Plan: | Hei- en Boeicopseweg 113 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0707.BPHEIHenBweg113-VA01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de gewenste uitbreiding van hoveniersbedrijf Biesheuvel Groenservice op de locatie Hei- en Boeicopseweg 113 in Hei- en Boeicop. De uitbreiding bestaat uit een nieuwe loods op het huidige bedrijfsperceel en een nieuwe uitrit op het naastgelegen perceel. De aanpassingen op het bedrijfsperceel passen binnen de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen. Toch is gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan omdat de nieuwe uitrit op het naastgelegen perceel niet mogelijk is binnen de huidige bestemming. Met dit bestemmingsplan worden, op basis van de benodigde onderzoeken, zowel de nieuwe loods als de nieuwe uitrit juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan de Hei- en Boeicopseweg aan de westzijde van het dorp Hei- en Boeicop. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google earth)
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Buitengebied Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 29 juni 2015. De oostzijde van het plangebied ter plaatse van het huidige hoveniersbedrijf, heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'Hovenier'. Een bouwvlak is opgenomen ten behoeve van bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te verplaatsen mits de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt en de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden niet worden geschaad.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' (plangebied omlijnd)
De westzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Ontsluiting en parkeren ten behoeve van het naastgelegen hoveniersbedrijf is op basis van de bestemmingsomschrijving niet mogelijk. Tevens is het hele plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.
Het plangebied ligt aan Hei- en Boeicopseweg aan de westrand van Hei- en Boeicop. Dit kleine dorp ligt in de regio Vijfheerenlanden. Hoveniersbedrijf Biesheuvel Groenservice maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Hei- en Boeicopseweg. Aan beide zijden naast het plangebied ligt een woonperceel.
Het bestaande bedrijf bestaat uit een bedrijfswoning, drie schuren en een chalet. De bebouwing ligt binnen een bouwvlak van ongeveer 874 m2. De situatietekening van de bestaande situatie is opgenomen in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Bestaande situatietekening (bron: Hans Rietveld Agrarisch Advies)
Het naastgelegen agrarische perceel bestaat hoofdzakelijk uit grasland met langs de randen enkele bomen. Het perceel wordt aan drie zijden begrensd door een watergang. De ontsluiting van het perceel bevindt zich in de noordwesthoek.
De bedrijfsuitbreiding bestaat uit twee onderdelen: het oprichten van een nieuwe bedrijfsloods (1) en de realisatie van een nieuwe ontsluiting op het naastgelegen perceel (2).
Vanwege gebrek aan stallingruimte bestaat bij het hoveniersbedrijf een grote behoefte aan het oprichten van een nieuwe bedrijfsloods. Ook voldoet de bestaande bedrijfsbebouwing niet helemaal aan de eisen van tegenwoordig om als volwaardig en efficiënt bedrijfsgebouw te gebruiken.
De behoefte bestaat aan een nieuwe bedrijfsloods van 15 m x 21 m die kan worden gebruikt als opslagruimte. Binnen het huidige bouwvlak is echter geen ruimte voor een loods met deze maten. De loods is beoogd achterop het perceel, tegen de zuidelijke perceelsgrens (zie figuur 4.2). Enkele bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
Figuur 4.2 Situatietekening beoogde situatie
Om de bouw van de loods mogelijk te maken, wordt het bouwvlak verplaatst. Ook het nieuwe bouwvlak bestaat uit circa 874 m2 zodat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde om de oppervlakte van het bouwvlak niet te vergroten. Daarnaast worden de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden niet geschaad aangezien de verplaatsing achter de bestaande bebouwing plaatsvindt en de afstand van het nieuwe bouwvlak tot nabijgelegen percelen of woningen niet verandert.
De beoogde bedrijfsloods heeft een goothoogte van circa 6 meter en is voorzien van een zadeldak (zie figuur 4.3). De bouwhoogte bedraagt circa 8,6 meter. Deze hoogtematen passen binnen de maximale maten voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Zederik. Ten behoeve van de inpassing in het landschap en de omgeving zal de eigenaar van het hoveniersbedrijf zorgdragen voor groene aanplant rondom het bedrijfsperceel.
![]() |
![]() |
Figuur 4.3 Gevelaanzichten beoogde schuur
In de nieuwe situatie is het chalet niet langer in het bouwvlak opgenomen. Het chalet kan echter worden aangemerkt als een bijgebouw bij de bedrijfswoning. Overeenkomstig artikel 5.2.3 van het bestemmingsplan Buitengebied Zederik kunnen bijgebouwen bij bedrijfswoningen zowel binnen als buiten het bouwvlak gelegen zijn mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het huidige chalet voldoet aan deze voorwaarden en mag daarom buiten het bouwvlak liggen.
De huidige in- en uitrit van het hoveniersbedrijf langs de oostzijde van de bedrijfswoning is erg krap bemeten. In de huidige situatie worden goederen daarom aan de weg gelost. Mede vanwege de aanwezige versmalling in de weg ter hoogte van het hoveniersbedrijf, veroorzaakt dit verkeersonveilige en ongewenste situaties. Bovendien is het bedrijf, en daarmee het wagenpark gegroeid en zijn de vervoersmiddelen groter geworden. Een betere en efficiëntere toegankelijkheid van het perceel is daarom noodzakelijk.
Zoals weergegeven in figuur 4.2 is de nieuwe ontsluiting van het hoveniersbedrijf op het naastgelegen agrarische perceel beoogd. Gebruik zal worden gemaakt van de bestaande in- en uitrit op de Hei- en Boeicopseweg. De ontsluitingsweg zal parallel aan het perceel Hei- en Boeicopseweg 117 worden aangelegd met een doorsteek richting het hoveniersbedrijf halverwege het perceel. Ter hoogte van de doorsteek zijn vijf parkeerplaatsen voorzien. Zowel de ontsluiting van het bedrijfsperceel als de parkeerplaatsen worden aan de bestemmingsomschrijving van de agrarische bestemming toegevoegd zodat de bestemming van het perceel niet hoeft te wijzigen. Ook in de toekomstige situatie zal het perceel hoofdzakelijk voor agrarische doeleinden worden gebruikt.
Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe verkeersvoorzieningen zullen de bermen langs de sloten worden ingeplant met lage streekeigen beplanting en ingezaaid met veldbloemenmengsel.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Conclusie rijksbeleid
De ontwikkeling raakt geen van deze rijksbelangen en de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing aangezien geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. De bebouwingsmogelijkheden blijven gelijk aan de huidige situatie.
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 2017)
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
Verordening Ruimte (geconsolideerde versie 2017)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Conclusie provinciaal beleid
Het bedrijfsperceel heeft al een bedrijfsbestemming. Dit bestemmingsplan maakt alleen de verplaatsing van het bouwvlak mogelijk en een nieuwe bedrijfsontsluiting via het naastgelegen agrarische perceel. De bestemmingen wijzigen niet. Zoals eerder aangegeven hoeft de Ladder niet doorlopen te worden aangezien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De lintbebouwing langs de Hei- en Boeicopseweg maakt in het VRM geen deel uit van bestaand stads- en dorpsgebied. Op de kwaliteitskaart van de Verordening Ruimte valt het plangebied deels binnen de lintbebouwing in de stads- of dorpsrand (zie figuur 3.1).
![]() |
![]() ![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Verordening Ruimte
De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de lintbebouwing omdat de aanpassingen achter de bestaande bebouwing plaatsvinden. Ter plaatse van het agrarische perceel wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit. Tevens wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting.
Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)
In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:
In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.
Conclusie regionaal beleid
De regionale visie bevat geen concreet beleid voor de ontwikkeling in het plangebied. Bijgedragen wordt aan het versterken van de regio door een vitaal bedrijf.
Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)
In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.
De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het bedrijfsleven wordt ingezet op werkgelegenheid, een voldoende geschikte beroepsbevolking en het stimuleren van de lokale diversiteit en ruimte om te ondernemen. Dit wordt ondermeer bewerkstelligd door het faciliteren van lokale bedrijvigheid en het behoud van bedrijvigheid.
Conclusie gemeentelijk beleid
Door de uitbreiding van het hoveniersbedrijf te faciliteren blijft het bedrijf behouden voor de gemeente Zederik behouden en draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie uit de toekomstvisie.
Verkeer
De nieuwe ontsluiting is noodzakelijk om gevaarlijke situaties op de Hei- en Boeicopseweg te voorkomen. Gebruik wordt gemaakt van een bestaande in- en uitrit op het agrarische perceel naast het hoveniersbedrijf. De bereikbaarheid van het bedrijf wordt door de nieuwe ontsluiting aanzienlijk verbeterd.
De verplaatsing van de loods en de nieuwe bedrijfsontsluiting hebben nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de gemeente Zederik. Door verplaatsing van het bouwvlak worden de bouwmogelijkheden niet vergroot. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Op de situatietekening van de beoogde situatie zijn vijf parkeerplaatsen aangegeven die in de regels ter plaatse van de agrarische bestemming mogelijk zijn gemaakt.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen of aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies te kunnen maken, wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woonwijken/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich in een omgeving met aaneengesloten lintbebouwing met agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen. Dit gebied is daarom te kenmerken als een gemengd gebied. Daarnaast bevindt het plangebied zich in de gebieden die deel uitmaken van de stiltegebieden 'de Vijfheerenlanden' en 'de Alblasserwaard, deelgebied 2' (zie figuur 4.1). Het beleid voor deze gebieden is gericht op handhaving van het stille karakter. Om deze redenen wordt in het plangebied alleen een bedrijf algemeen toelaatbaar geacht dat behoort tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het uitbreiden van een bestaand hoveniersbedrijf. De milieucategorie voor het hoveniersbedrijf is 3.1 (hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak groter dan 500 m2). Hierbij gelden richtafstanden voor geluid, geur en stof van respectievelijk 30, 10 en 0 meter. De dichtbij gelegen bedrijfshindergevoelige functies betreffen de woningen aan de Hei- en Boeicopseweg 111, 117, 119 en 121. Uitsluitend de woning op het perceel Hei- en Boeicopseweg 111 bevindt zich binnen twee richtafstanden, namelijk die voor geluid en geur.
De daadwerkelijk aanwezige functie binnen de bedrijfsbestemming betreft een bedrijfswoning. De bedrijfsfuncties bevinden zich op een afstand van circa 20 meter van de woning. Dit is nog steeds binnen de richtafstand van 30 meter voor geluid, maar aangezien dit een bestaande situatie betreft waarbij er geen sprake is van een overlastsituatie, wordt deze afstand aanvaardbaar geacht. De bedrijfsfunctie wordt niet richting de woningen uitgebreid, maar richting het zuidwesten, waardoor de afstand tussen de woningen en de bedrijfsbestemming niet toeneemt.
Ondersteunend aan de bedrijfsfunctie maakt onderhavig bestemmingsplan de toevoeging van een verkeersfunctie mogelijk ten behoeve van de ontsluiting van het bedrijf. Voor deze verkeersfunctie geldt geen milieucategorie, omdat het geen bedrijfsbestemming is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening beschouwen wij deze functie echter wel. Het verkeer zal bestaan uit enkele personenauto's en bedrijfsbusjes per werkdag. Tevens zal er regelmatig, enkele keren per maand, een vrachtwagen de inrichting aandoen voor het afleveren van goederen. De meeste leveranties worden bij een hoveniersbedrijf echter direct naar de projectlocatie gebracht. De kortste afstand tussen de verkeersfunctie en een woning bedraagt circa 5 meter (gerekend tot de woning aan de Hei- en Boeicopseweg 117). Gezien de beperkte afstand en het beperkte aantal voertuigen, zal er van hinder geen sprake zijn. Bovendien zal de geluidbelasting van de Hei- en Boeicopseweg, die op vergelijkbare afstand ligt en waarop onder meer landbouwvoertuigen rijden, aanzienlijk hoger zijn. Hierdoor draagt het geluid van de nieuwe verkeersfunctie niet wezenlijk bij aan de geluidbelasting.
Conclusie
Het plan zal niet leiden tot een relevante toename van de milieuhinder bij de omliggende woningen. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor het project.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Over de A27 vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied bedraagt 880 meter als gevolg van vervoer van de stofcategorie Propylamine (LT2), een toxische vloeistof. Het plangebied ligt op 1 kilometer afstand en ligt niet in het invloedsgebied. In en in de omgeving van het plangebied is geen risicovolle inrichting gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
In de omgeving zijn geen risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse. De externe veiligheidssituatie is aanvaardbaar.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een hoveniersbedrijf mogelijk. De verplaatsing van het bouwvlak en de nieuwe ontsluiting leiden niet tot toename van verkeer en draagt dan ook niet in betekende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hei- en Boeicopseweg, direct ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015: 17.948 µg/m³ voor NO2, 19.228 µg/m³ voor PM10 en 11.817 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
De luchtkwaliteit ter plaatse van het bedrijf is aanvaardbaar. De ontwikkeling leidt niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. In dit geval is echter geen sprake van een functiewijziging. Bodemonderzoek hoeft in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet te worden uitgevoerd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is een gezamenlijk plan van de gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan verwoordt de visie van gemeente en waterschap op waterbeheer in het stedelijk gebied tot 2025. Het hoofddoel van het waterplan is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem. Om dit te bereiken wordt de werking van watersysteem en waterketen verbeterd. Kwantitatief betekent dit het vasthouden en bergen van water en het voorkomen van afwenteling aan water naar het landelijk gebied. Het water wordt dus gericht gestuurd om wateroverlast te voorkomen en uitdroging tegen te gaan. Kwalitatief betekent dit het schoon houden, scheiden en zuiveren van water. Het watersysteem heeft een voldoende ecologische kwaliteit en de belevingswaarde van de watergangen is goed.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten westen van het dorp Hei- en Boeicop aan de Hei- en Boeicopseweg 113. Het plangebied bevat een (bedrijfs)woning met een hoveniersbedrijf. Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied van de provincie Zuid-Holland (zie figuur 4.1). Hier gelden beperkingen voor bouwen. De relevante beperkingen zijn opgenomen in de subparagraaf watervergunning.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede kaart 9 Provinciale milieuverordening en globale ligging plangebied
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn waterlopen aanwezig. Aan de west en oostzijde van het plangebied is een waterloop met de status C aanwezig welke in verbinding staat met de zuidelijk gelegen B waterloop. Deze B waterloop watert af in zuidelijke richting. Ten noorden van de woning is eveneens een B waterloop aanwezig. Deze watert af in noordelijke richting.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware klei en lichte zavel. Er is sprake van grondwatertrap IIIb. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0.25 m-mv en 0.40 m-mv is gelegen. De laagste grondwaterstand varieert tussen de 0.80 en 1.20 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0.23 m-NAP.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Nederboeicopperwetering en het Merwedekanaal zijn aangeduid als KRW-Waterlichamen. De ecologische kwaliteit van deze waterlichamen is matig en de chemische kwaliteit voldoet niet.
Veiligheid en waterkeringen
Ten westen van het plangebied, op 1 kilometer afstand, is een regionale waterkering aanwezig ter plaatse van de Kanaaldijk.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het hoveniersbedrijf, de sloop van de huidige schuur en bouw van een nieuwe schuur. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt het bouwvlak verplaatst. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk. Daarnaast wordt er een nieuwe ontsluiting op de Hei- en Boeicopseweg mogelijk gemaakt.
Waterkwantiteit
Het terrein waar de nieuwe bedrijfsloods wordt gerealiseerd is al verhard. De toename van het verhard oppervlak is gerelateerd aan het aanleggen van de in- en uitrit als nieuwe toegangsweg tot het bedrijfsperceel. De oppervlakte van de nieuwe ontsluiting bedraagt 350 m2. Dit valt binnen de grenswaarde van 1.500 m2 verhard oppervlak voor het landelijk gebied waarbij geen watercompenserende berging nodig is. Het plan is hierdoor vrijgesteld van watercompensatie. Deze vrijstelling kan (door particulieren) eenmalig worden toegepast.
Bodem en grondwater
Volgens de richtlijnen van het waterschap dient er kwelwaterneutraal te worden gebouwd. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. Het plangebied ligt geheel binnen een vastgesteld peilgebied met een winter- en zomerpeil van de A-watergangen van 0,80 m NAP (Oude Zederik/Meerwedekanaal). De omringende peilgebieden hebben winter-/zomerpeilen die veel lager liggen (tussen - 0,60 m en - 1,47 m NAP). De grondwatersituatie binnen het plangebied wordt bepaald door het waterpeil van de A-watergangen. Hierdoor zal in het plangebied geen extra kwel ontstaan.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen invloed op de ecologische- en chemische kwaliteit van de KRW-waterlichamen in de omgeving.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van de regionale waterkering en heeft dan ook geen invloed op de veiligheidssituatie.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Omdat de grondslag van de bodem niet geschikt is voor infiltratie mag het hemelwater van de nieuw te realiseren loods via een hemelwaterafvoerleiding worden afgevoerd naar de waterloop.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Het plangebied is gelegen in grondwaterbeschermingsgebied. In de verordening zijn regels opgenomen waaraan degenen die activiteiten uitvoeren in de milieubeschermingsgebieden zich moeten houden. Opslag van ontvlambare, brandbare of organische (niet zijnde dierlijke meststoffen) stoffen is verboden in het grondwaterbeschermingsgebied. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten die is aangewezen in de bijlage 10.B.1. Een hoveniersbedrijf is niet opgenomen in deze lijst. Het is daarnaast verboden in grondwaterbeschermingsgebieden buiten inrichtingen:
De relevante regels uit de verordening zijn in onderhavig bestemmingsplan vertaald door het opnemen van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er dient rekening te worden gehouden met de verboden ten aanzien van activiteiten in het grondwaterbeschermingsgebied.
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij natuurgebieden zoals Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland (zie figuur 4.2). Gezien de geringe ontwikkeling, verplaatsing van het bouwvlak en realisatie van een nieuwe ontsluiting, tezamen met de afstand tot natuurgebieden, kunnen negatieve effecten op deze gebieden worden uitgesloten.
![]() |
![]() |
Figuur 4.2 Uitsnede Natuurbeheerplan provincie Zuid-Holland en ligging plangebied (zwarte cirkel)
Stiltegebied
Het plangebied is aangeduid als stiltegebied (zie figuur 4.1). In dit gebied gelden regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder. In dit gebied is het verboden:
De verboden in de bepalingen 2.1 lid 1 en 2.2 gelden niet voor gebruik van een toestel of het rijden met motorrijtuig dat rechtstreeks verband houdt met onder andere: uitoefening van land-, tuin- of bosbouw, bouwen en onderhoud van gebouwen, aanleg en onderhoud of exploitatie van infrastructurele werken dan wel werken van telecommunicatie.
Voor de ontwikkeling, de bouw van de nieuwe schuur en de aanleg van de nieuwe ontsluiting, zijn deze verboden dan ook niet van toepassing. De verstoring van natuur is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 22 juni 2017 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Het rapport is opgenomen als bijlage 1. In het onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. In verband met het de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Voor de verschillende delen van de gemeente is daarmee bepaald bij welke soort bodemverstorende activiteiten er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De lintbebouwing langs de Hei- en Boeicopseweg ligt in een gebied met een middelmatige verwachting op archeologische waarden. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 100 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De bebouwing is voorzien van een zeer hoge verwachting. Rondom het historische element (de bedrijfswoning) is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan of gelijk aan 30 m2 en dieper dan 30 cm. Voor de zuidzijde van het perceel geldt een hoge verwachting tussen 1,5 en 5 meter beneden maaiveld. Bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m2 of gelijk aan 150 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Op basis van de verwachtingswaarden zijn op de verbeelding archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Indien de genoemde dieptes worden overschreden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit geldt tevens voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen de genoemde oppervlaktematen overschrijdt.
Conclusie
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk omdat bovengenoemde marges worden overschreden. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden in het plangebied.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een hoveniersbedrijf met een beperkte oppervlakte en overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In afwijking hiervan bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad geen exploitatieplan hoeft vast te stellen indien:
Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro zal geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien:
Aangezien op grond van bovenstaande voor de gemeente Zederik geen kosten zijn verbonden aan het opstellen en uitvoeren van het bestemmingsplan, is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
Voortraject
De initiatiefnemer heeft de ontwikkeling voorgelegd aan de eigenaren van de omliggende percelen. Alle buren hebben aangegeven met de beoogde ontwikkeling in te kunnen stemmen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is ingediend door:
De zienswijze is binnen de daarvoor gestelde termijn binnengekomen en derhalve ontvankelijk. De zienswijze wordt hieronder samengevat en voorzien van een antwoord.
Samenvatting
Reactie gemeente
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik'. Voor de vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid in de regels is gebruik gemaakt van voorontwerpbestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Agrarisch
De bestaande agrarische gronden ten westen van het hoveniersbedrijf zijn conform het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Om ontsluiting en parkeren ten behoeve van het hoveniersbedrijf mogelijk te maken, zijn deze functies aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd.
Bedrijf
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is het hoveniersbedrijf van de functieaanduiding 'hovenier' voorzien. De bestaande bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse toegestaan. Na beëindiging zijn uitsluitend identieke bedrijfsactiviteiten of bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Op de verbeelding is de begrenzing van de bebouwing vastgelegd. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is alleen de vorm van het bouwvlak aangepast. De oppervlakte van het bouwvlak is niet gewijzigd.
Waarde - Archeologie 1/2/5 (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.
'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'
Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied van de provincie Zuid-Holland. De bescherming is vormgegeven door een beperking van de ter plaatse geldende bouwregels en werken, geen bouwwerken zijnde.