direct naar inhoud van 4.10 Ecologie
Plan: Wijngaarden-West, eerste fase
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0693.BPWGDwestfase1-OH01

4.10 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2 en bevat de resultaten van het in 2010 uitgevoerde ecologische veldonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 3.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit grasland, watergangen en enkele wilgen.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden woningen ontwikkeld. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de woningbouwontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van volgens de Flora- en faunawet (Ffw) beschermde natuurwaarden.

In het plangebied komen mogelijk licht beschermde soorten als zwanenbloem, dotterbloem, mol, egel en velmuis (allen tabel 1) voor. Uit het ecologisch veldonderzoek komt naar voren dat er in het plangebied geen zwaarder beschermde vaatplanten en ongewervelden aanwezig zijn. In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen of broedvogels met vaste nesten aanwezig. Het plangebied heeft ook slechts een marginale functie als jachtgebied voor deze soorten. in de directe omgeving is voldoende geschikt jachtgebied aanwezig.

In de watergangen is de kleine modderkruiper (tabel 2) aangetroffen. Daarnaast vormt het plangebied leefgebied voor de heikker (tabel 3, Bijlage IV EU-Habitatrichtlijn).

Conclusie

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Voor het broedseizoen wordt vaak globaal de periode van 15 maart tot en met 15 juli aangehouden. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Deze verblijfplaatsen zijn echter niet aangetroffen in het plangebied.
  • In de watergangen komt de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens het dempen van/werkzaamheden aan de watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer of initiatiefnemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
  • Het plangebied vormt het leefgebied van de heikikker. Voor deze soort is een ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet nodig.
  • Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen. Het plangebied dient daarom voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied.