Plan: | Mortiere fase 5C |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0687.BPUMORF5C-VG01 |
Om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in Middelburg mogelijk te maken, heeft de gemeente Middelburg op 7 juli 2003 het bestemmingsplan Mortiere vastgesteld.
Bestemmingsplannen dienen verplicht iedere 10 jaar te worden geactualiseerd. Op 25 juni 2013 is vervolgens bestemmingsplan 'Mortiere' vastgesteld en dit verving het bestemmingsplan Mortiere (2003) en alle vastgestelde uitwerkingsplannen.
In dit actualiseringsplan is de 'Wonen - Uit te werken bestemming' voor het oostelijk en noordoostelijk deel van het woongebied opgenomen, omdat de concrete invulling van dit deel van de wijk nog niet duidelijk was. Binnen deze uit te werken bestemming mogen de woningtypes, zoals die opgenomen zijn in de bestemming Wonen, worden gebouwd.
Voor de 'Wonen - Uit te werken bestemming' wordt voor de bouw- en gebruiksregels en de afwijkingsmogelijkheden en nadere eisen aangesloten op de bestemming Wonen.
In het bestemmingsplan is de hoofdontsluiting in de regels bepaald (lusvormig) en om te voorkomen dat er in de toekomst een parkeerproblematiek ontstaat, zijn in de uitwerkingsregels parkeernormen opgenomen.
Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op het plangebied aangeduid in de afbeelding in paragraaf 1.2. Per deelgebied/fase van Mortiere wordt een apart uitwerkingsplan opgesteld. Voor de fase 5C is er nu sprake van een concreet bouwvoornemen. Daarom wordt er voor dit deelgebied apart een uitwerkingsplan opgesteld (overeenkomstig deelgebied 9C).
Middels dit plan wordt voldaan aan de plicht om het gebied nader uit te werken, conform het bepaalde in het bestemmingsplan 'Mortiere' (d.d. 25 juni 2013). De uitwerking maakt het mogelijk om binnen het plangebied grondgebonden woningen te realiseren.
Het plangebied is gelegen binnen de wijk Mortiere in de gemeente Middelburg. Het plangebied ligt aan de oostkant van Mortiere rondom de Ovaal aan de rand van de wijk. De locatie ligt aan de Duke Ellingtonstraat.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied van het bestemmingsplan 'Mortiere' aangegeven (in lichtrood) en de ligging van het uitwerkingsplan Mortiere fase 5C daarbinnen (in geel).
Afbeelding; ligging plangebied
Het vigerende bestemmingsplan is getiteld 'Mortiere', en is vastgesteld op 25 juni 2013. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de 'Wonen - Uit te werken bestemming'. Een toetsing aan de uitwerkingsregels vindt plaats in Hoofdstuk 6 Juridische planopzet.
Het uitwerkingsplan is opgesteld binnen de beleidskaders van het bestemmingsplan 'Mortiere'. Daarnaast is er voorzien in een korte beleidsverantwoording in Hoofdstuk 2 Beleidskader. Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied geeft een analyse van de huidige situatie. In Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving wordt een beschrijving gegeven van het stedenbouwkundig ontwerp. Vervolgens vindt in Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten de toetsing aan de voor het plan relevante (milieu)aspecten plaats. Hoofdstuk 6 Juridische planopzet geeft een beschrijving van de juridische regeling zoals deze is opgenomen in de regels van dit uitwerkingsplan. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
De onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 16 woningen binnen het uitwerkingsplan Mortiere fase 5C, in de gemeente Middelburg. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn er ten aanzien van dit beleidsonderdeel geen knelpunten.
Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.
De toetsing van de ladder is beschreven in paragraaf 2.3.3.
Op 28 september 2012 is het Omgevingsplan Zeeland voor de periode 2012-2018 vastgesteld. Het omgevingsplan is tussentijds twee maal herzien in 2016 en 2017. In 2016 betrof het een algemene wijziging en in 2017 zijn een drietal beperkte aanpassingen doorgevoerd. In september 2018 is het Omgevingsplan 2018 vastgesteld.
Het Omgevingsplan vormt op het gebied van de fysieke leefomgeving het provinciale beoordelingskader voor mede overheden, organisaties en burgers binnen de kaders en spelregels die wettelijk zijn vastgesteld. Het is van provinciaal belang dat de Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de Provincie.
De locatie Mortiere en daarmee ook het plangebied liggen binnen 'Bestaand bebouwd gebied'.
Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie. Gezien de ruimtelijke doelen, de klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel.
Toetsing
Met het voorliggende uitwerkingsplan worden 16 woningen gerealiseerd. Door deze woningen te realiseren in de wijk Mortiere wordt nadere invulling gegeven aan het criterium zorgvuldig ruimtegebruik. Mortiere is de omvangrijkste woningbouwlocatie in Middelburg.
Afbeelding; ligging plangebied binnen bestaand bebouwd gebied, kaart provincie Zeeland
De kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
In de "Kwaliteitsatlas Middelburg 2030" (2010) wordt een beeld geschetst van een bevolkingsgroei van circa 46.000 tot 56.000 inwoners in 2030. De gemeente heeft zich aangesloten bij het provinciaal beleid om 50% van de woningbouwproductie te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van Mortiere past hierbinnen.
Ondanks dat in de vastgestelde Herijking van de Kwaliteitsatlas in 2010 de ambitie is verlaten om te groeien naar 56.000 inwoners, blijft de bevolking van Middelburg de komende jaren wel groeien. Dit wordt aangetoond door de bevolkingsprognoses. Deze prognoses tonen ook aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk, op zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties.
Tevens wordt in de herijkte Kwaliteitsatlas gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Met het uitwerkingsplan Mortiere fase 5C wordt het gemengde karakter van de wijk Mortiere versterkt. Een integrale benadering van het woonmilieu is één van de belangrijkste voorwaarden voor een kwalitatief goede stad, waardoor mensen graag in Middelburg willen (blijven) wonen.
Met de kwaliteitsatlas als onderlegger is in december 2015 de Woonvisie voor de gemeente Middelburg vastgesteld voor de periode 2016-2020.
Hierin is opgenomen dat Middelburg zich als woon- en vestigingsplaats moet onderscheiden door de ontwikkeling van aantrekkelijke en complete wijken en dorpen. Door woonmilieus aan te bieden voor alle leeftijdscategorieën in zowel stedelijke als landelijke omgeving. Middelburg wil graag een aantrekkelijk woongebied blijven voor haar huidige en toekomstige inwoners. Deze missie is vertaald in drie pijlers:
In het kader van de woonvisie is er een woningmarkt- en locatieonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt voor Mortiere geadviseerd om de principes van gefaseerde en flexibele ontwikkeling te hanteren, waarbij steeds wordt aangesloten op actuele marktkansen en consumenteninteresse. Verder wordt aanbevolen om actief op zoek te gaan naar partijen/partners die willen investeren in vrije sector huurwoningen voor middeninkomens, want aan dit segment (dat tevens de doorstroming bevordert) is de komende periode sprake van een groot tekort.
Prognose behoefte nieuwe woningen
De Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2019 geeft aan waar de behoefte is en hoe groot deze is. Voor Middelburg laat deze prognose in de periode 2018 - 2025 een huishoudenstoename zien van 1422. Voor de daarop volgende periode 2025 - 2035 voorspelt de prognose een toename van circa 800 huishoudens.
Naast deze positieve huishoudensontwikkeling is tevens een positieve bevolkingsontwikkeling van Middelburg te zien in de prognose. In de periode tot 2024 zal de bevolking met ongeveer 2.100 inwoners groeien. In de periode van 2025 tot 2034 komen er naar verwachting nog 1.700 extra inwoners bij.
Daarnaast is in de periode tot 2030 in Middelburg eveneens sprake van een positieve natuurlijke aanwas (verschil geboorte - en sterftecijfer).
De huishoudensontwikkeling, de bevolkingsontwikkeling en de natuurlijke aanwas zijn positief voor de gemeente Middelburg. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er een behoefte is aan nieuwe woningen in Middelburg.
SOK
In de SOK is een maximaal aantal woningen afgesproken voor Mortiere van in totaal 1380 woningen. Er zijn inmiddels circa 920 woningen gebouwd, daarmee is de resterende plancapaciteit vanaf 2020 voor Mortiere circa 460 woningen.
Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Voor elk ruimtelijk besluit moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden doorlopen. Voor de toetsing aan de ladder wordt de behoefte onderbouwd en toegelicht of deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Behoefte
In 2015 is een woningmarkt - en locatieonderzoek uitgevoerd in het kader van de nieuwe woonvisie. Hierin wordt geadviseerd om voor Mortiere de principes van gefaseerde en flexibele ontwikkeling te hanteren, waarbij steeds wordt aangesloten op actuele marktkansen en consumenteninteresse, om de ontwikkeling van Mortiere te continueren.
De provinciale bevolkingsontwikkeling Zeeland 2015 toont aan dat de huishoudensontwikkeling, de bevolkingsontwikkeling en de natuurlijke aanwas positief zijn waaruit geconcludeerd kan worden dat er behoefte is aan nieuwe woningen in Middelburg
Om in deze behoefte te voorzien worden een aantal projecten binnen de gemeente gerealiseerd. Eén daarvan is de verdere invulling van de wijk Mortiere. De plancapaciteit (d.d. 2016) voor de wijk, waarbinnen het uitwerkingsplan ligt, bedraagt 604 woningen.
Het gedane woningmarkt- en locatieonderzoek en de prognoses onderbouwen de behoefte voor woningbouw in Mortiere en voldoet daarmee aan de onderbouwing van die behoefte in het kader van de ladderonderbouwing. Het planologisch mogelijk maken van 16 woningen in dit uitwerkingsplan is daarmee verantwoord.
Bestaand stedelijk gebied
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De wijk Mortiere kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
De woningbouwontwikkeling in fase 5C in de wijk Mortiere kan geheel binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld en voldoet daarmee aan de onderbouwing of de behoefte binnen dit bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen in het kader van de ladderonderbouwing
De ontwikkeling voldoet met het positief beantwoorden van de behoefte voor woningbouw en ligging in bestaand stedelijk gebied aan de doelstellingen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het doel van het groenbeleidsplan is om een duurzame groenstructuur te behouden en te ontwikkelen en een kader te bieden voor de gewenste onderhoudskwaliteit van het openbaar groen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in beleidsuitspraken over ruimtelijke opbouw, ecologie, spelen en veiligheid in het groen en beheer.
Voor belangrijke vraagstukken voor het groen geeft het groenbeleid richtlijnen. De gemeentelijke hoofdgroenstructuur en de ecologische structuur vormen het robuuste raamwerk voor het groen en dienen beschermd te worden. De waardevolle bomen verdienen bescherming.
Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting van nieuwe gebieden, zoals Mortiere, voor goed opgebouwde en duurzame groenvoorzieningen die efficiënt te beheren zijn.
Afbeelding; groenstructuur (bron; groenbeleidsplan)
In het groenstructuurplan (zie afbeelding) wordt ingegaan op de groenstructuur Dauwendaele (inclusief Mortiere). Belangrijk onderdeel van de groenstructuur is het Ella Fitzgeraldpark centraal in de wijk Mortiere, dat een recreatieve functie vervult voor de wijk. Het nieuwe park met een oppervlakte van 7,3 hectare wordt niet nader besproken in het groenstructuurplan.
Gemeente Middelburg streeft ernaar een fietsvriendelijke stad te worden. Zo is in het Mobiliteitsplan opgenomen dat de fietser moet kunnen concurreren met de automobilist. Ook in de Kwaliteitsatlas krijgt de fietser voorrang. Dit kan o.a. door in nieuwe wijken 30km/u in te voeren, korte snelle verbindingen voor de fiets na te streven, extra doorsteekjes/ fietsverbindingen te maken en te zorgen voor voldoende fietsparkeermogelijkheden bij maatschappelijke voorzieningen.
De gemeenteraad heeft de Middelburgse Visie Milieu (MVM) 2019-2025 vastgesteld. In de MVM is het duurzaamheidsbeleid opgenomen. Het separaat vastgestelde klimaatbeleid 'Op weg naar een energieneutraal Middelburg in 2050' met bijhorende route kaart voor is hier in opgenomen.
De MVM heeft betrekking op alle milieu thema's. In dit kader zijn met name de thema´s klimaat en energie, duurzaam bouwen en wonen, groen in de woonomgeving en ruimtelijke ordening relevant.
De belangrijkste ambities en doelstellingen die voor een plan relevant zijn en uitgangspunt moeten zijn worden hierna genoemd.
Er wordt aangehaakt op het duurzaamheidsbeleid en woningen worden uitgevoerd met (hoogwaardige) isolatie en energiezuinige installaties.
De wijk Mortiere ligt op het voormalige eiland Walcheren. De opbouw van het gebied Walcheren is vooral bepaald door het van oudsher stijgen en dalen van de zeespiegel en de daarmee samenhangende overstromingen. In relatie daarmee heeft afwisselend veenvorming en zeeklei-afzetting plaatsgevonden. In de veen- en kleipakketten is door herhaaldelijke overstromingen een kreken- en geulenstelsel ontstaan. In de kreken is, als gevolg van de getijdenbeweging, zand afgezet. Door inklinking van het veen zijn de verzande kreken uiteindelijk hoger in het landschap komen te liggen (kreekruggen). Vanaf de 11e eeuw tot in de 19e eeuw heeft indijking van slikken en schorren plaatsgevonden.
De gemiddelde hoogteligging binnen de wijk Mortiere was voor de realisatie 0,5 m onder N.A.P. Het bodempatroon van Mortiere is cultuurhistorisch en landschappelijk te plaatsen onder de Oudlandgebieden. Het oude zeekleilandschap van het Oudland Mortiere vertaalt zich in een poelgebied omgeven door kreekruggen. Ter plaatse van de gedempte loop van de Oude Haven is het vlakke plaatgebied het kenmerkende bodempatroon. Deze is evenwijdig aan de N57 gelegen. Karakteristiek voor de zuidoostrand van Mortiere, ter plaatse van de Trekdijk, is de omslag van landschap en bodempatroon. Deze vormt de scheidslijn tussen de Oudlandse en Nieuwlandse gronden.
Voordat Mortiere werd gerealiseerd, werden de kreekruggen en kleiplaatgronden gekenmerkt door akkerbouw. In de laaggelegen gebieden waren de gronden veelal in gebruik bij rundveehouderijbedrijven.
De opzet van het stedenbouwkundig plan voor het woongebied Mortiere is gebaseerd op een compositie van "zichtlijnen", "decors" en "coulissen". De grotere openbare ruimtes in het woongebied (het park, de plantsoenen en pleinen) worden ontworpen als formele ruimtes, zogenoemde "stedelijke kamers". Dit zijn omsloten ruimten met een zekere wandvorming (decors) en een interieur. De routes en zichtlijnen zijn voorzien van oriëntatiepunten door opvallende plaatsing en vormgeving van bebouwing. Aan het eind van een langgerekte stedelijke ruimte - een straat, een plein, een park of plantsoen - is het beeld verzorgd. Dit wordt gedaan door een evenwichtige, vaak symmetrische, opstelling van een woning of dubbele woning, en soms door een accent in het bouwvolume.
Aan het eind van een zichtlijn is er altijd een blikvanger. Dit wordt gevormd door hogere bebouwing of een hoger deel van de bebouwing, of opvallende bebouwing in een afwijkende vorm. In deze uitwerking Mortiere fase 5C zijn enkele accenten opgenomen. Deze liggen op de hoek van de Duke Ellingtonstraat en aan de Ovaal , dus als beëindiging van zichtlijnen en als accent aan een belangrijke ruimte in het plan.
Het deelgebied, zoals uitgelicht in onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundig plan', is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van het stedenbouwkundig plan van Mortiere. De stedenbouwkundige opzet sluit aan op de opzet van dit deel van de wijk, met vrijstaande woningen op ruime kavels. Dit is verbeeld in onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundige verkavelingsschets' en wordt in paragraaf 4.2 verder beschreven.
![]() |
![]() |
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (planlocatie omkaderd) |
Afbeelding; stedenbouwkundige verkavelingsschets |
De wijk Mortiere is functioneel behoorlijk homogeen. De meest voorkomende functie is wonen. Ook binnen het plangebied van Mortiere fase 5C worden alleen woningen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de inrichting zijn de bestemmingen groen, tuin, verkeer en wonen opgenomen.
In dit uitwerkingsplan worden 16 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Dit is het maximaal aantal woningen dat binnen dit uitwerkingsplan gebouwd kan worden.
In de verkavelingsschets zijn 16 vrijstaande woningen opgenomen. Met dit programma wordt aangesloten op het programma in dit deel van de wijk met voornamelijk vrijstaande woningen.
De woningen zijn maximaal 2 lagen met kap, hier en daar voorzien van een accent, waarbij een hogere goothoogte is toegestaan. In het gebied worden geen gestapelde woonvormen toegestaan.
In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen, een enkele woning uitgezonderd. Door deze systematiek kan er afhankelijk van de marktomstandigheden bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen (met behoud van voldoende parkeerplaatsen voor het geplande woningbouwprogramma, zie paragraaf 4.3.2).
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de wijk Mortiere aan één van de bijzondere openbare ruimtes in Mortiere, de Ovaal. De woningen zijn gelegen aan de Duke Ellingtonstraat. Deze straat is voor dit deel van de wijk een belangrijke ontsluitingsroute, maar is geen onderdeel van de hoofdontsluiting van Mortiere. De straat kenmerkt zich door de vrijstaande woningen aan beide zijden met diepe voortuinen en verspringende rooilijnen. Het profiel van de straat is ruim van opzet met ruimte voor groen met bomen, met hiertussen enkele parkeerplaatsen. In fase 5C wordt deze karakteristiek verder doorgezet.
De woningen rondom de Ovaal vormen het decor, daarom zijn een aantal van de woningen hier als accent aangeduid. De woningen oriënteren zich op de straten en de Ovaal. De woningen op hoeken hebben een tweezijdige oriëntatie.
De openbare ruimte in deze fase is ingericht volgens de standaardprofielen, waarmee in Mortiere wordt gewerkt. De Duke Ellington heeft een duidelijk profiel, voorzien van een groenstrook aan één zijde, waarbinnen enkele parkeerplaatsen zijn gelegen. De overige wegen zijn vormgegeven als dwarspassage (Chet Bakerstraat) en voetgangerspassage (Charles Mingusstraat en Toots Thielemansstraat).
Langs het plangebied loopt de Duke Ellingtonstraat, deze is de ontsluitingsweg voor dit deel van Mortiere, maar is geen onderdeel van de hoofdontsluiting. De Duke Ellingtonstraat sluit aan op de Jazzroute die onderdeel is van de hoofdontsluiting van Mortiere. Ook de dwarspassage, Chet Bakerstraat, centraal in het plangebied sluit aan op de Jazzroute.
Het fietsverkeer maakt gebruik ook gebruik van dezelfde ontsluitingswegen. Voor de voetgangers zijn er 2 extra routes, Charles Mingusstraat en Toots Thielemansstraat, door het plan richting de Jazzroute.
Voor de verkavelingsschets van fase 5C is een parkeerbalans opgesteld op basis van de parkeernormen die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Mortiere'. Hier is uitgegaan van de parkeernormen uit de ASVV 2004, van het CROW. Hierin is de parkeervraag in het openbaar gebied vastgesteld voor de verschillende woningtypen. Het uitgangspunt hierbij is dat Middelburg een matig stedelijk gebied is en dat Mortiere tot de rest van de bebouwde kom behoort.
In het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn de volgende regels opgenomen met betrekking tot de parkeernormen:
Deze normen uit het bestemmingsplan 'Mortiere' vormen het uitgangspunt voor de opgestelde parkeerbalans voor fase 5C. De normen zijn hiervoor gespecificeerd (geen bandbreedte). Voor fase 5C is uitgegaan van de volgende parkeernormen en berekeningsaantallen:
Toegepaste parkeernormen en verrekening privéparkeerplaatsen
De parkeernormen uit bovenstaande berekeningstabel zijn uitgezet tegen de berekeningsaantallen van de verschillende parkeersituaties op eigen terrein (zoals een lange oprit met garage of garage zonder oprit). Omdat deze parkeerplaatsen niet uitwisselbaar zijn en mensen geneigd zijn niet altijd alle auto's op de oprit te stallen is het theoretisch aantal parkeerplaatsen op eigen terrein altijd hoger dan het praktisch (berekenings-) aantal. Deze verrekening tussen de norm en de parkeerplaatsen op eigen terrein bepaalt uiteindelijk de parkeervraag van een woning in het openbaar gebied.
Afbeelding; parkeerbalans
Afbeelding; parkeerbalans - tabel ingezoomd
Parkeerzones
Voor heel Mortiere is een parkeerbalans gemaakt. Fase 5C valt in deze totale parkeerbalans in 4 zones. In elk van deze zones is volgens de parkeernorm de parkeervraag berekend (vraag totaal). Daarna is het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein berekend dat mag worden meegerekend in de parkeerbalans (privé totaal). Daaruit is de parkeervraag voor het openbaar ruimte (vraag or) bepaald en deze is afgezet tegen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte (aanbod or). Het verschil tussen deze 2 getallen is de balans per zone.
Voor de berekening van de parkeerbalans zijn we uitgegaan van 16 woningen in fase 5C, maar in totaal van 61 woningen in deze 4 zones zoals ze nu in de verkaveling van Mortiere zijn opgenomen. In totaal worden 44 openbare parkeerplaatsen en 74,7 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd in deze 4 zones om te voldoen aan de toekomstige behoefte van 112,7 parkeerplaatsen. Voor al de vier de zones is het resultaat positief (+6).
Als er in de uiteindelijke verkaveling minder woningen worden gerealiseerd dan de 16 woningen in deze verkavelingsschets zal er opnieuw gekeken moeten worden naar het aantal benodigde openbare parkeerplaatsen. Bij een wijziging van de verkaveling zal er een nieuwe parkeerbalans moeten worden opgesteld.
Centraal in de woonbuurt fase 5C ligt een groene plek / plantsoen, die in het stedenbouwkundig plan is aangemerkt als een belangrijke ruimte, de Ovaal. Deze ruimte kan worden gebruikt voor ontmoeting en ontspanning en zal een speelplek zijn voor de kleine kinderen in de buurt. Voor de grotere kinderen zijn er speelmogelijkheden in het centrale park.
Daarnaast is er groen opgenomen in het straatprofiel van de Duke Ellingtonstraat. Het straatprofiel heeft aan één zijde een groene grasberm, waarbinnen ruimte is voor bomen en enkele parkeerplaatsen. Een deel van de weg van Poproute naar Eendrachtsweg heeft groene ruimte rondom de parkeerplaatsen.
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het uitwerkingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing te worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 16 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit uitwerkingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
De gemeente moet nog wel een m.e.r.- beoordelingsbesluit nemen dat deze procedure niet nodig is.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
De uiterste grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N57 bedraagt 53 dB. Voor de overige (Schietbaan, Torenweg en de nieuwe toegangsweg Mortiere) bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB. De 30 km/uur-wegen hebben op basis van de Wgh geen geluidszone. De voorkeursgrenswaarde wordt als richtwaarde beschouwd en de uiterste grenswaarde geldt als maximaal aanvaardbare waarde.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N57 en de Torenweg. Bijgaande rapportage betreft het benodigde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek)
Als gevolg van het verkeer op de Rijksweg N57 wordt niet overal op de gevels van woningen in het plangebied aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
Bij 5 woningen bedraagt het beoordelingsniveau 50 dB op 7,5 m hoogte op de naar de Rijksweg N57 gerichte gevels. Bij deze woningen bedraagt het beoordelingsniveau 49 dB op 4,5 m hoogte;
Bij alle overige woningen bedraagt het beoordelingsniveau 49 dB op 7,5 m hoogte op de naar de Rijksweg N57 gerichte gevels;
Op de begane grond en wordt overal aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.
Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dient onderzocht te worden of bron of overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn, zodat wel kan worden voldaan. De rijksweg N57 is reeds voorzien van een stilasfalt, te weten 1-laags ZOAB. In de toekomst zal Rijkswaterstaat het wegdek voorzien van een nog stillere deklaag, maar zal deze ruimte waarschijnlijk benutten om overschrijding van de GPP’s als gevolg van toename van het verkeer te voorkomen.
Verder is er reeds een geluidsscherm met een hoogte van 1,60 m tussen de Mortiere en de Rijksweg N57 geplaatst. Een hoger scherm was landschappelijk niet inpasbaar zo bleek uit een eerder onderzoek t.b.v. het bestemmingsplan Mortiere.
Aangezien de voorkeursgrenswaarde op de 2e verdieping met 1 dB en bij sommige woningen met 2dB wordt overschreden en bij enkele woningen met 1 dB op de 1e verdieping en geluidreducerende maatregelen niet doeltreffend zijn of op bezwaren stuiten stedenbouwkundige aard dient een hogere waarde aangevraagd te worden voor de Rijksweg N57 voor de geprojecteerde woningen van 50 of 49 dB.
Uit de berekeningen blijkt dat met een standaard gevel isolatie van 20 dB overal aan de binnenwaarde van 33 dB van het Bouwbesluit kan worden voldaan en derhalve geen extra isolatie-eisen gesteld moeten worden.
In het kader van het aspect geluid wegverkeer dient er voor 5 woningen een hogere waarden te worden aangevraagd voor de uitvoering van het Mortiere fase 5C. Voor de andere woningen is geen aanvraag hogere waarden nodig.
Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de relevante gezoneerde wegen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar geen overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden kunnen hogere waarden worden aangevraagd.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Uit de monitoringstool (2018) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtstbij gelegen doorgaande wegen, Schietbaan en N57 Havenpoortweg, nergens meer bedragen dan grenswaarden 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 23,3 ug/m3 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 17 ug/m3. De fijnstof (PM2,5) concentraties zijn nergens hoger dan 9,6 ug/m3 (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentratie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.
Voor fase 5C is voor het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie per woning van 8,2 (ritgeneratie CROW). Er is voor wat betreft de bij de invulling behorende verkeersgeneratie uitgegaan van het maximaal aantal woningen van 16 in het uitwerkingsplan. Dit resulteert in een totaal 16*8,2=131,2 extra ritten ten opzichte van de autonome situatie. Met behulp van de NIBM-tool is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.
Afbeelding: berekening middels de NIBM tool
De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekenende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens). Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.
Conclusie
De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied in 2017 onder de grenswaarden liggen.
Het project betreft de realisatie van maximaal 16 nieuwe woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit staat een vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg.
De Wet natuurbescherming (Wnb) die op 1 januari 2017 in werking is getreden, regelt de bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa, de bescherming van planten en dieren en van bossen en andere houtopstanden. De Wnb geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De gebiedsbescherming in de Wnb richt zich uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is
verleend. Stikstof vormt een van de grootste belemmeringen voor het behalen van de Natura 2000- instandhoudingsdoelstellingen. In 118 van de Nederlandse Natura 2000-gebieden bevinden zich stikstofgevoelige habitattypen. In deze gebieden wordt de Kritische Depositie Waarde (KDW) overschreden.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wnb is vastgelegd dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten van de provincie een project te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Samengevat betekent dat wanneer een plan gevolgen heeft voor het gebied, maar de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied niet in gevaar brengt, significante gevolgen zijn uitgesloten.
Indien op basis van objectieve gegevens blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie, kan in ieder geval worden geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten voor de instandhoudingsdoelen van het betrokken Natura 2000-gebied. Bij het berekenen van de stikstofdepositie mogen in beginsel de bestaande feitelijke en planologische legale activiteiten op de planlocatie en de daarmee samenhangende vermindering van de stikstofdepositie in mindering worden gebracht op de toename van de stikstofdepositie als gevolg van het plan (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4672).
Dat kan ertoe leiden dat per saldo de effecten op de stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000- gebieden gelijk blijven (en soms zelfs verminderen als gevolg van het verdwijnen van bijvoorbeeld een agrarische functie). Er hoeft dan geen passende beoordeling te worden uitgevoerd.
Indien uit onderzoek (de voortoets) blijkt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten, dan moet een vervolgonderzoek worden uitgevoerd (de ‘passende beoordeling’) en dient een Wnb vergunning te worden aangevraagd.
Adviesbureau AGEL heeft het aspect stikstofdepositie beoordeeld. Het rapport is als Bijlage 2 toegevoegd. In het onderzoek zijn de verschillende fases 5c, 11 tot en met 13 en 14 betrokken.
De conclusie voor fase 5c is als volgt:
In de omgeving van Middelburg zijn verschillende Natura 2000-gebieden aanwezig, waarvan de ‘Westerschelde & Saeftinghe’ het meest nabijgelegen is. Op onderstaande afbeelding is de ligging van de verschillende Natura 2000-gebied weergegeven ten opzichte van (onder andere) het plangebied ‘Mortiere fase 5C’ (rode stip).
Afbeelding situering Natura 2000-gebieden in de omgeving van fasen 5c, 11 t/m 13 en 14, woningbouwgebied Mortiere
Emissiebronnen
De realisatie van dit plan zorgt voor de emissie van stikstof doordat de bouwactiviteiten verkeersbewegingen genereren en er (mobiele) werktuigen voorzien van verbrandingsmotoren op de bouwplaats in werking zijn.
De realisatie van de woningen in fase 5C is gepland voor 2020 tot en met februari 2021. In deze fase worden de percelen voor de vrijstaande woningen als bouwkavels verkocht. Om deze reden zijn worstcase aanname gedaan voor de bouwsituatie per woning. In de berekening is uitgegaan dat de bouw van de fase in één jaar wordt afgerond, wat als worst-case kan worden beschouwd. In onderstaande tabel is een samenvatting gegeven van de invoergegevens van de mobiele werktuigen op de bouwplaats voor de bouw van alle 16 vrijstaande woningen.
Daarnaast wordt de totale stikstofemissie ook bepaald door het bouwverkeer op de openbare weg, te weten:
Tabel invoergegevens mobiele werktuigen t.b.v. realisatie woningen in fase 5c
Berekeningen
De berekening van de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden is uitgevoerd met behulp van AERIUS calculator 20202 (versie januari 2020). De calculator rekent op basis van het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS) van het RIVM. In de bijlagen zijn de berekeningen met de AERIUS calculator opgenomen voor de bouwfasen en het toekomstig gebruik.
Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit houdt in dat, met betrekking tot stikstofdepositie, negatieve effecten op stikstofgevoelige habitaten leefgebieden zijn uit te sluiten. De natuurlijke kenmerken van de stikstofgevoelige gebieden blijven onaangetast. Hieruit wordt geconcludeerd dat de realisatie van de nieuwe appartementengebouwen wordt uitgezonderd van de vergunningplicht.
Uit de berekening blijkt dat het plan geen rekenresultaten genereert die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr, zodat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Dit geldt voor zowel de beide bouwfasen als de toekomstige gebruiksfase.
Gelet op deze rekenresultaten als gevolg van het plan, is afgezien om gebruik te maken van de mogelijkheid om de bestaande feitelijke en planologische legale activiteiten op de planlocatie in mindering te brengen.
Het bovenstaande houdt in dat als gevolg van de ontwikkeling, met betrekking tot stikstofdepositie, negatieve effecten op stikstofgevoelige habitat- en leefgebieden zijn uit te sluiten. De natuurlijke kenmerken van de stikstofgevoelige gebieden blijven onaangetast. Op basis van de rekenresultaten kan derhalve worden gesteld dat het voornemen met zekerheid niet leidt tot een significant negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden binnen Natura 2000-gebieden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan wordt uitgezonderd van de vergunningplicht.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig waarvan een mogelijke milieuhinder uitstrekt. Door middel van een toetsing aan de genoemde richtafstanden uit vigerende bestemmingsplan of uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald of een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd kan worden. Voor de inrichtingen is het van belang dat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten.
De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure niet gereduceerd kunnen worden.
Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied waarvan de richtafstand het plangebied overlapt.
Binnen de gemeente Middelburg vindt er een uitwerking plaats, door middel van een uitwerkingsplan, van het bestemmingsplan Mortiere. De uitwerking betreft het realiseren van 16 woningen.
Voor bestemmingsplan Mortiere is een Kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) opgesteld door Cauberg-Huijgen.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Onderstaand is de beoordeling van de volgende onderwerpen uitgewerkt:
Uit de gegevens van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van gemeenten Middelburg, Vlissingen en Borsele is gebleken dat in de directe omgeving van het bestemmingsplan Mortiere de bedrijven Eastman Chemical Middelburg, Kloosterboer Vlissingen V.O.F. en Verbrugge Zeeland Terminals liggen. Deze inrichtingen zijn aangewezen als 'niet-categoriale inrichtingen', dat houdt in dat er een QRA opgesteld moet worden om de risico's ten aanzien van externe veiligheid te toetsen aan de normen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Verder ligt binnen het bestemmingsplan een LPG tankstation en de routering gevaarlijke stoffen ligt net buiten de grens van het bestemmingsplan Mortiere. Het LPG tankstation is een categoriale inrichting. Dit houdt in dat de in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) genoemde afstanden hier van toepassing zijn.
Plaatsgebonden risico
Volgens de Revi is het invloedsgebied berekend door middel van een QRA. Het plangebied van Mortiere 5C ligt niet binnen de PR 10-6 contour van deze drie inrichtingen.
Groepsrisico
Over het deelplan 5C Mortiere liggen de invloedsgebieden van de inrichtingen Kloosterboer, op- en overslag, Verbrugge Zeeland Terminals en Van Citters Beheer (voormalig Thermphos). Deze invloedsgebieden reiken van 6.500 tot 7.200 meter.
Deelplan 5C valt binnen de laatste 3.000 meter van deze contouren. Echter is deze afstand berekend voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid van gemeente Middelburg is aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden. Het invloedsgebied is berekend door middel van een QRA.
Langs bestemmingsplan Mortiere lopen twee wegen waarover de Route gevaarlijke stoffen loopt. Dit zijn de A58 en de N57. Zowel de A58 als de N57 zijn ingericht voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hierdoor neemt het risico op een ongeval af.
Voor de herziening van het bestemmingsplan Mortiere is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld.
Plaatsgebonden risico
Met behulp van het rekenprogramma RBM II is het plaatsgebonden risico van de N57 bepaald. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.
Groepsrisico
Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de N57.
Het invloedsgebied van de N57 wordt bepaald door het transport van toxische stoffen en bedraagt 730 meter (1%-letaliteit bij weersklasse F1,5).
Voor de N57 is het groepsrisico berekend voor de huidige en toekomstige situatie. Tevens is het groepsrisico bepaald met het in het Basisnet Weg vastgelegde plafond voor LPG-transporten. Het groepsrisico wordt per kilometer bepaald.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het groepsrisico niet wijzigt ten gevolge van de ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan Mortiere. Het maximale aantal slachtoffers neemt zelfs af. Wel valt een toename te constateren ten gevolge van de verwachte groei van het transport van gevaarlijke stoffen in de toekomst.
Deelplan 5C Mortiere ligt buiten het invloedsgebied van de A58 (325 meter).
De rapportage van Cauberg-Huygen is opgesteld op basis van een concept voorontwerpbestemmingsplan 2011. In het definitieve voorontwerpbestemmingsplan Mortiere is het aantal woningen in het woongebied van de wijk Mortiere ten opzichte van het eerdere concept toegenomen van 1329 naar 1380 woningen. Dit houdt een toename in van 51 woningen. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: BTEV) in werking getreden. In artikel 8 van het BTEV staat dat voor een gebied welke geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute een verantwoording van het groepsrisico verplicht is. De extra woningen binnen het plangebied Mortiere liggen op ruim 200 meter afstand van de N57 en de A58.
Verder is een toename van 1329 naar 1380 woningen marginaal. Zoals in de Nota van Toelichting bij de gemeentelijke beleidsvisie is aangegeven. Dit is een toename van 3,84%. In de Nota wordt aangegeven dat een toename tot en met 10% als marginaal wordt beschouwd.
Tot slot is gebleken uit de berekening welke Cauberg-Huygen heeft uitgevoerd dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde zit.
Deelplan 5C Mortiere ligt op circa 400 meter afstand van de N57. De toename van 16 woningen van deelplan 5C Mortiere valt binnen de 1380 woningen.
Binnen het plangebied is het mogelijk om te vluchten van de diverse risicobronnen af. In het midden van het plangebied is een sirenepaal aanwezig waardoor de mensen welke zich binnen het plangebied bevinden zich snel in veiligheid kunnen brengen.
Gezien bovenstaande is het niet nodig om het risico te kwantificeren. Er kan worden volstaan met risicocommunicatie.
Bij een calamiteit met toxische stoffen kan het invloedsgebied wel reiken tot een afstand van 4 km. De woningen dienen hun ventilatiesystemen/roosters te kunnen sluiten zodat deze bij een toxisch incident door de gebruiker uitgezet of gesloten kan worden en schuilen in het gebouw beter mogelijk is.
De woningen welke gerealiseerd worden in deelplan 5C Mortiere liggen op ruim 790 meter van Eastman Chemical Middelburg en op ruim 800 meter van het LPG tankstation. Deelplan 5C Mortiere valt buiten de invloedsgebieden van bovengenoemde bedrijven en transportroute. De hogedruk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 95 meter. De woningen uit deelplan 5C Mortiere liggen op circa 500 meter van deze leiding.
Verder liggen in de nabijheid van deelplan 5C geen risicobronnen, zoals andere transportroutes gevaarlijke stoffen over het water of het spoor etc., welke van invloed zijn op het plan of waar het plan invloed op uitoefent. Voor wat betreft de kerncentrale valt het gebied binnen de schuilzone en de Jodiumprofylaxe-zone.
Kwetsbare objecten
De woningen welke gebouwd worden zijn in het Bevi aangemerkt als kwetsbare objecten.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor deelplan 5C Mortiere. Wel dient er zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de zelfredzaamheid en hulpverlening. De veiligheidsregio Zeeland dient in de gelegenheid gesteld te worden hun advies uit te brengen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een
vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Voor het plangebied Mortiere fase 5c is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, het rapport is als Bijlage 3 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat de vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt verworpen, vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten in de grond en het grondwater.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde.
In het kader van de Wet bodembescherming is tot op heden geen beleid voor PFAS opgesteld. Wegens het ontbreken van een toetsingskader worden de grenswaarden als referentiekader aangenomen. Wanneer gehalten boven de grenswaarde van 0,1 ug/kg.ds worden gemeten, is sprake van een verontreiniging. In de monsters is PFAS aangetoond. Formeel is er dus sprake van een verontreiniging. De uiteindelijke beslissing hiertoe is aan het bevoegd gezag.
Voor het plan Mortiere 5c is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar PFAS, het rapport is als Bijlage 4 bijgevoegd. Uit de toetsing aan de normen uit het Tijdelijk handelingskader PFAS volgt dat voor zowel deelgebied 1 als 2 de boven- en ondergrond voldoen aan de functieklasse 'Landbouw/Natuur'. Zowel deelgebied 1 als 2 zijn op basis van de voorliggende resultaten vanuit het Besluit bodemkwaliteit en het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie geschikt voor de beoogde functie Wonen.
In het kader van de Wet bodembescherming is tot op heden geen beleid opgesteld. Wegens het ontbreken van een toetsingskader worden de grenswaarden als bepalingsgrens aangehouden. Wanneer gehalten boven de grenswaarde van 0,1 ug/kg.ds worden gemeten, is sprake van een verontreiniging. Aangezien in alle monsters PFAS boven de rapportagegrens is aangetoond, is er formeel sprake van een bodemverontreiniging.
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten gehalten kleiner zijn dan de betreffende maximale toepassingswaarden zoals gesteld in het geactualiseerde Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie van 29 november 2019. De resultaten vormen geen milieuhygienische belemmering voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Uit zowel het verkennend bodemonderzoek als het nader onderzoek PFAS volgt dat de resultaten geen milieuhygiënische belemmering vormen voor het toekomstige gebruik van de locatie. Het planvoornemen kan gezien vanuit dit aspect gerealiseerd worden.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het uitwerkingsgebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waterschap Scheldestromen.
Watertoets
Oppervlaktewater
Binnen fase 5C is geen oppervlaktewater voorzien. Voor de benodigde waterberging wordt een gemeenschappelijke waterberging gerealiseerd voor het gehele plan Mortiere. Hiervoor verwijzen we naar het rapport "Water in de Mortiere te Middelburg, van masterplan naar bestemmingsplan".
In onderstaande afbeelding zijn de peilgebieden in en rond Mortiere weergegeven. Fase 5C valt in het peilgebied GJP768 met een streefpeil van NAP -1,85 m in de zomer en NAP -2,05 m in de winter.
Afbeelding peilgebieden
In fase 5C worden de volgende peilen gehanteerd:
Voor fase 5C resulteert dit in een drooglegging van minimaal 1,93 m.
De waterbergingsopgave wordt integraal voor geheel Mortiere gerealiseerd, waar fase 5C onderdeel vanuit maakt. Uit het rapport "Retentiecapaciteit Mortiere", d.d. 22 maart 2002, blijkt dat er voldoende bergingscapaciteit beschikbaar is, als het volledige plan gerealiseerd is.
Door het waterschap Scheldestromen is in 2017 een modelstudie Planvorm Wateropgave (PWO) Walcheren uitgevoerd voor de situatie, zoals nu gerealiseerd, inclusief de in uitvoering zijnde gebieden. Bij deze modelstudie is berekend wat de maximale peilstijging van het oppervlaktewater is bij een neerslaggebeurtenis die eenmaal per 100 jaar voorkomt. In het peilgebied GJP768 kan het waterpeil stijgen naar NAP -1,11 m. Tijdens een T=100 neerslagsituatie zal het oppervlaktewaterpeil derhalve niet tot boven het straatpeil van fase 5C stijgen. Een extra peilstijging is in de huidige situatie mogelijk, zonder dat dit tot wateroverlast zal leiden in fase 5C.
In deze modelstudie is gerekend met de aanwezige oppervlaktewaterberging in Mortiere. In het stedenbouwkundige plan van Mortiere en bij de realisatie is echter uitgegaan van de benodigde T=100 oppervlaktewaterberging.
Afvalwater, hemelwater en grondwater
De woonwijk Mortiere wordt in zijn geheel voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Hiermee wordt voorkomen, dat afvalwater wordt gemengd met hemelwater.
Afvoer afvalwater
Het afvalwater uit fase 5C zal bestaan uit huishoudelijk afvalwater. Dit afvalwater wordt via een gemeentelijk vuilwaterstelsel, gescheiden van het hemelwater, ingezameld en getransporteerd naar het hoofdrioolgemaal van het waterschap in de Elektraweg te Middelburg. Dit hoofdrioolgemaal voert het afvalwater af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) bij Ritthem. Het vuilwaterstelsel krijgt geen overstortmogelijkheid naar oppervlaktewater, zodat er geen afvalwater in het oppervlaktewater terecht kan komen.
Voor het rioleringsplan voor Mortiere wordt verwezen naar het rapport "Rioleringsplan Mortiere", d.d. 13 november 2007.
Afvoer hemelwater
De wettelijke hemelwaterzorgplicht is door de gemeente Middelburg in het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan 2014 - 2018 als volgt verwoord. De perceelseigenaar draagt de eerste verantwoordelijkheid om het overtollige hemelwater te bergen op zijn eigen perceel. De gemeente heeft vervolgens een inspanningsverplichting om, als dit niet mogelijk is, het overtollige hemelwater te ontvangen en af te voeren. Daarin kent de gemeente een zekere beleidsvrijheid. Dit houdt in dat, afhankelijk van de lokale situatie, de meest doelmatige oplossing zal worden gekozen voor de inzameling en verdere verwerking van het hemelwater.
Een kernwoord hierbij is de doelmatige inzameling van het hemelwater. De gemeente toetst op overtolligheid van het aangeboden hemelwater en de mate waarin het hemelwater doelmatig kan worden verwerkt alvorens wordt overgegaan tot het inzamelen van het hemelwater.
Doelmatigheid uit zich hierbij onder meer in een afweging van de kosten van maatregelen, mogelijkheden om aan te haken bij andere maatregelen (afkoppelen), de duurzaamheid van maatregelen, aspecten ten aanzien van beheer en onderhoud en uniformiteit (één gelijke maatregel voor een hele straat in plaats van diverse ad-hoc oplossingen).
De hemelwaterzorgplicht houdt echter ook in, dat de gemeente verantwoordelijk is voor het bergen van hemelwater in het openbaar gebied. Dat is immers haar eigendom. Het 'Kapelle-arrest' (2008), waarin de rechter heeft geoordeeld dat de gemeente aansprakelijk was voor schade door hemelwater dat vanaf openbaar gebied particuliere woningen binnenliep, laat zien dat de gemeente zorgvuldig met haar verantwoordelijkheden op het gebied van regenwater dient om te gaan. (Bron: Verbreed GRP 2014 - 2018, gemeente Middelburg)
Afvoer grondwater
De wettelijke grondwaterzorgplicht is door de gemeente Middelburg in het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan 2014 - 2018 als volgt verwoord.
De perceelseigenaar is zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van overlast of schade ten gevolge van grondwater. Dit houdt in dat de perceelseigenaar zelf verantwoordelijk is voor de ontwatering van het eigen terrein, evenals voor het beheer en onderhoud van deze voorzieningen. De gemeentelijke zorgplicht richt zich op het openbaar gebied. Eventuele maatregelen zullen daarom ook in openbaar gebied worden getroffen. De grondwater-zorgplicht is, evenals de hemelwaterzorgplicht, een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting.
Om grondwateroverlast te voorkomen en perceelseigenaren de mogelijkheid te bieden hun eigen terrein te ontwateren, stelt de gemeente de bewoners een overnamepunt ter beschikking voor de afvoer van overtollig grondwater. Meestal is dit op de hoofdriolering. De gemeente heeft een ontvangstplicht voor het overtollige grondwater, maar aan de omvang en de aard van het aangeboden grondwater kunnen door de gemeente voorwaarden worden gesteld, evenals bij hemelwater.
Burgers dienen de voorschriften over waterdichtheid van gebouwen en afvoer van hemelwater op te volgen die in het bouwbesluit opgenomen zijn. Daarin is onder meer opgenomen, dat woningen die na 1 januari 1993 gebouwd zijn, moeten beschikken dampdichte vloeren. Ook problemen als gevolg van lekke kelders behoren niet tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De gemeente wil structurele grondwateroverlast voorkomen. Als algemene richtlijn voor structurele grondwateroverlast hanteert de gemeente de navolgende uitgangspunten. Een grondwaterstand wordt als structureel te hoog gedefinieerd als de ontwateringsdiepte in de openbare ruimte langer dan 8 opeenvolgende weken minder dan 70 cm bedraagt onder wegen, pleinen en trottoirs en minder dan 50 cm onder groen. Hoge(re) grondwaterstanden op percelen van particulieren blijven de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar en daar treft de gemeente geen maatregelen. Wel geeft de gemeente op verzoek advies aan particulieren die hinder ondervinden van hoge grondwaterstanden op hun perceel.
(Bron: Verbreed GRP 2014 - 2018, gemeente Middelburg)
Watertoetstabel
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het projectgebied is niet gelegen in of nabij een waterkering. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
De ontwikkeling voldoet aan het rapport ‘retentiecapaciteit Mortiere’
I |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI’s en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Hemelwater wordt afgevoerd naar de retentievijvers in en om Mortiere. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI bij Ritthem. In de planvoorschriften wordt een voorschrift opgenomen dat de ontwikkeling geen negatieve hydrologische invloed op omliggende percelen mag hebben. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
Er wordt geen grondwater onttrokken. Hemelwater wordt apart afgevoerd. |
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden |
Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. De ontwikkeling heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. De ontwikkeling heeft geen invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit. |
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling heeft geen invloed op de volksgezondheid. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De ontwikkeling vindt niet plaats in een zettingsgevoelig gebied. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
In en om het plangebied is geen natte natuur aanwezig. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
De ontwikkeling houdt rekening met het onderhoud van het oppervlaktewater. |
Andere belangen waterbeheer
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren |
In en om het plangebied zijn geen eigendommen van de waterbeheerder. |
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde watertoets zijn de volgende bevindingen geconstateerd:
Voor een beoordeling van de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op de beschermde natuurwaarden in het plangebied en op effecten die instandhoudings-doelstellingen voor aangewezen natuurgebieden nadelig kunnen beïnvloeden is de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten van belang.
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in gegaan. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met 1 wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het goed gaat met de natuur, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.
Adviesbureau Wieland heeft in april 2019 een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 5 bijgesloten.
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000 gebied. De afstand tot een Natura 2000 gebied bedraagt meer dan vijf kilometer. Dit betreft de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Veerse Meer, Manteling van Walcheren. De afstand tot deze Natura 2000 gebieden is zo groot dat er geen significante effecten verwacht worden.
Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)
Het plangebied is niet begrensd in het kader van de Natuurnetwerk Zeeland (NNZ, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afstand tot NNZ gebieden bedraagt meer enige honderden meters. Dit betreft de dijk die rondom de woonwijk Mortiere ligt. De geplande werkzaamheden hebben geen effect op dit gebied. Grotere natuurgebieden liggen verder dan 1 kilometer.
Deze beoordeling beschrijft de gevolgen van het beoogde voornemen op te beschermen soorten door de Wet natuurbescherming en de gebiedsbescherming door Natuurbeschermingswet. De aanwezigheid van soorten is bepaald aan de hand van een veldverkenning. Er is een veldverkenning uitgevoerd op 2 mei 2020.
Resultaten
Broedvogels: Het terrein wordt voor aanvang van het broedseizoen gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd. Struwelen worden verwijderd (indien nodig) buiten de broedperiode. Indien de start van het werk plaats vindt in het broedseizoen dan dient er eerst gecontroleerd te worden of er vogels broeden in het plangebied. Een gunstige periode om het plangebied bouwrijp te maken is tussen 1 augustus en 1 maart.
Zoogdieren: diverse (grondgebonden) soorten komen voor in het gebied. Door mitigerende maatregelen uit te voeren wordt voorkomen dat deze dieren onnodig gedood worden (zorgplicht). Maaien van ruigte in een voor zoogdieren gunstigere periode, 1 september – 1 maart. Het maaien uitvoeren met schijvenmaaier of maaibalk. Maaien in de richting van een biotoop dat nog gehandhaafd blijft (zo kunnen dieren vluchten). Maaisel afvoeren om te voorkomen dat zich hier dieren onder gaan vestigen.
Amfibieën: Rugstreeppadden komen voor buiten het plangebied, maar kunnen het plangebied snel bevolken indien hier gunstige biotopen ontstaan. Daarom dient voorkomen te worden dat er ondiepe waterpartijen ontstaan tijdens de bouw. Daarnaast is het raadzaam om de aanwezigheid van de Rugstreeppad jaarlijks te inventariseren in de woonwijk Mortiere. Indien deze soort zich vestigt dienen er mitigerende maatregelen getroffen te worden om te voorkomen dat werkzaamheden vertraging oplopen.
In het plangebied komen beschermde natuurwaarden voor, die afhankelijk van de uitvoering wel of niet nadelige effecten ondervinden.
Voor broedvogels is het van belang dat indien de start van het werk plaats vindt in het broedseizoen er eerst gecontroleerd wordt of er vogels broeden in het plangebied. Een gunstige periode om het plangebied bouwrijp te maken is tussen 1 augustus en 1 maart. Voor zoogdieren zijn mitigerende maatregelen nodig in het kader van de zorgplicht. Daarnaast moet voorkomen worden dat rugstreeppadden zich vestigen in het plangebied.
Met de in het onderzoek beschreven maatregelen wordt rekening gehouden bij de verdere uitwerking van de plannen.
Nabij het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen in het kader van Natura 2000 en het Natuurnetwerk Zeeland. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op de waarden waarop dit Natura 2000 gekwalificeerd is. De geplande werkzaamheden hebben ook geen nadelig effect op de overige natuurwaarden van de gebieden die aangewezen zijn in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
De provincie Zeeland en gemeente Middelburg streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta is in 2007 een wijziging van de monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) van kracht geworden. Een belangrijk onderdeel van de WAMZ is dat de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed bij de gemeenten komt te liggen. In de WAMZ wordt geregeld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Volgens de wet kan in het belang van de archeologische monumentenzorg bij een bestemmingsplan worden bepaald dat de aanvrager van een aanleg- en bouwvergunning een rapport dient over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Vooruitlopend op de WAMZ hebben de Walcherse gemeenten in 2006 een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld die in 2016 is geactualiseerd in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2016-2022. Deze laatste nota schrijft het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Middelburg voor. Bij dit beleid horen de Archeologische verwachtings- en waardenkaart Walcheren. De kaart betreft een inventarisatie van archeologische vindplaatsen, andere waarden en verwachtingsgebieden en is gemaakt op basis van het Rijks Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS), waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen, en op basis van verschillende ter zake doende kaarten.
Op basis van de Archeologische verwachtings- en waardenkaart Walcheren is de Archeologische beleidsadvieskaart Walcheren opgesteld, om ervoor te zorgen dat het archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden. De vrijstellingsregeling behorende bij het Walchers archeologiebeleid gaat uit van deze laatste kaart.
Naar aanleiding van het bestemmingsplan Mortiere fase 5C te Middelburg heeft de Walcherse Archeologische Dienst een beperkte bureaustudie uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het gebied en al eerder uitgevoerde onderzoeken.
Het grootste deel van het plangebied Mortiere ten oosten van de Schroeweg is onderwerp geweest van uitvoerig archeologisch onderzoek. Binnen het plangebied Mortiere fase 5C bevond zich een deel van één vindplaats die is onderzocht en uitgeselecteerd. Er is dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek nodig. Op de terreinen ligt dan ook geen archeologisch beperking meer. In het bestemmingsplan Mortiere fase 5C hoeft daarom geen dubbelbestemming archeologie opgenomen te worden.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Uit de voorgaande beschreven milieuaspecten (5.1 Toetsing aan mer-wetgeving, 5.2 Geluid, 5.3 Luchtkwaliteit, 5.4 Stikstof, 5.5 Bedrijven en milieuhinder, 5.6 Externe veiligheid, 5.7 Bodem) kan worden geconcludeerd dat er geen verslechtering optreedt op het woon- en leefklimaat van de (omliggende) woningen en dat er ten aanzien van de omgevingsaspecten (5.8 Water, 5.9 Ecologie, 4.3.2 Parkeren, 5.10 Archeologie en cultuurhistorie ) er geen belemmeringen optreden.
Het Mortiere fase 5C maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van bestemmingsplan 'Mortiere'. De regels van het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan.
De beleidsuitgangspunten uit de voorafgaande hoofdstukken vormen de onderlegger voor bestemmingen en begrenzingen op de verbeelding en voor de planregels. Deze uitgangspunten voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) kunnen als volgt worden samengevat.
Het bestemmingsplan 'Mortiere' bestaat uit deels een gedetailleerd bestemmingsplan en deels een globaal plandeel met een uitwerkingsplicht. Het uitwerkingsplan Mortiere fase 5C is een uitwerking van een deelgebied van het globale plandeel.
De planvorm van uitwerkingsplan Mortiere fase 5C is een tamelijk gedetailleerd uitwerkingsplan met bouwstroken. Dit betekent dat op basis van dit uitwerkingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend, maar dat tevens enige flexibiliteit is aangehouden ten opzichte van de stedenbouwkundige verkavelingsschets.
Het voorliggende uitwerkingsplan is, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Mortiere' opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.
Voor het plan geldt dat wordt aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Mortiere', aangezien dit uitwerkingsplan hier onderdeel van uit gaat maken. Aanvullende regels zijn gesteld binnen de juridische kaders die in het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn toegestaan.
Bestemmingen
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Binnen dit uitwerkingsplan komen 4 bestemmingen voor.
Door middel van bouwvlakken op de verbeelding zijn de locaties voor de bouw van hoofdgebouwen (woningen) aan- en uitbouwen en bijgebouwen aangegeven.
Aanduidingen
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van bouwaanduidingen, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. Daarnaast worden maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goot- en bouwhoogte).
Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.
Het structurele groen heeft de bestemming Groen gekregen. Door deze bestemming wordt het beeldbepalende groen vanuit het stedenbouwkundig plan gewaarborgd.
Voortuinen en zijtuinen van hoekwoningen aan de openbare ruimte zijn bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming mag slechts zeer beperkt gebouwd worden.
Om accenten mogelijk te maken op belangrijke plekken in het stedenbouwkundig plan is op specifieke plaatsen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - accent" opgenomen.
Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan, met uitzondering in voortuinen van tussenwoningen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de wijziging van de bestemming Tuin in de bestemming Wonen om het mogelijk te maken de voorgevelrooilijn naar voren te plaatsen. Dit kan alleen na goedkeuring van de supervisor en als er geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de parkeerbalans, de architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteit van Mortiere en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
De wegen, trottoirs en parkeerplaatsen hebben deze bestemming toegekend gekregen. Hiermee wordt de ontsluiting van deze fase gewaarborgd.
Deze bestemming omvat het grootste deel van het uitwerkingsplan. In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan daardoor bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen. Binnen de bouwstrook zijn conform de bouwaanduidingen woningen toegestaan. De bouwhoogte en goothoogte zijn op de verbeelding gemaximeerd. Binnen deze bestemming zijn ook de achterpaden en parkeervoorzieningen opgenomen.
De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan is geregeld in de vorm van de grondexploitatieregeling zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro): zie onder 7.1.1.
In deze wet is verplicht kostenverhaal door de gemeente geregeld. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag: via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer / ontwikkelaar, zoals bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.
Nieuwe ontwikkelingen
De gemeente heeft samen met het consortium volledig grondeigendom in het plangebied. Met het consortium is een anterieure overeenkomst gesloten over het kostenverhaal voor de gemeente. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook gewaarborgd.
Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen. Als het ontwerpplan is afgerond wordt deze voorgelegd aan het college en daarna gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
Met de wettelijke overlegpartners vindt voorafgaand aan de ter inzagelegging afstemming plaats over het voorliggende uitwerkingsplan.
In deze paragraaf wordt tevens verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg is het concept ontwerpuitwerkingsplan toegezonden aan de provincie Zeeland, de VeiligheidsRegio Zeeland en het Waterschap Scheldestromen.
Dit heeft geleid tot het volgende:
Provincie Zeeland
De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het uitwerkingsplan.
VeiligheidsRegio Zeeland
De VeiligheidsRegio Zeeland heeft advies (bij brief 6-10--2020) uitgebracht met betrekking tot zaken, die gerelateerd zijn aan (externe) veiligheid. Geadviseerd wordt om de hierin genoemde zaken (vroegtijdig) te organiseren om de risico's te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en hulpverlening te vergroten.
Reactie gemeente:
Bij de verdere planuitwerking zullen de adviezen ter beperking van de veiligheidsrisico's worden opgevolgd.
Waterschap Scheldestromen
Het waterschap heeft per e-mail (7-10-2020) gereageerd en geeft aan, dat er in de waterparagraaf van de toelichting gewag wordt gemaakt van een voorwaardelijke verplichting in de regels. Deze verplichting wordt echter niet aangetroffen bij de tot dit uitwerkingsplan behorende regels.
Reactie gemeente:
De door het waterschap aangehaalde verplichting is niet in de regels bij dit uitwerkingsplan opgenomen. Per abuis is dit wel in de waterparagraaf vermeld. De betreffende zinsneden worden geschrapt uit de toelichting.
Inspraak
Het uitwerkingsplan Mortiere fase 5C heeft vanaf 28-07-2020 6 weken ter visie gelegen.
Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.