direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: voormalig tuincentrum Ameide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0707.BPAMDTIENDWEG17-VA01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een verkennend bodemonderzoek voor een deel van het terrein (de weide). Dit bodemonderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. Op basis hiervan kan aangenomen worden dat de beoogde functies (wonen en bedrijventerrein) gerealiseerd kunnen worden. Voor het andere deel is een historisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van dat historische onderzoek is er geen reden een vervuiling te verwachten. Die verwachting gecombineerd met het verkennende onderzoek op het direct aangrenzende terrein maakt dat het niet aannemelijk is dat het aspect bodem de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat. Op het moment dat een omgevingsvergunning aangevraagd wordt dient voor het gehele terrein een verkennend bodemonderzoek overlegd te worden op basis van de bouwverordening.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

De gemeente Zederik heeft in 2007 een Rapport Luchtkwaliteit opgesteld. Dit rapport betreft de rapportage over de luchtkwaliteit van de gemeente Zederik in de provincie Zuid-Holland voor het jaar 2007, conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 als gewijzigd d.d. 25 juni 2008. Wat betreft de in de Wet milieubeheer genoemde stoffen worden geen normen overschreden nabij het plangebied.

Het plan voorziet in maximaal 19 woningen en maximaal 8 bedrijven van een maximale categorie 2. Met deze ingrepen zal de verkeersaantrekkende werking gematigd veranderen en hiermee niet in betekende mate een bijdrage geven op het aspect lucht.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    - verzorgingstehuizen;
    - psychiatrische inrichtingen;
    - medisch centra;
    - poliklinieken;
    - medische kleuterdagverblijven.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai van de Tiendweg. Uit de verkeerstellingen (dec.2011) volgt dat de dagintensiteit ter plaatse 1.400 mvt is. Aangezien de weg een 30 km-weg is, is het vanuit de Wet geluidhinder niet verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Ter zekerstelling, en om te voldoen aan de onderzoekplicht in het kader van de Wro is toch een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek (zie bijlage) blijkt dat de geluidbelasting op gevels van de kopwoningen ten gevolge van het wegverkeer op de Tiendweg maximaal Lden = 52 dB in het peiljaar 2022 bedraagt. Dit is inclusief de aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt hiermee met 4 dB overschreden. Hiervoor is een hogere grenswaardeprocedure nodig welke gelijk op loopt met de procedure van voorliggend bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is op het aspect weglawaai uitvoerbaar.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plangebied vormt de overgang van een rustige woonstraat Tiendweg naar een (klein en lokaal) bedrijventerrein Zodeslagen met categorie 3.1. Het ontwerp houdt hier rekening mee door tussen de woningen en het bedrijventerrein twee gebouwen te projecteren waarin lichte bedrijven komen. Deze bedrijfsgebouwen vormen zo een goede overgang / buffer tussen het bedrijventerrein Zodeslagen en de woningen. Deze bedrijfsgebouwen (in het plangebied!) liggen op gemiddeld 20 meter van de nieuwe woningen. De kortste afstand bedraagt 17,5 meter.

In lijn met de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt rekening gehouden met de woningen bij het bepalen van de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsgebouwen. Omdat de achterzijde van het woongebied als overgangszone naar het bedrijventerrein is te kenmerken als een gemengd gebied (zie ook artikel 1.45 gemengd gebied) is een afstandsstap kleiner te verantwoorden. Waar de indicatief aan te houden afstand voor milieucategorie 2, 30 meter is wordt dit via de stap 'terug' 10 meter. Dat houdt in dat de gehele bedrijventerreinbestemming in dit plan direct tot categorie 2 wordt bestemd. Deze afstandsstap terug geldt voor geluid. Geluid is doorgaans de meest bepalende milieucategorie. De stap terug geldt niet voor het aspect geur en gevaar. De regels houden hier rekening mee.

Vanuit het bovenstaande is aangetoond dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van de milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van de website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDTIENDWEG17-VA01_0013.jpg"

In en om het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het BEVI. De wegen rondom het plangebied worden niet gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die gevaarlijke stoffen transporteren. Een nader onderzoek naar externe veiligheid is daarom niet noodzakelijk.