Plan: | Grote Bedrijventerreinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0703.GSBTBP-va01 |
Toetsingskader
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
Natuurbeschermingswet 1998
Bescherming van Natura 2000-gebieden is in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet). Deze wet:
Voor Natura 2000-gebieden gelden onder meer de volgende verplichtingen:
Voor habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd ten aanzien van de oppervlakte en de kwaliteit van het betreffende habitat. Voor habitattypen die in een gunstige staat van instandhouding verkeren betreft het instandhoudingsdoel veelal behoud van de oppervlakte en/of behoud van de kwaliteit van het betreffende habitat. Voor habitattypen die in een ongunstige staat van instandhouding verkeren betreft het instandhoudingsdoel veelal uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit van het betreffende habitat. Ten aanzien van voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen wordt een herstelopgave (uitbreiding oppervlakte en/of verbetering kwaliteit) uitgewerkt in het Natura 2000 beheerplan dat voor ieder Natura 2000-gebied wordt opgesteld. Een herstelopgave hoeft derhalve niet via een ander plan of project gerealiseerd te worden.
Op grond van jurisprudentie dient elke ontwikkeling die het realiseren van de instandhoudingsdoelen bemoeilijkt als een significant negatief effect te worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een ontwikkeling leidt tot extra stikstofdepositie op een habitattype met een verbeterdoelstelling (kwaliteit en/of oppervlakte), terwijl dit habitattype reeds te maken heeft met een achtergronddepositie van stikstof die hoger is dan de kritische depositie van dat habitattype.
Indien dergelijke effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten dan dient een passende beoordeling opgesteld te worden, alsmede een planMER, waarin de effecten op Natura 2000 worden onderzocht.
Referentiesituatie
Het nieuwe bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard, hetgeen concreet betekent dat het bestaande gebruik en bestaande rechten worden voortgezet. Voor het bepalen van eventuele effecten op Natura 2000-gebieden is sprake van een bijzondere situatie. De scenario's moeten namelijk vergeleken worden met de feitelijke, actuele situatie van de natuur in deze gebieden. Onbenutte rechten in vigerende bestemmingsplannen vallen hier dus buiten. In de scenario's is hier rekening mee gehouden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Ffw, aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden gelegen (zie figuur 5.2). Aangezien er geen ontwikkelingen in de Natura 2000-gebieden plaatsvinden, kunnen directe effecten als areaalverlies, versnippering en verandering van waterhuishouding op voorhand worden uitgesloten. Het onderzoek in het kader van het planMER zal zich dan ook richten op verstoring en verontreiniging (stikstofdepositie) als gevolg van de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt.
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende Natura 2000-gebieden aanwezig:
De gebieden Zoommeer en Markiezaat zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie en zijn vanwege de afstand (> 3,3 km) ook niet gevoelig voor verstoring vanaf de bedrijventerreinen. Deze gebieden worden in deze passende beoordeling dan ook buiten beschouwing gelaten.
Figuur 5.2 Natura 2000-gebieden nabij Reimerswaal
Beschrijving Oosterschelde
De Oosterschelde is een voormalig estuarium, dat na de aanleg van de Deltawerken is veranderd in een ondiepe baai met zout water en een gedempt getij. Het gebied herbergt de belangrijkste getijdennatuur van Zuidwest- Nederland in de vorm van droogvallende platen en schorren met de daarbij behorende grote hoeveelheden foeragerende en rustende wadvogels. Onderwater bevindt zich een kleurrijke wereld, boordevol mariene wieren en dieren. Aan de noord- en zuidkant van de Oosterschelde behoort een kralensnoer van binnendijkse terreinen tot het Natura 2000-gebied. Deze zijn rijk aan milieugradiënten en zijn van belang voor onder meer zilte graslanden, broedende en rustende vogels en de Noordse woelmuis. Sinds 2002 heeft de Oosterschelde de status van Nationaal Park.
De Oosterschelde is aangewezen als Habitat- en Vogelrichtlijngebied. In tabel 5.6 zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied opgenomen.
Tabel 5.6 Instandhoudingsdoelstellingen
SVI Landelijk | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Kwal. | Doelst. Pop. | Draagkracht aantal vogels | Draagkracht aantal paren | ||
Habitattypen | |||||||
H1160 | Grote baaien | -- | = | > | |||
H1310A | Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) | - | > | = | |||
H1320 | Slijkgrasvelden | -- | = | = | |||
H1330A | Schorren en zilte graslanden (buitendijks) | - | = | = | |||
H1330B | Schorren en zilte graslanden (binnendijks) | - | > | = | |||
H7140B | Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) | - | > | > | |||
Habitatsoorten | |||||||
H1340 | *Noordse woelmuis | -- | > | = | > | ||
H1365 | Gewone zeehond | + | = | > | > | ||
Broedvogels | |||||||
A081 | Bruine Kiekendief | + | = | = | 19 | ||
A132 | Kluut | - | = | = | 2000* | ||
A137 | Bontbekplevier | - | = | = | 100* | ||
A138 | Strandplevier | -- | > | > | 220* | ||
A191 | Grote stern | -- | = | = | 4000* | ||
A193 | Visdief | - | = | = | 6500* | ||
A194 | Noordse Stern | + | = | = | 20 | ||
A195 | Dwergstern | -- | = | = | 300* | ||
Niet-broedvogels | |||||||
A004 | Dodaars | + | = | = | 80 | ||
A005 | Fuut | - | = | = | 370 | ||
A007 | Kuifduiker | + | = | = | 8 | ||
A017 | Aalscholver | + | = | = | 360 | ||
A026 | Kleine Zilverreiger | + | = | = | 20 | ||
A034 | Lepelaar | + | = | = | 30 | ||
A037 | Kleine Zwaan | - | = | = | |||
A043 | Grauwe Gans | + | = | = | 2300 | ||
A045 | Brandgans | + | = | = | 3100 | ||
A046 | Rotgans | - | = | = | 6300 | ||
A048 | Bergeend | + | = | = | 2900 | ||
A050 | Smient | + | = | = | 12000 | ||
A051 | Krakeend | + | = | = | 130 | ||
A052 | Wintertaling | - | = | = | 1000 | ||
A053 | Wilde eend | + | = | = | 5500 | ||
A054 | Pijlstaart | - | = | = | 730 | ||
A056 | Slobeend | + | = | = | 940 | ||
A067 | Brilduiker | + | = | = | 680 | ||
A069 | Middelste Zaagbek | + | = | = | 350 | ||
A103 | Slechtvalk | + | = | = | 10 | ||
A125 | Meerkoet | - | = | = | 1100 | ||
A130 | Scholekster | -- | = | = | 24000 | ||
A132 | Kluut | - | = | = | 510 | ||
A137 | Bontbekplevier | + | = | = | 280 | ||
A138 | Strandplevier | -- | = | = | 50 | ||
A140 | Goudplevier | -- | = | = | 2000 | ||
A141 | Zilverplevier | + | = | = | 4400 | ||
A142 | Kievit | - | = | = | 4500 | ||
A143 | Kanoet | - | = | = | 7700 | ||
A144 | Drieteenstrandloper | - | = | = | 260 | ||
A149 | Bonte strandloper | + | = | = | 14100 | ||
A157 | Rosse grutto | + | = | = | 4200 | ||
A160 | Wulp | + | = | = | 6400 | ||
A161 | Zwarte ruiter | + | = | = | 310 | ||
A162 | Tureluur | - | = | = | 1600 | ||
A164 | Groenpootruiter | + | = | = | 150 | ||
A169 | Steenloper | -- | = | = | 580 |
Legenda | |
W | Kernopgave met wateropgave |
? | Sense of urgency: beheeropgave |
? | Sense of urgency opgave m.b.t. watercondities |
SVI landelijk | Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) |
= | Behoudsdoelstelling |
> | Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling |
=(<) | Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering |
Het meest stikstofgevoelige habitattype betreft H7140B Overgangs- en trilveen (veenmosrietlanden) met een kritische depositie van 714 mol/ha/jr. De achtergronddepositie in het Natura 2000-gebied is op de oevers en binnendijks overal hoger (ca. 770 – 1520 mol N/ha/jr.) dan deze kritische depositiewaarde, zodat ook bij een geringe extra stikstofdepositie significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Op de oevers en binnendijks zijn ook de habitattypen H1310A en H1330B gelegen. De ligging van de habitattypen wordt hieronder nader beschreven.
Tabel 5.7 Kritische depositiewaarden habitattypen Oosterschelde
KDW in mol N/ha/jr. | ||
H1160 | Grote baaien | > 2400 |
H1310A | Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) | 1643 |
H1320 | Slijkgrasvelden | 1643 |
H1330A | Schorren en zilte graslanden (buitendijks) | 1571 |
H1330B | Schorren en zilte graslanden (binnendijks) | 1571 |
H7140B | Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) | 714 |
H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)
H1310A komt binnendijks voor, in combinatie met H1330B, aan de zuidkust van Schouwen (in vrijwel alle traditionele inlagen en karrenvelden, natuurontwikkelingsbieden in het kader van Plan Tureluur gebieden, Koudekerksche Inlagen, Inlaag Zuidhoek), in beperkte oppervlakken in de Koude- en Kaarspolder en in de Deesche Watergang. H1310_A wordt verder gevonden in het Krekengebied Ouwerkerk. Een voorwaarde voor het ontwikkelen van dit habitattype is de aanwezigheid van zout (kwel)water.
H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
Dit habitattype komt voor in combinatie met H1310A, zie hierboven. Verder komt het type voor aan de zuidkust van Tholen (Scherpenissepolder en de Noordpolder). Een voorwaarde voor het ontwikkelen van dit habitattype is de aanwezigheid van zout (kwel)water.
H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
Dit habitattype wordt amper aangetroffen in de Oosterschelde. Er ligt ruwweg 1 – 2 hectare in de Inlaag Vlietepolder. Het precieze areaal in de Vlietepolder en de rest van de Oosterschelde is niet bekend.
De overige kwalificerende (vogel)soorten leven in dynamische, zoute, voedselrijke en/of kalkrijke habitats en zijn om die reden niet gevoelig voor extra stikstofdepositie.
Beschrijving Westerschelde & Saeftinghe
De Westerschelde is de zuidelijke tak in het oorspronkelijke mondingsgebied van de rivier de Schelde. Het is de enige zeetak in de Delta waar nu nog sprake is van een estuarium met open verbinding naar zee. Het betreft een zeer dynamisch gebied, mede door de trechtervorm ervan, waarin het getijverschil naar achteren erg groot wordt. Het estuarium bestaat uit diepe en ondiepe wateren, bij eb droogvallende zand- en slikplaten en schorren. Onder de schorren langs de Westerschelde bevindt zich het grootste schorrengebied van ons land: het Verdronken Land van Saeftinghe. Door het grote getijverschil bevat het Verdronken Land van Saeftinghe zeer hoge oeverwallen en brede geulen. Buitengaats ligt de verzande slufter van de Verdronken Zwarte Polder nog in het gebied. In het mondingsgebied is verder nog sprake van duinvorming bij Rammekenshoek, de Kaloot en op de Hooge Platen. Binnendijks liggen een aantal gebieden met aan het estuarium gekoppelde natuur: Rammekenshoek, Inlaag 1887, Bathse Kreek, Inlaag Hoofdplaat en Herdijkte Zwarte Polder.
Dit gebied is op 23 december 2009 door de minister van LNV (nu EZ) definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Het is zowel Habitat- als Vogelrichtlijngebied. In tabel 5.8 is een overzicht opgenomen van de instandhoudingsdoelen voor dit gebied.
Tabel 5.8 Instandhoudingdoelen Westerschelde Saeftinghe
SVI Landelijk | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Kwal. | Doelst. Pop. | Draagkracht aantal vogels | Draagkracht aantal paren | ||
Habitattypen | |||||||
H1110B | Permanent overstroomde zandbanken (Noordzee-kustzone) | - | = | = | |||
H1130 | Estuaria | -- | > | > | |||
H1310A | Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) | - | > | = | |||
H1310B | Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) | + | = | = | |||
H1320 | Slijkgrasvelden | -- | = | = | |||
H1330A | Schorren en zilte graslanden (buitendijks) | - | > | > | |||
H1330B | Schorren en zilte graslanden (binnendijks) | - | = | = | |||
H2110 | Embryonale duinen | + | = | = | |||
H2120 | Witte duinen | - | = | = | |||
H2160 | Duindoornstruwelen | + | = | = | |||
H2190B | Vochtige duinvalleien (kalkrijk) | - | = | = | |||
Habitatsoorten | |||||||
H1014 | Nauwe korfslak | - | = | = | = | ||
H1095 | Zeeprik | - | = | = | > | ||
H1099 | Rivierprik | - | = | = | > | ||
H1103 | Fint | -- | = | = | > | ||
H1365 | Gewone zeehond | + | = | > | > | ||
H1903 | Groenknolorchis | -- | = | = | = | ||
Broedvogels | |||||||
A081 | Bruine Kiekendief | + | = | = | 20 | ||
A132 | Kluut | - | = | = | 2000* | ||
A137 | Bontbekplevier | - | = | = | 100* | ||
A138 | Strandplevier | -- | = | = | 220* | ||
A176 | Zwartkopmeeuw | + | = | = | 400* | ||
A191 | Grote stern | -- | = | = | 4000* | ||
A193 | Visdief | - | = | = | 6500* | ||
A195 | Dwergstern | -- | = | = | 300* | ||
A272 | Blauwborst | + | = | = | 450 | ||
Niet-broedvogels | |||||||
A005 | Fuut | - | = | = | 100 | ||
A026 | Kleine Zilverreiger | + | = | = | 40 | ||
A034 | Lepelaar | + | = | = | 30 | ||
A041 | Kolgans | + | = | = | 380 | ||
A043 | Grauwe Gans | + | = | = | 16600 | ||
A048 | Bergeend | + | = | = | 4500 | ||
A050 | Smient | + | = | = | 16600 | ||
A051 | Krakeend | + | = | = | 40 | ||
A052 | Wintertaling | - | = | = | 1100 | ||
A053 | Wilde eend | + | = | = | 11700 | ||
A054 | Pijlstaart | - | = | = | 1400 | ||
A056 | Slobeend | + | = | = | 70 | ||
A069 | Middelste Zaagbek | + | = | = | 30 | ||
A075 | Zeearend | + | = | = | 2 | ||
A103 | Slechtvalk | + | = | = | 8 | ||
A130 | Scholekster | -- | = | = | 7500 | ||
A132 | Kluut | - | = | = | 540 | ||
A137 | Bontbekplevier | + | = | = | 430 | ||
A138 | Strandplevier | -- | = | = | 80 | ||
A140 | Goudplevier | -- | = | = | 1600 | ||
A141 | Zilverplevier | + | = | = | 1500 | ||
A142 | Kievit | - | = | = | 4100 | ||
A143 | Kanoet | - | = | = | 600 | ||
A144 | Drieteenstrandloper | - | = | = | 1000 | ||
A149 | Bonte strandloper | + | = | = | 15100 | ||
A157 | Rosse grutto | + | = | = | 1200 | ||
A160 | Wulp | + | = | = | 2500 | ||
A161 | Zwarte ruiter | + | = | = | 270 | ||
A162 | Tureluur | - | = | = | 1100 | ||
A164 | Groenpootruiter | + | = | = | 90 | ||
A169 | Steenloper | -- | = | = | 230 |
De meest stikstofgevoelige habitattypen betreffen H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte Duinen en H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk), allen met een kritische depositie (KDW) van 1429 mol N/ha/jr. Voor deze habitattypen is een doelstelling geformuleerd voor behoud van oppervlakte en kwaliteit. Het habitattype H2190B Vochtige duinvalleien wordt in beperkt oppervlak aangetroffen in Inlaag Hoofdplaat (RWS, 2009). Ter plaatse is de achtergronddepositie in de huidige situatie iets lager dan de KDW, namelijk < 1310 mol N/ha/jr. Dat betekent dat een toename van de stikstofdepositie eventueel toch kan leiden tot significant negatieve effecten. Voor de Embryonale duinen en Witten duinen geldt dat de achtergronddepositie ruim lager is.
Het eveneens stikstofgevoelige habitattype H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)komt op beperkte schaal voor in de Westerschelde. Het is de laatste jaren op de meeste plaatsen toegenomen, doordat de hoogste plaatdelen zich uitbreiden, waar onder andere dit habitattype van profiteert. Het habitattype komt voor op de overgang van slik naar schor, en wordt aangetroffen in schorren van de Verdronken Zwarte Polder, Paulinaschor, Hellegatschor, het Verdronken land van Saeftinge, het Schor bij Waarde, het Zuidgors, in de Sloehaven, en op de Hooge Platen en de Plaat van Walsoorden. In schorren komt het habitattype verder voor aan de randen, op regelmatig door zeewater overspoelde slibrijke en zandige plaatsen. Ook binnendijks wordt het habitattype aangetroffen, en wel nabij Ellewoutsdijk in Inlaag 2005 en mogelijk ook in Inlaag 1887. Binnendijks komt het habitattype voor in dynamische samenstelling met H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks). In de Inlaag 2005, Inlaag 1887 en Zuidgors is de achtergronddepositie in 2011 hoger dan de KDW van beide habitattypen. Dat betekent dat een toename van de stikstofdepositie kan leiden tot significant negatieve effecten.
KDW in mol N/ha/jr. | Achtergronddepositie 2011/2020 * | |||
H1110B | Permanent overstroomde zandbanken (Noordzee-kustzone) | > 2400 | Nvt | |
H1130 | Estuaria | > 2400 | Nvt | |
H1310A | Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) | 1643 | 1680 | 1400 |
H1310B | Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) | 1500 | < 856 | |
H1320 | Slijkgrasvelden | 1643 | < 1330 | |
H1330A | Schorren en zilte graslanden (buitendijks) | 1571 | 1680 | 1400 |
H1330B | Schorren en zilte graslanden (binnendijks) | 1571 | 1720 | 1430 |
H2110 | Embryonale duinen | 1429 | < 1260 | |
H2120 | Witte duinen | 1429 | < 1099 | |
H2160 | Duindoornstruwelen | 2000 | Nvt | |
H2190B | Vochtige duinvalleien (kalkrijk) | 1429 | < 1310 |
* Voor de achtergronddepositie is uitgegaan van de gegevens van de depositiekaarten van het RIVM. Er is geen rekening gehouden met de Notitie Duinenbijtelling van Alterra (2012). Uit onderzoek blijkt dat de achtergronddepositie in de duingebieden hoger is dan modelmatig berekend wordt. Voor de Zeeuwse gebieden is de onderzoeksperiode echter nog te kort (< 1 jaar) om hier conclusies aan te kunnen verbinden.
Voor het habitattype H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) is een doelstelling geformuleerd voor uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit. Zoals beschreven in het ontwerpaanwijzigsbesluit komt het habitattype in grote oppervlakken voor in het oostelijk deel (Verdronken land van Saeftinge, Bathse schor, schor bij Waarde, Plaat van Walsoorden, Platen van Hulst en Zuidgors). In het westelijk deel wordt dit type minder aangetroffen. Hier is het areaal enigszins afgenomen als gevolg van schorranderosie. In de Westerschelde wordt een optimale functionele omvang van tientallen hectares aaneengesloten aangetroffen in het Verdronken land van Saeftinge en diverse andere schorren. Wel is het hoge schor oververtegenwoordigd doordat de schorren verouderen. Een kwaliteitsverbetering zou dus gezocht kunnen worden in het streven naar een meer complete zonering van laag schor en hoog schor. Ter plaatse van het Verdronken land van Saeftinge is in enkele kilometerhokken op de rand van het vaste land, nabij Emmadorp de achtergronddepositie in 2011 hoger dan de KDW. Dat betekent dat een toename van de stikstofdepositie kan leiden tot significant negatieve effecten.
De kwalificerende soorten groenknolorchis en nauwe korfslak zijn gebonden aan de vochtige duinvalleien en kunnen qua stikstofgevoeligheid worden gelijkgesteld met het habitattype H2190B Vochtige Duinvalleien.
De overige kwalificerende (vogel)soorten leven in dynamische, zoute, voedselrijke en/of kalkrijke habitattypen en zijn om die reden niet gevoelig voor extra stikstofdepositie.
Beschrijving Brabantse Wal
De Brabantse Wal vormt het westelijke uiteinde van het Pleistocene zandgebied van Zuid-Nederland. Door de eroderende werking van de Schelde is een voor Nederlandse begrippen spectaculaire overgang ontstaan van het zandlandschap naar het Zeeuwse kleilandschap: de 'wal'. Bovenop deze wal ligt een gebied met bossen, droge en natte heiden, landbouwontginningen, kleine stuifzanden en enkele van Brabants grootste vennen. Een groot deel van dit gebied is aangemeld onder de Vogelrichtlijn, een kleiner (zuidelijk gelegen) deel onder de Habitatrichtlijn. In tabel 5.9 zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied opgenomen.
Tabel 5.9 Instandhoudingsdoelstellingen
SVI Landelijk | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Kwal. | Doelst. Pop. | Draagkracht aantal vogels | Draagkracht aantal paren | ||
Habitattypen | |||||||
H2310 | Stuifzandheiden met struikhei | -- | > | > | |||
H2330 | Zandverstuivingen | -- | > | > | |||
H3110 | Zeer zwakgebufferde vennen | -- | > | > | |||
H3130 | Zwakgebufferde vennen | - | = | = | |||
H3160 | Zure vennen | - | = | > | |||
H4010A | Vochtige heiden (hogere zandgronden) | - | > | > | |||
Habitatsoorten | |||||||
H1166 | Kamsalamander | - | = | = | = | ||
H1831 | Drijvende waterweegbree | - | > | = | = | ||
Broedvogels | |||||||
A004 | Dodaars | + | = | > | 40 | ||
A008 | Geoorde fuut | + | = | > | 40 | ||
A072 | Wespendief | + | = | = | 10 | ||
A224 | Nachtzwaluw | - | = | = | 80 | ||
A236 | Zwarte Specht | + | = | = | 40 | ||
A246 | Boomleeuwerik | + | = | = | 100 |
De kwalificerende habitattypen zijn allen zeer stikstofgevoelig waarbij de zwakgebufferde ven-habitattypen het meest kritisch zijn, zoals tabel 5.10 laat zien. De achtergronddepositie ligt hier overal ver boven de KDW van alle habitattypen. De ligging van de habitattypen wordt hieronder nader beschreven. In bijlage x is een habitattypenkaart opgenomen.
Tabel 5.10 Kritische depositiewaarden habitattypen Brabantse Wal
Habitattypen | Kritische depositiewaarde mol N/ha/jr. |
|
H2310 | Stuifzandheiden met struikhei | 1071 |
H2330 | Zandverstuivingen | 714 |
H3110 | Zeer zwakgebufferde vennen | 429 |
H3130 | Zwakgebufferde vennen | 571 |
H3160 | Zure vennen | 714 |
H4010A | Vochtige heiden (hogere zandgronden) | 1214 |
H2310 stuifzandheiden met struikhei
Het habitattype stuifzandheiden met struikhei komt voor in mozaïek met het habitattype H2330 zandverstuivingen en als kleine, geïsoleerde stukken. Voor duurzame instandhouding en ontwikkeling van een completer ecosysteem is vergroting van kleine stukken tot een meer aaneengesloten, robuustere hoeveelheid open heide noodzakelijk. Het gebied is van belang gezien de ligging op de grens met België.
H2330 zandverstuivingen
Het habitattype zandverstuivingen komt voornamelijk voor op een militair oefenterrein en bestaat vrijwel alleen uit open zand, de oefeningen worden echter sterk verminderd, waarmee mogelijkheden ontstaan voor ontwikkeling van stuifzandbegroeiingen (kwaliteitsverbetering).
H3110 zeer zwakgebufferde vennen
Het habitattype zeer zwakgebufferde vennen komt voor in het Groote meer, waar kleine biesvaren aanwezig is. In het verleden heeft hier ook waterlobelia gestaan. Het gaat hierbij om één van de weinige gebieden in ons land waar zeer zwak gebufferde vennen voorkomen en waar uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van dit type, ondanks de slechte staat, te realiseren is. Hierdoor kan op termijn het gebied een zeer grote bijdrage leveren aan het landelijke doel voor het habitattype.
H3130 zwak gebufferde vennen
Het habitattype zwak gebufferde vennen komt samen met habitattype H3110 zeer zwak gebufferde vennen voor in het Groote Meer.
H3160 zure vennen
Het habitattype zure vennen komt voor in het merendeel van de aanwezige vennen. Deels is de kwaliteit matig ontwikkeld door eutrofiëring en verdroging.
H4010A vochtige heiden
Het habitattype vochtige heiden, hogere zandgronden (subtype A) komt over een beperkte oppervlakte in het gebied voor (in de nabijheid van de vennen), waarbij kwaliteitsverbetering mogelijk is. Uitbreiding oppervlakte loopt parallel met uitbreiding van habitattypen H3110 zeer zwakgebufferde vennen en H3130 zwak gebufferde vennen.
Ook de kwalificerende soorten zijn in meer of mindere mate stikstofgevoelig vanwege hun afhankelijkheid van voedselarme, schaarsbegroeide habitats.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl). Aangezien ecologische gegevens snel verouderen (circa 3 jaar) en er geen concrete (bouw)initiatieven zijn, is er geen gebieddekkend veldonderzoek uitgevoerd.
Het plangebied is grotendeels in gebruik als bedrijventerrein. De gronden worden intensief gebruikt, zodat de ecologische waarde laag is. Hieronder is aangegeven welke ecologische waarde wel te verwachten zijn.
Vogels
In de groenstroken op en langs de bedrijventerreinen komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan soorten als de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn.
De bomen en mogelijk ook sommige bedrijfsgebouwen kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en watergangen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaarder beschermde soorten worden hier niet verwacht.
Vissen
In de watergangen komen waarschijnlijk de beschermde kleine modderkruiper en paling voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 5.11 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.11 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
|
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper en paling | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | o.a. buizerd, gierzwaluw en huismus |
Gebiedsbescherming
Verstoring
Het bestemmingsplan maakt het in gebruik nemen van nu nog lege bedrijfspercelen, bedrijfswisselingen en invulling van de reeds planologisch geregelde uitbreidingsruimte mogelijk. De bedrijventerreinen Nishoek en De Poort, waarbij op De Poort nog sprake is van nog in te vullen, reeds planologisch geregelde uitbreidingsruimte, liggen op relatief ruime afstand van de Natura 2000-gebieden, verstoring treedt niet op. Op het bedrijventerrein Olzendepolder wordt toename van verstoring eveneens niet verwacht, omdat thans ook reeds sprake is van intensief gebruik (laden, lossen, bedrijfsmatige activiteiten, verkeer). Op het bedrijventerrein Korringaweg wordt de feitelijke situatie bestemd, er is geen sprake van uitbreiding of bedrijfswisselingen (in een andere dan de aanwezige schaal- en schelpdierverwerkende industrie). Verstoring kan voor dit bedrijventerrein geheel worden uitgesloten.
Barrièrewerking
Het bestemmingsplan maakt plaatsing van kleine windmolens mogelijk. Het betreft geen grote opstellingen van windmolens, maar per bouwkavel bestaat de mogelijkheid om een windmolen te realiseren. De windmolens worden ook niet op een open terrein gerealiseerd, maar op bestaande bedrijventerreinen. Op en langs de bedrijventerreinen De Poort en Nishoek is reeds een (min of meer) oost-west lopende hoogspanningsverbinding aanwezig. De nieuwe windmolens kunnen leiden tot individuele aanvliegslachtoffers, maar doordat er geen lange lijnopstellingen ontstaan is er voor vogels voldoende ruimte om van west naar oost of van zuid naar noord en vice versa te vliegen. Het plaatsen van windmolens is dan ook niet van invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels in de Wester- en Oosterschelde.
Stikstofdepositie als gevolg van bedrijven
Stikstofdepositie heeft invloed op de kwaliteit van Natura 2000 gebieden. De mogelijke effecten als gevolg van de in het bestemmingsplan toegelaten bedrijven en nog in te vullen planologisch geregelde uitbreidingsruimte moeten daarom worden beschouwd. Achtereenvolgens wordt per bedrijventerrein kwalitatief gemotiveerd of sprake zal zijn van toenamen van de stikstofdepositie. Relevant daarbij is of sprake is van nieuwe, grootschalige ontwikkelingen.
Korringaweg
Geconcludeerd wordt dat significante toename in de depositie van stikstof op de omliggende gebieden is uit te sluiten.
Olzendepolder
Geconcludeerd wordt dat geen significante toename in de depositie van stikstof op de omliggende gebieden is te verwachten.
Nishoek
Geconcludeerd wordt dat geen significante toename in de depositie van stikstof op de omliggende gebieden is te verwachten.
De Poort
Geconcludeerd wordt dat geen significante toename in de depositie van stikstof op de omliggende gebieden is te verwachten.
Stikstofdepositie als gevolg van verkeer
De Poort
Als gevolg van de uitbreidingsmogelijkheden op bedrijventerrein De Poort neemt de verkeersgeneratie met circa 1.330 mvt/werkdagetmaal toe. Het verkeer verdeelt zich over het bestaande wegennet. Het verkeer zal zich vanaf de A58 in oost- en westrichting verdelen en zich dan verder op het onderliggende wegennet verdelen. Richting het westen komen de wegen niet in de buurt van gevoelige habittypen in de Wester- en Oosterschelde. Ook richting het oosten liggen de A58 en A4 op ruime afstand van de stikstofgevoelige habitattypen in de Brabantse Wal. De zeer beperkte toename van het verkeer op de A58, 0,95% (zie tabel 5.4), leidt dan ook niet tot negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden.
Korringaweg, Olzendepolder, Nishoek
Alleen de bedrijventerreinen Olzendepolder en Nishoek kennen nog een beperkte ontwikkelingsruimte (onbenutte percelen). De verkeersgeneratie van beide bedrijventerreinen bedraagt 1.050 mvt/werkdagetmaal. Ook hier geldt dat de hoofdontsluitingswegen op ruime afstand van de gevoelige habitattypen in de Wester- en Oosterschelde en de Brabantse Wal liggen. De zeer beperkte toename van het verkeer op de A58, 0,6% (zie tabel 5.4), leidt dan ook niet tot negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden.
De zeer beperkte cumulatieve verkeerstoename, circa 1,5%, leidt eveneens niet tot negatieve effecten op Natura 2000.
Soortbescherming
De ecologische waarden van de bedrijventerreinen zijn over het algemeen laag.
Uitbreidingsmogelijkheden en bedrijfswisselingen
Op bedrijventerrein Korringaweg zullen geen uitbreidingen en bedrijfswisselingen plaatsvinden. Negatieve effecten op soorten zijn hier uit te sluiten. Op de bedrijventerreinen Olzendepolder en Nishoek zijn bedrijfswisselingen wel mogelijk. Dit kan in incidentele gevallen leiden tot aantasting van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels. Over het algemeen zal de bebouwing hier echter ongeschikt voor zijn. In sommige gevallen zijn misschien ook aanpassingen aan watergangen en groenstructuren noodzakelijk, maar dit is niet erg waarschijnlijk. Op bedrijventerrein De Poort vindt uitbreiding plaats. Op deze gronden zijn alleen licht beschermde tabel 1-soorten aanwezig. De uitbreiding wordt ook landschappelijk ingepast, wat leidt tot een uitbreiding van het leefgebied van de reeds aanwezige soorten.
Windmolens
De realisatie van windmolens op de bedrijventerreinen kan leiden tot meer aanvliegslachtoffers onder vleermuizen en vogels. Doordat geen grote/lange lijnopstellingen worden gerealiseerd, zal het effect op eventuele vliegroutes beperkt zijn.
Overtreding van de Flora- en faunawet moet echter altijd worden voorkomen door deze effecten te mitigeren en/of compenseren. Voor genoemde soorten zijn diverse maatregelen mogelijk, zoals het verplaatsen van soorten, het graven van nieuwe watergangen en het creëren van nieuwe verblijfplaatsen. Grootschalige en blijvende negatieve effecten op de beschermde soorten in het plangebied kunnen dan ook worden uitgesloten.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering.