Plan: | Achterland 4a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0694.BPAchterland4a-VG01 |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet, aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting binnen de locatie aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen.
Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan Achterland 4a te Groot-Ammers. De planlocatie bestaat op dit moment uit twee agrarische gebouwen en een verhard terrein.
Beoogde ontwikkelingen
De planlocatie zal worden heringericht. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet (Ffw) stelt (artikel 2):
De Flora- en faunawet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Derhalve komt gebiedsbescherming niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
Vogels
Volgens het Natuurloket zijn broedvogels niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok.
Mogelijk maken zwaluwen gebruik van de loods als vaste verblijfplaats. In het nabijgelegen opgaand groen, kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, ekster en zwarte kraai hun leefgebied hebben.
Zoogdieren
Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok.
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) geeft aan dat soorten als huisspitsmuis en veldmuis voorkomen, mogelijk maken deze ook gebruik van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied.
Ook zijn verschillende vleermuizen (allen zwaar beschermd) als gewone dwergvleermuis en laatvlieger te verwachten op de planlocatie. Mogelijk biedt de loods vaste verblijfplaatsen aan genoemde vleermuizen. De nabijgelegen bomen maken mogelijk onderdeel uit van een vliegroute of foerageergebied van vleermuizen.
Amfibieën
Gegevens van het Natuurloket laten zien dat amfibieën slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Er is een licht beschermde soort aangetroffen binnen het kilometerhok waarbinnen het plangebied is gelegen. Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker en gewone pad te verwachten op de planlocatie. Er komt volgens de verspreidingsgegevens van RAVON (2008) wel een zwaar beschermde soort voor binnen het betreffende kilometerhok. Naar verwachting gaat het hier om de zwaar beschermde rugstreeppad.
Naar verwachting maakt de rugstreeppad (zwaar beschermd) geen gebruik van het plangebied op dit moment, daarvoor ontbreken de geschikte biotopen. Indien er grondwerkzaamheden plaatsvinden, voor de betreffende planontwikkeling, is het mogelijk dat rugstreeppadden vanuit de omgeving worden aangetrokken en gebruik gaan maken van het plangebied als winterverblijfplaats.
Overige soorten
In het plangebied leven naar verwachting geen beschermde reptielen, insecten of andere soorten. Dergelijke soorten stellen bepaalde eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.4 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | ontheffingsregeling Ffw | |
(categorie 1) | (categorie 2) | (categorie 3) |
huisspitsmuis en veldmuis bruine kikker, groene kikker en gewone pad |
alle soorten inheemse vogels | alle vleermuizen rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden) |
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. De betreffende planwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor deze ingrepen zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten), aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels in de nabije omgeving dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van half maart tot en met half juli) te laten starten. Nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. Vooraf aan de sloop van de loods dient er naar zwaluwen gekeken te worden.
Indien zwaar beschermde soorten als vleermuizen aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van een voorafgaande inventarisatie, in het voorjaar en zomer, moet worden vastgesteld) en aangetast worden door de planontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Naar verwachting zal het in alle gevallen gaan om soorten die regionaal en landelijk vrij algemeen zijn is de gunstige staat van instandhouding na het treffen van maatregelen niet in het geding. Een eventueel benodigde ontheffing zal daarom naar alle waarschijnlijkheid worden verleend.
Ook dient er rekening gehouden te worden met vleermuizen die mogelijk gebruikmaken van de bomen in de nabije omgeving. Indien voor de planontwikkeling bouwlampen gebruikt worden, dient uitstraling naar het omliggende gebied voorkomen te worden door deze bouwlampen 's avonds uit te doen of verlichting af te schermen.
Om vestiging van de rugstreeppad te voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure) kan het her in te richten deel van het plangebied voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met bijvoorbeeld antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
Conclusie