direct naar inhoud van 5.1 Planmer-plicht en aanpak planMER
Plan: Grote Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.GSBTBP-va01

5.1 Planmer-plicht en aanpak planMER

5.1.1 Inleiding en leeswijzer hoofdstuk 5

Voor bedrijventerreinen geldt dat de milieuaspecten in een bestemmingsplan een grote rol spelen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen de bedrijven als milieubelastende bron en milieugevoelige functies in de omgeving (milieuzonering). Ook andere aspecten hebben invloed op de milieusituatie op en rond bedrijventerreinen.

Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieuaspect wordt ingegaan op:

  • het toetsingskader: eerst wordt bekeken wat het toetsingskader is waaraan het betreffende milieuaspect moet worden getoetst;
  • het onderzoek: vervolgens is het onderzoek opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de beschrijving van de referentiesituatie (zie daarvoor ook hoofdstuk 3) en de milieueffecten van de plansituatie zoals in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt;
  • de conclusie: elke paragraaf sluit af met een conclusie over de gevolgen van het milieuaspect voor dit bestemmingsplan.

Het milieuhoofdstuk is op een dusdanige manier opgesteld dat het tevens dient als planMER. In de paragrafen 5.1.2 en 5.1.3 wordt ingegaan op de planmer-plicht en aanpak van het planMER.

5.1.2 Planmer-plicht

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planmer);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Met de afkorting MER wordt het milieueffectrapport bedoeld; mer is de afkorting van milieueffectrapportage (instrument en procedure).

Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:

  • de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planMER is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist is;
  • de projectmer gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie van een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.

Het plangebied voor voorliggend bestemmingsplan biedt plaats aan relatief zware bedrijvigheid. Een deel van de bedrijven die de gemeente toelaat in dit bestemmingsplan kan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn in het kader van het milieuspoor (omgevingsvergunningenprocedure voor milieu). Dit bestemmingsplan vormt daarmee het kader voor deze mogelijk mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan een planMER moet worden opgesteld.

De verplichting om voor dit bestemmingsplan een planMER op te stellen betekent het volgende:

  • in het kader van de milieuvergunning is een mer-beoordeling of projectmerprocedure voor dergelijke activiteiten nog steeds noodzakelijk: de opgestelde planMER verandert daar niets aan. De systematiek van het Besluit mer is dusdanig dat elk plan dat het kader biedt planmer-plichtig is, maar dat voor het uiteindelijk besluit dat de activiteit mogelijk maakt (in dit geval de milieuvergunning) een projectmer of mer-beoordeling noodzakelijk is.
  • Wel is de vestiging van deze activiteit rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan: er hoeft te zijner tijd geen herziening van het bestemmingsplan met bijbehorende planMER meer plaats te vinden.

5.1.3 Reikwijdte en detailniveau

PlanMER geïntegreerd in het milieuhoofdstuk

De vorm van een planMER is vrij en niet aan regels gebonden. In een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein (in dit geval meerdere bedrijventerreinen) wordt altijd al veel aandacht besteed aan verschillende milieuaspecten. Dezelfde milieuaspecten dienen tevens te worden behandeld in het planMER. Om deze reden is ervoor gekozen om het milieuhoofdstuk in dit bestemmingsplan op een dusdanige manier vorm te geven dat het tevens als planMER fungeert. Hiermee wordt ook bereikt dat de milieu-informatie op één plek in het bestemmingsplan aanwezig is, in plaats van in verschillende hoofdstukken.

In dit milieuhoofdstuk zijn de resultaten van het milieuonderzoek systematisch beschreven (passend bij de mer-methodiek). Derhalve is in de sectorale milieuparagrafen zoveel mogelijk (met uitzondering van enkele paragrafen) bij het onderzoek onderscheid gemaakt in de beschrijving van de referentiesituatie en de milieueffecten van de plansituatie. De paragrafen worden afgesloten met een conclusie.

Referentiesituatie

De milieueffecten van de beoogde ontwikkelingen zullen worden vergeleken met de referentiesituatie. De referentiesituatie betreft de huidige situatie plus de autonome ontwikkelingen.

Autonome ontwikkelingen

Dit betreft toekomstige zekere ontwikkelingen binnen en buiten het plangebied. Hieronder valt ook de reeds bestemde (en met een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor bouwen bevestigde) ruimte die met grote zekerheid op korte termijn ingevuld wordt. Activiteiten waarover nog geen (ontwerp)besluit is genomen horen in principe niet tot de autonome ontwikkeling. Uitzondering hierop kunnen activiteiten zijn in het studiegebied, waarvan de kans groot is dat deze in de nabije toekomst gerealiseerd worden.

  • Binnen het plangebied wordt de huidige situatie beschouwd als de referentiesituatie. Er worden buiten de beoogde ontwikkeling namelijk geen andere realistische ontwikkelingen verwacht (er is dus geen reële autonome ontwikkeling in het gebied).
  • Buiten het plangebied vinden geen autonome ontwikkelingen plaats (zekere ontwikkelingen die met een omgevingsvergunning voor bouwen zijn bevestigd) die leiden tot een relevante andere milieusituatie in het plangebied.

Plansituatie

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard. Dat wil zeggen dat het een bestemmingsplan betreft voor verschillende bestaande bedrijventerreinen die grotendeels zijn uitontwikkeld. In de vigerende bestemmingsplannen hebben de bedrijventerreinen ook grotendeels reeds een bedrijfsbestemming. Op ruimtelijk vlak wordt dan ook gesproken over een consoliderend bestemmingsplan.

Dat wil echter niet zeggen dat er vanuit de mer-optiek geen ontwikkelingen mogelijk zijn ten opzichte van de referentiesituatie.

  • De op dit moment nog aanwezige lege bedrijfskavels kunnen in de toekomst gebruikt worden voor bedrijvigheid. Op bedrijventerrein Korringaweg is fysiek geen uitbreidingsruimte meer aanwezig. Voor de terreinen Nishoek en De Poort is nog wel sprake van uitbreiding die als onderdeel van de plansituatie in de onderzoeken mee wordt genomen (deze ontwikkelingen zijn overigens al juridisch planologisch vastgelegd in de bestemmingsplannen Nishoek 2H en De Poort 4H).
  • Er zijn, op basis van de opgenomen milieuzonering, bedrijfswisselingen mogelijk;
  • planmer-plichtige bedrijven (bedrijven die in het milieuspoor mogelijk mer-(beoordelings)plichtig zijn) kunnen zich in het plangebied vestigen of uitbreiden.

De milieuonderzoeken in het planMER richten zich op het beoordelen van de ontwikkelingen die voor de vier bedrijventerreinen worden beoogd. Hiertoe behoren ook het veranderen/vervangen van bestaande bedrijven en bedrijfsactiviteiten. De milieueffecten van het bestemmingsplan zijn beschreven voor zover dat in dit stadium op bestemmingsplanniveau mogelijk is.

Met de genoemde ontwikkelingen wordt in het planMER op de volgende wijze omgegaan.

Opvullen lege kavels/uitbreiding bedrijventerreinen

In dit planMER is voor de verkeersgeneratie van de beoogde planontwikkelingen ervan uitgegaan dat de bestaande bebouwing in het gehele plangebied wordt gehandhaafd en dat nieuwbouw gerealiseerd zal worden op de onbebouwde percelen. Verwezen wordt naar de paragraaf verkeer.

Bedrijfswisselingen en milieuzonering

Voor de bedrijventerreinen Nishoek, De Poort en Olzendepolder geldt dat in het bestemmingsplan is gewerkt met een milieuzonering met daaraan gekoppeld een algemene toelaatbaarheid voor bepaalde categorieën bedrijven. De aanwezige bedrijven passen binnen de aangegeven milieuzonering. Binnen de toegestane milieuzonering kunnen zich bedrijfswisselingen voordoen. Voor bedrijventerrein Korringaweg is geen milieuzonering opgenomen, vanwege de specifieke signatuur van de schaal- en schelpdierverwerkende industrie (zie ook paragraaf 5.2.1). De milieueffecten van de bedrijfwisselingen worden in het planMER op basis van de milieuzonering beschreven.

Mogelijke vestiging/wijziging/uitbreiding van de planmer-plichtige bedrijven

De milieueffecten van de mogelijke vestiging danwel wijziging of uitbreiding van planmer-plichtige bedrijven (bedrijven die in het milieuspoor mogelijk mer-(beoordelings)plichtig zijn) worden op hoofdlijnen op bestemmingsplanniveau in beeld gebracht, voor zover dat in dit stadium van de planvorming mogelijk is. Het is niet bekend of dergelijke bedrijven zich gaan vestigen, hoeveel bedrijven dit betreffen en wat de aard van de bedrijvigheid is. Tevens is logischerwijs nog niet bekend hoe de bedrijfsvoering van de activiteit zal zijn (capaciteit productie, lay-out bebouwing, maatregelen om milieubelasting op de omgeving zo veel mogelijk tegen te gaan door bijvoorbeeld filters, geluidsisolatie, locatie vervoersbewegingen et cetera). Tevens worden, indien relevant, mogelijke maatregelen op hoofdlijnen aangestipt.

In de huidige situatie is slechts een gering aantal planmer-plichtige bedrijven aanwezig. Dit betreft enkele scheepsbouwbedrijven, een metaalhandel, verschillende bedrijven gericht op vervaardiging/reparatie van machines indien hierbij sprake is van het proefdraaien van motoren en een bedrijf gericht op het vervaardigen van rubberproducten.

Voor de toekomst wordt hierin geen structureel andere situatie verwacht.

Globale beschrijving milieueffecten
Het is niet bekend of planmer-plichtige bedrijven zich gaan vestigen of uitbreiden. Tevens is niet bekend hoeveel bedrijven dit betreft, wat de aard van de bedrijvigheid is en op welke locatie dit gebeurt. Tevens is logischerwijs nog niet bekend hoe de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf zal zijn (capaciteit productie, lay-out bebouwing en bedrijfsactiviteiten). Dit betekent dat milieueffecten van individuele (mogelijk planmer-plichtige) bedrijven slechts zeer globaal beschreven kunnen worden.