direct naar inhoud van Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie
Plan: Buitengebied Giessenlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP8001-vast

Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie

37.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en waar mogelijk verbetering van de ruimtelijke en/of functionele kwaliteit en de versterking van de cultuurhistorische waarde (waaronder archeologische waarden) van de binnen het gebied aanwezige monumenten, beeldbepalende panden, gevelwanden, de landschappelijke en natuurlijke waarden en andere elementen en in samenhang daarmee van de beeldkwaliteit van de openbare ruimte, zoals in de toelichting op de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht is bepaald;
  • b. teneinde de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht te behouden en zo mogelijk te kunnen versterken, zal bij de herinrichting van de openbare ruimte in ieder geval aandacht worden besteed aan:
    • 1. de profilering en indeling van de openbare ruimte alsmede het materiaalgebruik, hieronder mede begrepen straatmeubilair, dienen aan te sluiten op de cultuurhistorische karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht;
  • c. teneinde de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht te behouden en zo mogelijk te versterken, zal bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen binnen het beschermd dorpsgezicht aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
    • 1. de hoofdgebouwen dienen bij herbouw zoveel mogelijk bij de aan de weg gelegen bebouwingsgrens te worden gesitueerd;
    • 2. de bouwvorm van een hoofdgebouw dient georiënteerd te zijn op de verkavelingsstructuur;
    • 3. bij de situering van bijgebouwen dient de openheid van het achterliggende veenweidegebied in belangrijke mate behouden te blijven;
    • 4. de vormgeving van de gevels alsmede de gevelindeling van gebouwen dient in belangrijke mate aan te sluiten op cultuurhistorische kenmerken in de vormgeving en gevelindeling van aangrenzende monumenten of beeldbepalende panden alsmede op het direct op het bouwplan aangrenzende deel van de gevelwand;
    • 5. de horizontale en verticale geleding van gebouwen en de daaraan eigen onderlinge samenhang dient in belangrijke mate aan te sluiten op de horizontale en verticale geleding van de overige gebouwen binnen een (gedeelte van de) gevelwand;
    • 6. de kapvorm en -richting van gebouwen dient in belangrijke mate te worden afgestemd op de binnen een gevelwand voorkomende kapvorm;
    • 7. in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 4 lid 1, mag de goothoogte worden aangepast indien dit uit cultuurhistorisch oogpunt gewenst is;
    • 8. de in diverse historische straten herkenbare opbouw en verloop in kavelgrootte alsmede de massa (hoogte, lengte en breedte) van de hoofdgebouwen, dient bij nieuwbouw te worden aangehouden als uitgangspunt voor de omvang van de bebouwing;
  • d. teneinde de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht te behouden en zo mogelijk te versterken, dient rekening te worden gehouden met de gemeentelijke welstandsnota.
37.2 Bouwregels

Op deze gronden gelden ten behoeve van de in lid 37.1 bedoelde bestemming naast en mogelijk in afwijking van het bepaalde in de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een zadelkap of schildkap dan wel een gebroken kap waarvan de hellingshoek ten minste 45° en ten hoogste 70° bedraagt;
  • b. indien bijgebouwen worden afgedekt met een schuine kap, dient de hellingshoek van deze kap ten minste 30° en ten hoogste 70° te bedragen;
  • c. indien een aanbouw boven de muurplaathoogte van het hoofdgebouw uitkomt, dient de kapvorm en hellingshoek van de aanbouw gelijk te zijn aan die van het hoofdgebouw;
  • d. voor zover niet plat wordt afgedekt dient, indien een aanbouw onder de muurplaathoogte van het hoofdgebouw uitkomt, de hellingshoek van de kap van de aanbouw minder dan 30° te bedragen in het geval van een lessenaarsdak en ten minste 30° en ten hoogste 70° indien het een zadeldak betreft;
  • e. gevels of gedeelten van gevels van hoofdgebouwen alsmede van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover deze een vloeroppervlak hebben van meer dan 6 m² mogen niet anders dan in verweerbare materialen zoals baksteen, hout en natuursteen worden uitgevoerd;
  • f. de schuine daken van hoofdgebouwen alsmede van aanbouwen of bijgebouwen voor zover deze een vloeroppervlak hebben van meer dan 6 m², moeten worden afgedekt met gebakken pannen of met riet;
  • g. in schuine daken mogen dakkapellen worden aangebracht, met dien verstande dat:
    • 1. dakkapellen uitsluitend naast elkaar in één dakvlak mogen worden gebouwd;
    • 2. de hoogte van een dakkapel ten hoogste 1,5 m mag bedragen;
    • 3. de breedte van een dakkapel ten hoogste 2,5 m mag bedragen;
    • 4. de afstand tussen de nok van het hoofdgebouw en de bovenkant van de dakkapel dient, loodrecht gemeten, ten minste 0,6 m te bedragen;
    • 5. de afstand van de dakkapel tot de zijgevel van het hoofdgebouw, de woningscheidende muur dan wel een andere dakkapel, ten minste 0,6 m dient te bedragen;
  • h. onverlet het bepaalde onder g mag, indien het agrarische woningen of voormalige agrarische woningen betreft, de gezamenlijke breedte van de dakkapellen per dakvlak niet meer bedragen dan 20% van de breedte van de gevel;
  • i. uitsluitend en voor zover bedoelde woningen uit meerdere wooneenheden bestaan wordt bovengenoemd percentage verhoogd tot 30.
37.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd om, voor zover het gronden betreft die zijn gelegen binnen de op de verbeelding als 'Waarde - Cultuurhistorie', aangewezen gebieden, in het belang van de bescherming van de waarden die samenhangen met het rijksbeschermd dorpsgezicht nadere eisen te stellen, omtrent de toepassing van materialen als bedoeld in lid 37.2 onder e, hun structuren, textuur en hun kleuren teneinde gevels of geveldelen meer in overeenstemming te brengen met de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht, zoals genoemd in lid 37.1.

37.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het gestelde in lid 37.2 onder e en f, voor zover daardoor de karakteristieken van het dorpsgezicht niet worden aangetast;
  • b. het gestelde in lid 37.2 onder g teneinde grotere dakkapellen toe te kunnen staan, voor zover dit leidt tot behoud en/of versterking van de gevelindeling en de geleding van het betreffende pand;
  • c. het verzoek tot afwijking wordt slechts verleend indien uit advies van de monumentencommissie blijkt dat voldaan wordt aan hetgeen gesteld onder a of b en dat de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieken van het beschermd dorpsgezicht zoals genoemd in lid 37.1.
37.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
37.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden die liggen binnen het op de verbeelding als 'Waarde - Cultuurhistorie' gelegen gebieden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het bestraten of herstraten van de gronden met de bestemming Verkeersdoeleinden, in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal, het aanbrengen, wegnemen of veranderen van stoepen, stoepranden, stoeppalen of waterpompen daaronder begrepen;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen op de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden voorzien van de nadere aanwijzing (z), zulks met uitzondering van oppervlakteverhardingen waaronder begrepen kavelpaden, tot een oppervlak van 100 m² per perceel;
  • c. het bebossen of aanbrengen van houtachtige gewassen op de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden voorzien van de nadere aanwijzing (z), voor zover deze gronden op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  • d. het bestraten en verharden van de gronden voor zover de bestrating of verharding per perceel een groter oppervlak dan 10% van deze gronden of meer dan 15 m² beslaat;
  • e. het geheel of gedeeltelijk aanbrengen van waterlopen of het vergraven, dempen of verruimen van reeds bestaande waterlopen, alsmede verwijderen of aanbrengen van kademuren, beschoeiingen of meerpalen;
  • f. het bodemverlagen, afgraven of ophogen van de grond;
  • g. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het aanleggen van gesloten drainagesystemen;
  • i. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten.

37.5.2 Uitzonderingen op aanlegverbod

Het verbod als bedoeld in lid 37.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. onderhoud en herstel van oeverbeschoeiingen betreffen;
  • c. onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout betreffen;
  • d. strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • f. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

37.5.3 Advisering over de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 37.5.1en wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de monumentencommissie blijkt dat de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden, zoals genoemd in lid 37.1 niet onevenredig worden aangetast.