direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doelakkerweg ongenummerd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om op het perceel Doelakkerweg ongenummerd (naast Doelakkerweg 56) te Ameide een woning te realiseren. De realisatie van deze woning is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt, op basis van de benodigde onderzoeken, de woning juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Doelakkerweg in het dorp Ameide. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Kernen Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 27 mei 2013. Het grootste deel van perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Aan de voorzijde is een 5 m diepe strook grond voorzien van de bestemming 'Tuin'. In de woonbestemming is geen bouwvlak opgenomen (zie figuur 1.2). Hierdoor is de gewenste ontwikkeling op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.

Recentelijk is voor het perceel aan de noordzijde het bestemmingsplan 'Doelakkerweg naast 56, Ameide' opgesteld, eveneens ten behoeve van de bouw van een woning. Ook dit perceel is voorzien van een bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kernen Zederik' (plangebied rood omcirkeld)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Het perceel is gelegen aan de Doelakkerweg in Ameide. Het stadje ligt in het noordoosten van de Alblasserwaard en wordt in het noorden door de rivier de Lek begrensd. De Doelakkerweg ligt aan de oostzijde tegen de Prinsengracht aan. Deze straat vormt de begrenzing van het historische centrum dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht. De westkant van de Doelakkerweg is in de tweede helft van de 20e eeuw bebouwd. Op een enkele maatschappelijke functie na (Hendrik van Brederodeschool op de hoek van de Liesveldweg) overheerst de woonfunctie.

In de huidige situatie bestaat het langgerekte perceel uit een tuin met beperkte begroeiing en een schuurtje aan de achterzijde van het perceel. Het perceel is slechts 10 m breed met een diepte van circa 46 m. Langs de weg aan de voorzijde van het perceel bevindt zich een parkeerstrook.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: google streetview)

Aan de zuidzijde van het perceel bevindt zich een woning, bestaande uit twee bouwlagen met kap. Het perceel ten noorden van de woning is momenteel nog onbebouwd. Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is recentelijk een bestemmingsplan opgesteld dat de bouw van een woning mogelijk maakt in twee bouwlagen. Aan de overzijde van de straat bevinden zich rijtjeswoningen, eveneens bestaande uit twee bouwlagen met kap.

2.2 Beoogde voornemen

Ten behoeve van de beoogde bouw van een vrijstaande woning, wordt het perceel voorzien van een bouwvlak met een oppervlakte van circa 75 m2 (15 m diep x 5 m breed). Vanwege de beperkte breedte van het perceel bedraagt de afstand van het bouwvlak tot zowel de noordelijke als de zuidelijke perceelsgrens 2,5 m. Aan de zuidzijde is ruimte voor parkeren op eigen terrein. De voortuin heeft een diepte van 3 m, overeenkomstig de diepte van de voortuin van het perceel aan de noordzijde. Ten slotte gaat het concept bouwplan voor de nieuwe woning (zie figuur 2.2) uit van een goothoogte van maximaal 4,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 8 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01_0004.png"Figuur 2.2 Concept bouwplan woning Doelakkerweg ongenummerd

2.3 Stedenbouwkundige inpassing

Het braakliggende kavel aan de Doelakkerweg vormt momenteel een onderbreking van het patroon met bebouwing in de straat. De woonfunctie vormt een logische opvulling van een reeds bestaand bebouwingslint. Door opvulling van het braakliggende terrein wordt de stedenbouwkundige structuur versterkt.

Vanwege de geringe breedte van het perceel is in samenspraak met de welstandscommissie gezocht naar richtlijnen waaraan de nog te bouwen woning moet voldoen om zich op een goede manier te voegen in de omgeving. Om de bouw van een vrijstaande woning mogelijk te maken, wordt afgeweken van de verplichte 3 m afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Een afstand van 2,5 m wordt aanvaardbaar geacht wanneer een aanbouw in deze zone minimaal 2 m achter de voorgevelrooilijn wordt gesitueerd. De aanbouw blijft daardoor voldoende ondergeschikt. De maximale hoogtematen zijn eveneens afgestemd op de beperkte breedte van het perceel en de omliggende woningen.

De welstandscommissie heeft eveneens aangegeven dat het ontwerp van de woning moet passen binnen het dorpse karakter op minimaal twee van de drie basiscomponenten: vorm, beeld en kleur/ materiaal. Op deze manier ontstaat een grote mate van vrijheid waarbij een groot contrast met omliggende woningen wordt voorkomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal (via verschillende soorten vervoersmiddelen) is of kan worden ontsloten.

Conclusie rijksbeleid

Bij de ontwikkeling van het projectgebied zijn geen rijksbelangen in het geding. Uit jurisprudentie blijkt dat de realisatie van één woning van dusdanig beperkte invloed is, dat deze niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat een handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit waarin behoud en ontwikkeling van kwaliteiten centraal staan. Een voorgenomen initiatief wordt aangemerkt als 'inpassing', 'aanpassing' of 'transformatie'. Een 'inpassing' sluit aan op het landschap, een 'aanpassing' sluit wel bij de schaal maar niet bij de aard van het landschap aan of andersom en een 'transformatie' verandert zowel de aard als de schaal van het landschap. Afhankelijk van de nieuwe ontwikkeling is de bemoeienis van de provincie groter of kleiner.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Verordening Ruimte (2014)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Conclusie provinciaal beleid

De woningbouw sluit goed aan bij de rode draad 'versterken stedelijk gebied'. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied en gezien de kleinschaligheid wordt regionale afstemming niet noodzakelijk geacht. De beschikbare ruimte binnen het stedelijk gebied wordt beter benut waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert ('inpassing').

3.3 Regionaal beleid

Regionale woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden Visie 2030 (2013)

In deze regionale structuurvisie zetten de gemeenten in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden de ruimtelijke visie voor de komende 20 jaar uiteen. De regio kiest voor een toekomst waarin de kracht van het eigen karakter wordt benut en waarin ruimte wordt gegeven aan een nieuwe dynamiek. Ruimte voor werken en wonen, maar met respect voor het eigen karakter van de regio. Een regio waar een balans is gevonden tussen nieuwe dynamiek en de kwaliteit van de samenleving; een duurzame regio.

Uitgangspunt is de leefbaarheid in de vele van elkaar verschillende kernen, klein en groot. De lokale gemeenschap wordt in staat gesteld zelf inhoud te geven aan die leefbaarheid; de overheid is faciliterend, benut de kracht van mens en landschap en geeft ruimte aan initiatieven. De regio neemt deel aan, en speelt in op, de economische ontwikkelingen: mondiaal, nationaal en meer specifiek in de Zuidvleugel. In 2030 is de regio een kenniscentrum van duurzaamheid en innovatie op terrein van met name de agrarische, toeristische en maritieme sector. De regio geeft hiermee een antwoord op trends in de samenleving, waaronder de wijzigingen in de bevolkingssamenstelling (o.a. ontgroening en vergrijzing) en de veranderingen in de arbeidsmarkt. Voor Recreatie en toerisme is de doelstelling dat in 2030 is de AV op het gebied van recreatie en toerisme een volwaardige regio.

Conclusie regionaal beleid

Het creëren van de mogelijkheid tot het bouwen van een woning op een braakliggend perceel past binnen het regionale beleid aangezien de ontwikkeling bijdraagt aan de leefbaarheid van Ameide.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)

In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.

De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Om dit te verwezenlijken zijn 8 onderwerpen benoemd.

  • 1. Sociale cohesie & identiteit;
  • 2. Bereikbaar;
  • 3. Voorzieningen;
  • 4. Wonen;
  • 5. Zorg;
  • 6. Economie;
  • 7. Landschap & recreatie;
  • 8. Duurzaamheid.

Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijk en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.

Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)

In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen – woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners – en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.

Er zijn vijf wensen geformuleerd:

  • 1. Voldoende passend woningaanbod voor iedereen (met name behoefte aan 'landelijk wonen' en 'dorpswonen';
  • 2. Betaalbaarheid woningaanbod;
  • 3. Voldoende woningen plannen;
  • 4. Leefbaarheid van kernen, wijken en buurten;
  • 5. Levensloopbestendig en duurzaam;

Welstandsnota Zederik (2013)

Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Alle kernen op het grondgebied van de gemeente zijn apart in beeld gebracht met als doel de waardevolle eigenschappen ter plaatse te behouden. Daarnaast is een onderscheid gemaakt naar welstandscriteriagebieden. De gebiedsgerichte criteria zijn gebaseerd op het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Het plan moet kortgezegd passen in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01_0005.jpg"

Figuur 3.1 Welstandsniveaus Ameide

Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het grootste deel van de gemeente Zederik is gewoon welstandsgebied. Ook het plangebied is gelegen in 'gewoon welstandsgebied' zoals weergegeven in figuur 3.1. In dit gebied heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van de basiskwaliteit, met daarbij voldoende vrijheid voor de burger. Bouwplannen mogen geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de omgeving.

Op de gebiedskaart zijn de wijken nader opgesplitst. Het plangebied is gelegen in het 'woongebied Ameide en Tienhoven' (zie figuur 3.2). De waarde van dit gebied is het rustige beeld van de straten met het groen van de bomen en in voortuinen. De architectuur is in het algemeen eenvoudig. Nieuwe plannen worden getoetst aan welstandscriteria welke onderverdeeld zijn naar ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal/ kleur. Hierin is onder andere opgenomen dat gebouwen deel uitmaken van een stedenbouwkundig patroon, ze met de voorgevel gericht zijn op de belangrijkste openbare ruimte, woningen bij voorkeur bestaan uit een onderbouw van twee lagen met zadeldak en de architectonische uitwerking en detaillering eenvoudig maar degelijk en evenwichtig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.Doelakkerwegong-VA01_0006.jpg"

Figuur 3.2 Gebiedskaart Ameide

Conclusie gemeentelijk beleid

Doordat een woning wordt gevoegd en een braakliggend terrein een zinvolle invulling krijgt, draagt het plan bij aan de doelstelling uit de Toekomstvisie een vitale dorpskern (Ameide) te behouden/ verkrijgen. Door het initiatief wordt eveneens het woningbestand vergroot, waar behoefte aan is. Het plan heeft mogelijk een positief effect op de (mogelijkheden) voor doorstroming. Zodoende past het initiatief binnen de woonvisie.

3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het vastgestelde beleid van de gemeente om te voorzien in voldoende woningen die aansluiten bij de behoefte van de inwoners. De welstandscommissie heeft reeds richtlijnen aangegeven voor de bouw van een woning op het betreffende perceel. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal nader worden getoetst aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer & parkeren

Verkeer

De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De realisatie van één woning heeft nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de gemeente Zederik. De woning valt naar verwachting in de categorie 'middeldure woningen'. Deze categorie woningen heeft een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende ruimte op eigen terrein, aan de zuidzijde van de woning.

In het gemeentelijk parkeerbeleid is opgenomen dat een deel van de parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd dienen te worden, omdat het ook parkeren voor bezoekers omvat. Daarom is als voorwaarde gesteld dat één parkeerplaats gerealiseerd wordt in de openbare ruimte. Aangezien uit parkeerdruk onderzoek (2011) blijkt dat de parkeerdruk in de straat hoog is, is er onvoldoende ruimte om een bestaande openbare parkeerplaats in te zetten voor dit bouwplan. Om de ontwikkeling van het plan mogelijk te maken heeft de ontwikkelaar er voor gekozen een bijdrage te storten in het parkeerfonds voor de aanleg van een nieuwe parkeerplaats binnen een afstand van 200 meter. De aanleg van de parkeerplaats zal plaatsvinden bij de reconstructie van de Doelakkerweg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook ten aanzien van niet gezoneerde wegen aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

30 km/u-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van de te realiseren woning aan de Doelakkerweg. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/u.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB. Op de Doelakkerweg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Zodoende is van deze aftrek gebruik gemaakt.

Onderzoek

Uitgangspunten

Voor het perceel direct ten noorden van onderhavig plangebied is in juli 2016 een bestemmingsplan opgesteld ('Doelakkerweg naast 56, Ameide'). In het kader van dat bestemmingsplan is eveneens akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor onderhavig plan is ten aanzien van de rekenuitgangspunten bij dit akoestisch onderzoek aangesloten ('Oplegnotitie omtrent update akoestisch onderzoek Doelakkerweg te Ameide', Kraaij Akoestisch Adviesbureau maart 2016). Deze uitgangspunten zijn opgenomen in de volgende tabel.

Tabel 4.1 Berekeningsuitgangspunten

Etmaalintensiteit prognosejaar 2026   920 mvt/etmaal  
% dag-, avond-, nachtuur   6,50 / 3,30 / 1,10  
% voertuigverdeling dag/avond/nacht   Licht: 91,80 / 5,30 / 2,90
Middelzwaar: 90,20 / 4,90 / 4,90
Zwaar: 91,60 / 3,40 / 5,00  
Wegdekverharding   Elementverharding in keperverband  

Resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Op basis van de maximale bouwhoogte van 8,0 meter is gerekend op de waarneemhoogten 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter. De afstand tussen de as van de weg en de voorgevel van de woning bedraagt op basis van de verbeelding 9,9 meter. De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 1.

Uit de berekeningen blijkt een maximale geluidsbelasting van 51 dB (inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012). De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De overschrijding van de richtwaarde speelt enkel op de voorgevel als gevolg van het verkeer op de Doelakkerweg. Van cumulatie van meerdere geluidbronnen is geen sprake. Zodoende is ten alle tijde sprake van ten minste één geluidluwe gevel. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een geluidbelasting van maximaal 51 dB op de voorgevel van de te realiseren woning. Hiermee is sprake van een overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. Er is geen sprake van een overschrijding van de streefwaarde van 63 dB. Een Besluit hogere waarde is niet van toepassing aangezien de Doelakkerweg niet gezoneerd is vanwege de maximumsnelheid van 30 km/u. Tevens zal ten alle tijde sprake zijn van een geluidluwe gevel waarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid. Er is daarmee sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de aanwezigheid van kleinschalige bedrijvigheid in de nabije omgeving kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten. Bedrijven uit deze categorieën zijn goed inpasbaar in de woonomgeving. Voor de voornoemde milieucategorieën geldt maximaal een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen in gemengd gebied. De beoogde woning ligt op circa 30 m van het dichtstbijzijnde bedrijf. Ter plaatse van de beoogde woning zal derhalve sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De beoogde woning belemmert de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet. Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor het vaststellen van het plan.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied, over de Lek, transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Op dit traject (Corridor Amsterdam – Rijn) vindt vervoer plaats van de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 m, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 400 m tot het midden van de Lek en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen.

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart zijn er in nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Conclusie

De benoemde risicobron, vervoer gevaarlijke stoffen over de Lek, is op dusdanige afstand gelegen dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.5 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Prinsengracht, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies op het perceel ter hoogte van Doelakkerweg 56 (zie bijlage 2). Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van het veldwerk geen afwijkingen in de bodem waargenomen;
  • Vanwege het historische gebruik van een deel van de locatie als boomgaard is deellocatie A aanvullend onderzocht op organochloorbestrijdingsmiddelen. Uit de analyseresultaten blijkt de toplaag inderdaad plaatselijk licht verontreinigd te zijn met chloordaan. De aangetoonde gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
  • De bovengrond van deellocatie B blijkt licht verontreinigd te zijn met cadmium, koper, lood, zink en PAK. De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met Barium. De aangetoonde gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Conclusie

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging en een mogelijke aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap op de hoogte gesteld door gebruik te maken van de digitale watertoets, uitgevoerd te 27 oktober 2016. De watertoets is positief beoordeeld en het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn ;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de kern van Ameide aan de Doelakkerweg en bestaat uit een tuin met beperkte begroeiing. Het terrein is, met uitzondering van het schuurtje aan de achterzijde, geheel onverhard.

Bodem en grondwater

Omdat het plangebied is gelegen in de kern van Ameide is het niet gekarteerd. De bodem ten oosten van het plangebied bestaat uit klei op veen. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen meer dan 0,4 m en de laagste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,2 m onder het maaiveld is gelegen.

Waterkwantiteit

In of in nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In of in nabijheid van het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is het plangebied aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Als gevolg van de realisatie van de woning zal het verhard oppervlak toenemen met 150 m2 (75 m2 hoofdgebouw plus maximaal 75 m2 bijbehorende bouwwerken). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie, er behoeft derhalve geen watercompensatie plaats te vinden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Beleid en normstelling 

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het provinciaal natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Tevens is de ingreep beoordeeld in het licht van de nieuwe Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 van kracht wordt.

Onderzoek en conclusie

In het onderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Voor de verschillende delen van de gemeente is daarmee bepaald bij welke soort bodemverstorende activiteiten er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

 

Voor het plangebied gelden twee verschillende adviezen. Voor de periode 'voor pre-historie tot middeleeuwen' geldt een hoge verwachting tussen 1,5 en 5 meter beneden maaiveld. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m² en dieper dan 150 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Tevens geldt een middelmatige verwachting voor dezelfde periode op alle diepten. Dit houdt in dat bij ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De bestemming wonen, welke niet geheel bebouwd mag worden, is 441 m² groot. Het bouwvlak bedraagt 75 m². Daar mag nog 75 m2 erfbebouwing bijgebouwd worden. Daarmee blijft de mogelijke verstoring onder de 250 m² en is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Cultuurhistorie

Beleid

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Beoordeling

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het perceel grenst met de achterzijde aan Prinsengracht, welke straat de begrenzing vormt van het beschermd stadsgezicht. De Doelakkerweg vormt geen onderdeel van het historische centrum en door de ligging achter de bestaande bebouwing aan de Prinsengracht worden met de uitvoering van onderhavig plan ook geen cultuurhistorische waarden in de omgeving aangetast.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In afwijking hiervan bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad geen exploitatieplan hoeft vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro zal geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien:

  • begeleiding van de planologische procedure door middel van het heffen van leges is gedekt;
  • het aanleggen van voorzieningen in het exploitatiegebied niet aan de orde is;
  • de benodigde haalbaarheidsonderzoeken zijn door de initiatiefnemer bekostigd;
  • tussen de initiatiefnemer en gemeente is een overeenkomst afgesloten waarin zowel de afspraken met betrekking tot het parkeerfonds als de afwenteling van planschade zijn vastgelegd.

Aangezien op grond van bovenstaande voor de gemeente Zederik geen kosten zijn verbonden aan het opstellen en uitvoeren van het bestemmingsplan, is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor inspraak ter inzage gelegd. Tijdens de terinzagelegging is één inspraakreactie ontvangen.

Inspraakreactie 1

Samenvatting   Beantwoording  
In de regels wordt een minimale afstand van 2 m tot de zijerfscheiding voorgeschreven, terwijl dit in bestemmingsplan 'Kernen' 3 m is. Waarom wordt hiervan afgeweken?   De afwijking in afstand is tot stand gekomen op basis van een positief welstandsadvies. Op dit specifieke kavel is het onder voorwaarden mogelijk af te wijken naar 2 m:
- Er ontstaat hierdoor een samenhangend totaalbeeld en goede vormgeving van de woning. (niet 'volbouwen' met vergunningsvrij). De breedte van het bouwvlak is hierbij zorgvuldig bepaald;
- De stille kant is naar de buren gekeerd waardoor er geen onevenredige benadeling is.

Om de inspreker tegemoet te komen is besloten het bouwvlak 50 cm te verschuiven. De afstand wordt daarmee voor beide buren 2,5 m.  
Waarom was de afstand van 3 m bij de woning op het naastliggende perceel wel een vereiste?   De naastgelegen woning waar naar verwezen wordt is veel breder van opzet. Een afstand van 3m was daar nodig om de verhoudingen en het totaalbeeld passend te houden.  
Voor de realisatie van naastgelegen woning wordt één extra parkeerplaats in de openbare ruimte aangelegd. Het ligt in de lijn der verwachting dat op dezelfde locatie een inrit komt. Vanwege deze inrit kan niet meer aan de overeenkomst worden voldaan. Hoe wordt dit vormgegeven zonder dat dit tot extra kosten leidt?   De parkeerplaats voor naastgelegen woning kan nog steeds worden aangelegd. Zodra deze parkeerplaats is aangelegd, wordt aan de overeenkomst voldaan.
Op den duur zal deze parkeerplaats vervallen voor de inrit. Dit is echter geen zorg meer voor de inspreker. De gemeente zal dit bij de geplande reconstructie (2019, wegenbeheerplan) van de Doelakkerweg meenemen en oplossen.  

Naar aanleiding van de inspraakreactie is het bouwvlak op de verbeelding 50 cm in zuidelijke richting verschoven. In de regels is de afstand van het hoofdgebouw van de vrijstaande woning tot de zijerfafscheiding aangepast tot 2,5 m.

Overleg

Tevens is het voorontwerp tegelijkertijd aan de overlegpartners van de gemeente verzonden. Alleen van het waterschap is een reactie ontvangen.

Waterschap Rivierenland

Samenvatting   Beantwoording  
Er zijn geen relevante wateraspecten in het plan. De watertoets hoeft dan ook niet verder doorlopen te worden.   Ter kennisgeving aangenomen.  

De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en op het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Zederik'.

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

Tuin

Deze bestemming betreft de voortuin. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

Wonen

Conform het toekomstige gebruik van het perceel is de bestemming 'Wonen' aan het perceel toegekend. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning gebouwd moet worden. Met een aanduiding 'vrijstaand' is geregeld dat er alleen een vrijstaande woning mogelijk is. Daarnaast zijn tevens de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (4,5 m respectievelijk 8 m).

Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale grootte, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, van 75 m² en bij een maximaal bebouwingspercentage van 50% van het achtererfgebied. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.

De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Het gaat hierbij om dienstverlenende beroepen op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied en bedrijven gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming met de woonfunctie is.