoor gekozen om uitsluitend de bepalingen uit het moederplan op te nemen die zijn aangevuld en gewijzigd.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. De bestemmingen zijn herkenbaar aan een eigen kleur: geel voor de bestemming Wonen, groen voor de bestemming Groen en olijfgroen voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Coulissenlandschap en Microrelief'. Tevens geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het gedeelte van het woonperceel waarop de woning mag worden gebouwd en dat mag worden gebruikt als tuin en erg is bestemd tot Wonen. De woning mag (moet) worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak. De bestemming Groen is opgenomen voor het vastleggen van de windsingels die moeten zorgen voor beperking van de neerslag van bestrijdingsmiddelen op het woonperceel.

De verbeelding wordt herzien ter plaatse van de Zandplaatweg 2 L1 en op de gronden ten noorden van het bouwvlak. Deze Partiële herziening heeft daarom ook uitsluitend betrekking op het plangebied van de beoogde ontwikkeling. De verbeelding is getekend op een ondergrond waarin de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) is weergegeven. Voor elke bestemming is een artikel in de regels opgenomen. Verder zijn op de verbeelding geen aanduidingen opgenomen. Alle zaken zijn direct in de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen' vastgelegd. In paragraaf 5.3 wordt daar nader op ingegaan. Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient eerst de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden gelezen. Vervolgens worden de daarbij behorende regels opgezocht. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van de bebouwing op een perceel.

5.3 Toelichting op de regels

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels hierin worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geeft ten slotte het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing weer en de titel van het plan.

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen' zijn van toepassing op het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zandplaatweg 2 L1 Hoek' van de gemeente Terneuzen. De delen van regels die zijn toegevoegd worden hieronder artikelgewijs benoemd.

Artikel 13 Groen

Aan 13.1 Bestemmingsomschrijving wordt een lid toegevoegd waarin gesloten, groenblijvende streekeigen beplanting worden toegestaan op de voor Groen aangewezen gronden. Deze streekeigen beplanting dient als buffer tussen het gedeelte waar wordt gewoond en waar de agrarische activiteiten met gebruik van bestrijdingsmiddelen plaatsvinden. Belangrijk is dat er een effectieve afscherming plaatsvindt tussen de Wonen bestemde gronden en de Agrarisch bestemde gronden.

Artikel 22 Wonen

Aan de specifieke gebruiksregels (artikel 22.4) is een sublid toegevoegd waarin een voorwaardelijke verplichting is opgenomen omtrent het realiseren van de landschappelijke inpassing, bedoeld in artikel 13.1 lid b. Er mag alleen op het perceel Zandplaatweg 2 L1 in Hoek worden gewoond, indien wordt voldaan aan de landschappelijke inpassing (realiseren streekeigen beplanting).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De gemeente Terneuzen betrekt specifieke doelgroepen bij de planvorming. Op deze manier ontstaan er geen onaangename verassingen door bestemmingswijzigingen. Per bestemmingsplan wordt hierin maatwerk geleverd.

Vanwege de geringe impact van de bestemmingswijziging op de nabije omgeving, door onder andere weinig omwonenden, en daarbij geen negatieve omgevingseffecten met zicht mee brengt, wordt bij dit bestemmingsplan geen uitgebreide burgerparticipatie voorgesteld.

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden naar bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid is geboden om een reactie te geven op het plan. De reacties zijn in tabel 6.1 weergegeven.

Tabel 6.1 Overzicht reacties

Instantie   Inhoudelijke reactie   Antwoord gemeente  
Provincie Zeeland   Geen opmerkingen (10 mei 2017)   -  
Veiligheidsregio Zeeland   Hoewel het plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron (Katoennatie Westerschelde Containerterminal), is de toename in de personendichtheid en het effect op het groepsrisico zeer beperkt. Wij achten het daarom niet noodzakelijk u om ten aanzien van externe veiligheid op deze ontwikkeling te adviseren (25 april 2017)   In de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen dat het plangebied zich bevindt in dit invloedsgebied.  
Waterschap Scheldestromen   Het onderhoud van het oppervlaktewater (wegsloot) langs de Zandplaatweg moet voldoen aan de eisen van de Keur. Langs de beide zijden van het oppervlaktewater ligt een obstakelvrije onderhoudsstrook van 5 meter. Wij verzoeken de initiatiefnemer het beplantingsplan aan het waterschap voor te leggen. In de huidige situatie vindt afwatering van de verharding oppervlakkig en vertraagd plaats. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater afgekoppeld naar de wegsloot. Dit leidt tot een versnelde afvoer. Wij verzoeken de initiatiefnemer voor zowel het beplantingsplan als de afvoer van hemelwater contact op te nemen (8 juni 2017)   De reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van de toelichting dan wel de planregels van het ontwerpbestemmingsplan. De reactie is teruggekoppeld naar de initiatiefnemer.  
Rijkswaterstaat   Geen opmerkingen (2 mei 2017)   -  

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 juli tot en met 30 augustus 2017 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.