direct naar inhoud van Regels
Plan: Axel, Kerkdreef/Noordstraat (De Passage)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPAXL17-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Axel, Kerkdreef/Noordstraat (De Passage) met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPAXL17-ON01 van de gemeente Terneuzen

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen

1.3 de verbeelding

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het gevalideerde GML-bestand NL.IMRO.0715.BPAXL17-ON01 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.4 aan- en uitbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte of als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afwijking bij omgevingsvergunning

Een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan.

1.8 archeologisch deskundige

De beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het college aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

1.9 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een Certificaat BRL 4000 beschikt.

1.10 archeologisch rapport

Een rapport van een archeologisch onderzoeksbureau of een goed onderbouwd advies van een deskundige op het gebied van archeologie.

1.11 archeologische waarde

Vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.

1.12 Awb

De Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 beleidsregel parkeren

Een regel die voorkomt uit het geldend parkeerbeleid (Parkeernota 2015-2020 gemeente Terneuzen).

1.16 bestaand

Ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag

Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

1.21 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, nader te onderscheiden in:

  • a. aan- en uitbouwen; een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
  • b. bijgebouwen; een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.22 bodemingreep

Werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten, waaronder het bouwen van een fundering wordt begrepen.

1.23 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 brutovloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.28 cultureel erfgoed

Uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

1.29 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 flexibiliteit

eenvoudig aanpasbaar aan een veranderende omgeving/wetgeving;

1.31 gebiedsgerichte parkeerregeling

een parkeerregeling die gericht is op een deelgebied binnen het gehele plangebied. Een gebiedsgerichte parkeerregeling wordt opgenomen in het kader van flexibiliteit;

1.32 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidsgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.34 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 kleine windturbine

Windturbine die door de relatief beperkte effecten op de omgeving in de directe leefomgeving geplaatst kan worden en voldoet aan de maten genoemd in artikel 2.5;

1.36 KNA

Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (zie www.skib.nl).

1.37 laden en lossen

onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is;

1.38 maaiveld

De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.39 mantelzorg

Het langdurig en op niet-beroepsmatige basis bieden van zorg aan eenieder die door een zorgdeskundige aantoonbaar hulpbehoevend is bevonden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.40 monumentencommissie

Een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake monumenten en cultuurhistorische panden.

1.41 omgevingskwaliteit

Kwaliteiten die van belang zijn voor een goede leefomgeving; bij de beoordeling van de omgevingskwaliteit worden ten minste de volgende aspecten in ogenschouw genomen: luchtkwaliteit, geur, geluid, lichtvervuiling, bereikbaarheid en veiligheid, bodem- en waterkwaliteit (waterbodems en grondwater daaronder begrepen), waterkwantiteit, ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

1.42 omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wabo.

1.43 open norm

norm die inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden;

1.44 opgraven/opgraving

De ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

1.45 ophoging

Het blijvend verhogen van het bestaande maaiveld door het aanbrengen van grond of andersoortige materialen. Tijdelijke ophoging tot een maximum van 6 maanden in relatie tot de agrarische bedrijfsvoering wordt niet gezien als een ophoging.

1.46 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.48 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.49 parkeerbehoefte

Het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied.

1.50 parkeerbehoefte

het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied;

1.51 parkeerplaats

een plek waar iemand zijn of haar auto mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn;

1.52 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.53 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
  • b. bij ligging in het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
  • c. in andere gevallen en voor bouwwerken,
1.54 seksinrichting

Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.

1.55 slopen

Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.56 verstoring

Aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie, afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door verdroging en verzuring.

1.57 vervoersmiddel

een object dat is bedoeld om personen of goederen te vervoeren;

1.58 voertuig

vervoersmiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.59 voorgevelrooilijn

De lijn gelegen:

  • a. evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een (bedrijfs)woning of ander bedrijfsgebouw;
  • b. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een (bedrijfs)woning of ander bedrijfsgebouw.
1.60 vrijstellingsdiepte

De in bijlage 1 op de voorschriftenkaart, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte.

1.61 vrijstellingsoppervlakte

De in de Regels, voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsoppervlakte.

1.62 wet/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.63 windturbine

Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.64 wonen

Een woning geschikt en gebruikt voor permanent of verblijfsrecreatief verblijf.

1.65 zorgdeskundige

Een als zodanig door het college aan te wijzen deskundige op het gebied van zorg en indicatiestelling.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de hoogte van een kleine windturbine

Vanaf het peil tot aan het hoogst mogelijke punt van de rotor. Verder moet een kleine windturbine voldoen aan de volgende maten:

  • a. hoogte van ten hoogste 15 meter;
  • b. voor een windturbine met een verticale as geldt voorts een maximale hoogte van de rotor van 5 meter;
  • c. voor niet-wiekturbines geldt een maximale rotordiameter van 2 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel en wonen op de begane grond;
  • b. (gestapeld) wonen op de verdiepingslagen;

alsmede voor:

  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'pad': tevens voor behoud en bescherming van het openbare pad en bijbehorende onderdoorgang;
  • d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen en erven;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang te worden vrij gehouden ter hoogte van de 1e verdiepingsvloer en ter breedte van een vrije doorgang voor voet- fiets en/of autoverkeer.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en op de bijbehorende erven worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat
  • c. de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de (bouw)hoogte vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

3.3 Voorwaardelijke verplichtingen
  • a. Bodemonderzoek: Het gebruiken van gronden, het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is pas toegestaan indien met bodemonderzoek NEN 5740 is aangetoond dat deze gronden geschikt zijn voor de bestemming zoals genoemd in artikel 3.1.
  • b. Niet gesprongen explosieven: funderingswerkzaamheden en/of grondverzet is pas toegestaan indien met een projectgebonden risicoanalyse is aangetoond dat er geen niet gesprongen explosieven aanwezig zijn.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwen kleine windturbine
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 sub d voor het bouwen van een kleine windturbine, met in achtneming van het volgende:
  • b. per bouwperceel is ten hoogste één kleine windturbine toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de windturbine bedraagt ten hoogste 20 m; in afwijking van het bepaalde in artikel 2.5 wordt de bouwhoogte van de windturbine gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand;
  • d. verlening van de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, met een maximum van 50 vierkante meter en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 vierkante meter;
  • b. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  • c. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
  • d. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • e. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  • f. met een omgevingsvergunning mag van de regels worden afgeweken ten behoeve van het uitoefenen van bedrijvigheid die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  • g. er wordt afgeweken van de regels als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gemeenschappelijke tuin;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'pad': tevens voor behoud en bescherming van het openbare pad en bijbehorende onderdoorgang.

met de daarbij behorende:

  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 meter bedragen.

4.3 Voorwaardelijke verplichtingen
  • a. Bodemonderzoek: Het gebruiken van gronden, het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is pas toegestaan indien met bodemonderzoek NEN 5740 is aangetoond dat deze gronden geschikt zijn voor de bestemming zoals genoemd in artikel 4.1.
  • b. Niet gesprongen explosieven: funderingswerkzaamheden en/of grondverzet is pas toegestaan indien met een projectgebonden risicoanalyse is aangetoond dat er geen niet gesprongen explosieven aanwezig zijn.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'pad': tevens voor behoud en bescherming van het openbare pad en bijbehorende onderdoorgang.

alsmede voor:

  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang te worden vrij gehouden ter hoogte van de 1e verdiepingsvloer en ter breedte van een vrije doorgang voor voet- fiets en/of autoverkeer.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en op de bijbehorende erven worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • c. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de (bouw)hoogte vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

5.3 Voorwaardelijke verplichtingen
  • a. Bodemonderzoek: Het gebruiken van gronden, het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is pas toegestaan indien met bodemonderzoek NEN 5740 is aangetoond dat deze gronden geschikt zijn voor de bestemming zoals genoemd in artikel 5.1.
  • b. Niet gesprongen explosieven: funderingswerkzaamheden en/of grondverzet is pas toegestaan indien met een projectgebonden risicoanalyse is aangetoond dat er geen niet gesprongen explosieven aanwezig zijn.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bouwen kleine windturbine
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 sub c voor het bouwen van een kleine windturbine, met in achtneming van het volgende:
  • b. per bouwperceel is ten hoogste één kleine windturbine toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de windturbine bedraagt ten hoogste 20 m; in afwijking van het bepaalde in artikel 2.5 wordt de bouwhoogte van de windturbine gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand;
  • d. verlening van de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, met een maximum van 50 vierkante meter en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 vierkante meter;
  • b. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  • c. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
  • d. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • e. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  • f. met een omgevingsvergunning mag van de regels worden afgeweken ten behoeve van het uitoefenen van bedrijvigheid die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  • g. er wordt afgeweken van de regels als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
  • a. op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,50 meter.
6.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 100 m² en waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • b. het bepaalde onder artikel 6.2.2 sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemene afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te wijken van het bepaalde onder artikel 6.2.2 sub a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, indien de aanvrager van de vergunning artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.

6.3.2 Voorwaarden

Indien uit het onder artikel 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2.00 meter en waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
6.4.2 Uitzonderingsregel

Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:  

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd;
  • d. op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  • b. voor zover de in artikel 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 6.1. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub g Wabo) te slopen.

6.5.2 Uitzonderingsregel

Het verbod als bedoeld in artikel 6.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 6.5.2 sub b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 100 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
6.5.3 Voorwaarden

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of in gronden op de verbeelding en aangeduid met 'Waarde - Archeologie - 1'.

6.5.4 Te verbinden regel

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

6.5.5 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde Archeologie - 1', als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden de hieronder genoemde ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons, entreeportalen, luifels en afdaken voor zover de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen voor zover de overschrijding niet meer dan 1,0 meter bedraagt.
8.3 Dakkapellen

De goothoogte mag worden overschreden door dakkapellen, indien:

  • a. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenkant van het boeiboord of goot van de dakkapel, ten hoogste 1,50 meter bedraagt.
8.4 Dakopbouwen

De goothoogte mag worden overschreden door dakopbouwen, indien:

  • a. de afstand tussen de zijgevels van de dakopbouw en de zijgevel of gemeenschappelijke bouwmuur van het gebouw minimaal 0,5 meter bedraagt;
  • b. de afstand tussen de voor- en of achtergevel van de dakopbouw en de voor- en of achtergevel van het gebouw minimaal de helft bedraagt van de afstand tussen de nok en de voor- of achtergevel van het gebouw;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan die van het gebouw;
  • d. de nokhoogte van de dakopbouw bedraagt niet meer dan de toelaatbare bouwhoogte van het gebouw;
  • e. de bouwhoogte van de dakopbouw, gemeten vanaf de voet van de dakopbouw tot de bovenkant van de goot van de dakopbouw, ten hoogste 1,50 meter bedraagt.
8.5 Dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

Artikel 9 Algemene parkeerregels

9.1 Algemene parkeerregels

Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen.

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

9.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in het geldende parkeerbeleid van de gemeente Terneuzen.

9.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte voor het parkeren of stallen van auto's zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de het geldende parkeerbeleid van de gemeente Terneuzen.

9.4 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en Wethouders kunnen doormiddel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 en 9.3. Burgemeester en Wethouders nemen hierbij, conform de beleidsregels, in overweging of:

  • a. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. er op andere wijze in de benodigde parkeerbehoefte/stallingbehoefte wordt voorzien;
  • c. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.

Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Ruimte(n) voor het parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient ten allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Gebruik van gronden

Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, verleende ontheffingen, verleende omgevingsvergunning of vastgestelde wijzigingen en de overige regels.

10.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  • c. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  • d. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  • e. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
  • f. voor de volgende leidingen, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:
    • 1. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
    • 2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
    • 3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
    • 4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
    • 5. buisleidingen voor transport van afvalwater tussen de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap aan de Frankrijkweg en het lozingspunt in de Westerschelde;
    • 6. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
10.3 Verder strijdig gebruik

Voorts wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  • a. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;  
  • b. het gebruik van woningen als recreatiewoningen, tenzij op de verbeelding of in de bestemmingsomschrijving anders is aangegeven;
  • c. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van de opslag van consumentenvuurwerk (voor zover dit de vergunningplichtige hoeveelheid tussen de 1.000 kg en de 10.000 kg betreft).

10.4 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in 10.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits, wat het bepaalde in 10.2 sub b en c betreft, niet buiten het bouwvlak en mits, wat het bepaalde in artikel 10.2 sub b betreft, niet met een stapelhoogte van meer dan 1,50 meter met uitzondering van de opslag van agrarische producten;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming(en);
  • c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen tot een oppervlakte van 100 vierkante meter ter plaatse van bestaande agrarische bedrijven;
  • d. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op het bij een woning behorend erf;
  • e. gebruik dat plaatsvindt krachtens een verleende ontheffing of omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels of vastgesteld wijzigingsplan;
  • f. gebruik als bedoeld in 11.3 sub b voor zover dat plaatsvindt krachtens een vergunning gebruiksverordening tweede woningen Terneuzen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop

De gronden die op de kaart tevens voor Vrijwaringszone - Molenbiotoop zijn aangewezen zijn mede bestemd voor een molenbeschermingszone.

11.1.1 Bouwregels

Om binnen de op de kaart aangegeven molenbeschermingszones vrije windvang te garanderen en het zicht op de betrokken molen veilig te stellen, geldt – tenzij vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds is beperkt – het volgende:

  • a. binnen een afstand van 100 meter rondom de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 meter van de molen mag geen bebouwing worden opgericht met een hoogte die, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek, meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerken tot de molen.
11.1.2 Afwijken bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 11.1.1 voor hogere gebouwen, met inachtname van de volgende bepalingen:

  • a. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van het molenbelang;
  • b. burgemeester en wethouders winnen advies in bij de molendeskundige omtrent de onder a opgenomen voorwaarde.
11.1.3 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting; een en ander met dien verstande dat geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist voor:
  • b. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger is dan de hoogte van de gebouwen zoals in het plan is toegestaan;
  • c. werken en/of werkzaamheden die normaal onderhoud en normaal beheer betreffen, reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en/ of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning.
11.1.4 Adies molendeskundige

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een molendeskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gevolgen kunnen worden verwacht die het huidige en/ of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.

Artikel 12 Geluidzone - industrie

12.1 Omschijving gebiedsaanduiding

De op de verbeelding als 'geluidzone - industrie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein 'RES' op geluidsgevoelige objecten.

12.2 Gevolgen van de gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het, met uitzondering van herbouw van een bestaande geluidsgevoelige functie of bouw van een geluidsgevoelige functie op een reeds eerder bestemde geluidsgevoelige bestemming, verboden om gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidsgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasregelstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, wachthuisjes, muurtjes, standbeelden en lichtmasten, met dien verstande dat de inhoud van deze gebouwen en bouwwerken niet groter mag zijn dan 35 kubieke meter;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 3 meter;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kleine windturbines wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter, met dien verstande dat:
    • 1. wiekturbines niet zijn toegestaan;
    • 2. overige kleine windturbines:
      • niet zijn toegestaan ter plaatse van de bestemming Tuin (T) en;
      • de hoogte dient ondergeschikt te zijn aan en in goede verhoudingen te staan tot de hoogte van bouwwerken waarop zij worden gebouwd en;
      • uitsluitend zijn toegestaan op gebouwen of overkappingen met platte daken, voor zover die niet zijn aangewezen als monument, behoren tot een beschermd dorps- of stadsgezicht.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Overschrijden bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Axel, Kerkdreef/Noordstraat (De Passage)'.