direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Muidenweg 1R Arnemuiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel bestemmingsplan

Aan de westzijde van recreatieterrein Oranjeplaat ligt aan de Muidenweg een perceel met een bedrijfsbestemming. De initiatiefnemers willen op dit perceel graag een burgerwoning realiseren. Op basis van het huidige bestemmingsplan 'Oranjeplaat' is deze ontwikkeling niet mogelijk. Om de realisatie van de beoogde burgerwoning mogelijk te maken zal de geldende bestemming 'Bedrijf' moeten worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

Aangezien er aan de bestemming 'Bedrijf' geen invulling wordt gegeven èn omdat de ruimtelijke effecten van de beoogde woonbestemming beperkt zijn, is de gemeente Middelburg van mening dat het plan planologisch en stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Om de realisatie van het project mogelijk te maken, is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt op het recreatieterrein Oranjeplaat en wordt aan de westzijde begrensd door een fietspad (Schelpenpad) en aan de zuidzijde door een parkeerterrein (Muidenweg). Aan de westkant van het plangebied is een groenstrook aangekocht. Aan de oostzijde ligt het restaurant en appartementengebouw Résidence l'Orange. Aan de noordzijde grenst het perceel aan (een uitloper van) het Veerse Meer (zie figuur 1.1). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 0,67 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied in de gemeente Middelburg (Bron: Google)

1.3 Geldend bestemmingsplan Oranjeplaat

Het plangebied is planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan Oranjeplaat (onherroepelijk 06-08-2013). In figuur 1.2 wordt een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Fragment geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden hebben daarin de enkelbestemmingen Bedrijf, Groen en Water. Bovenop deze enkelbestemmingen geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Binnen de bestemming Bedrijf mag opslag plaatsvinden (uitsluitend opslag van boten) en mogen binnen het bouwvlak bedrijfsgebouwen (en overkappingen) en een bedrijfswoning worden gerealiseerd. De goot- en nokhoogte van de bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 5 en 9 meter bedragen, van de bedrijfswoning mogen de goot- en nokhoogte maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd. De inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen. Buiten het bouwvlak mogen bijgebouwen bij de bedrijfswoning worden gerealiseerd met een maximum oppervlak van 60 m² en een maximum goot- en nokhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter. Binnen de bestemming Groen mogen alleen gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Binnen de bestemming Water mogen aanlegsteigers, bruggen, en dergelijke worden gebouwd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het grootste deel van het plangebied is in gebruik geweest als opslagterrein voor boten. Er is geen bedrijfsbebouwing of bedrijfswoning aanwezig. Wel is er (overwoekerde) verharding en een botenhelling op het bedrijfsperceel. De groenstrook aan de westzijde dient als afscherming tussen het fietspad (Schelpenpad) en het botenopslagterrein. Aan de zuidzijde langs de parkeerplaats staat een rij bomen. Op het terrein is ook een aantal solitaire bomen aanwezig.

Aan de noordzijde ligt een waterloop die in directe verbinding staat met het Veerse Meer. Watersporters van onder meer naastgelegen jachthaven Oranjeplaat maken gebruik van deze watergang. Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van het Schelpenpad, ligt kampeerboerderij De Kruitmolen. Op deze kampeerboerderij zijn groepsaccommodaties en een minicamping aanwezig.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Muidenweg over het recreatieterrein Oranjeplaat. Vanaf het recreatieterrein kan in westelijke richting via de Oranjepolderseweg en de Van Clittersweg/Veerseweg Arnemuiden en de A58 worden bereikt. In oostelijke richting leidt de Muidenweg onder andere naar vliegveld Midden Zeeland. Vanaf het plangebied is er een langzaamverkeerverbinding (Schelpenpad) die in noordwestelijke richting naar Veere leidt. De vaargeul van de jachthaven Oranjeplaat naar het Veerse Meer v.v. bevindt zich op circa 25 meter uit de oever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied en directe omgeving (foto: provincie Zeeland)

De beoogde projectlocatie beslaat kadastraal gezien twee percelen, namelijk perceel ANM00 - I - 518 met een oppervlakte van circa 0,55 hectare en perceel ANM00 - I - 666 met een oppervlakte van circa 0,12 hectare. De totale oppervlakte van de beoogde projectlocatie is dus circa 0,67 hectare. Figuren 2.2 en 2.3 geven aan weergave van de twee kadastrale percelen die behoren bij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0004.png"

Figuur 2.2. Kadastraal perceel ANM00 - I - 518.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0005.png"

Figuur 2.3. Kadastraal perceel ANM00 - I - 666.

2.2 Bouwplan

Initiatiefnemer is voornemens een woning met een moderne uitstraling te realiseren met een inhoud van ten hoogste 1.200 m3 en een bijgebouw met een oppervlak van maximaal 100 m2. Het initiatief is kenbaar gemaakt bij de gemeente Middelburg. Ter voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is een schetsplan en voorlopig bouwplan opgesteld. Deze is besproken met de gemeente en goedgekeurd door de welstandscommissie. Figuur 2.4 geeft een weergave van de verkavelingsopzet. De oranje lijn geeft het huidige bouwvlak binnen de bestemming Bedrijf weer (circa 2.500 m²) en de rode lijn geeft het beoogde nieuwe bouwvlak weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.4. Verkavelingsopzet (bron: buroSALT)

In het ontwerp is een woning in 1 bouwlaag boven maaiveld met een verdiept woondeel en is voorzien van een plat dak. De woning wordt voorzien van veel glazen puien en beschikt over een half verdiepte parkeergelegenheid. Aan de oeverzijde wordt een steiger gerealiseerd.

In de tuin worden hoogteverschillen aangebracht. Ook zal er een grote (zout)waterpartij worden gerealiseerd met een strandje. Het groen in de tuin zal bestaan uit gras, bosschages en andere lage beplanting. De verharding zal zich beperken tot een of twee rijstroken naar de half verdiepte parkeergelegenheid en enkele wandelpaden.

Figuren 2.5 en 2.6 geven een 3D-impressie van de woning en tuin weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie 1 (bron: buroSALT)

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0008.png"

Figuur 2.6 Impressie 2 (bron: buroSALT)

2.3 Toelichting op de bestemmingsregeling

2.3.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Sinds 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.

Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

2.3.2 Opzet van het nieuwe bestemmingsplan

Opzet verbeelding

Algemeen

Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd.

Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en de digitale kadastrale ondergrond.

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. In bepaalde gevallen vloeit dit reeds direct uit de bestemming voort. Door middel van de hoofdletter W wordt de bestemming Wonen aangeduid.

Op het analoge renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde van de planregels (alfabetisch). Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven.

Aanduidingen

Op de verbeelding wordt de aanduiding bijgebouwen [bg] opgenomen. Ten slotte worden maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogten en bouwhoogte), het maximale bebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden. Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.

In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.

Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

2.3.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Groen

In de bestemming Groen is de beplantingsstrook langs het Schelpenpad opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat de groenstrook in stand blijft en er geen verstoring zal plaatsvinden.

Artikel 4 Tuin - Landschapswaarden

Op de verbeelding is langs de oever van het perceel voorzien in de bestemming Tuin - Landschapswaarden. Binnen deze zone is het realiseren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitgesloten. Hiermee wordt de groene uitstraling van het perceel behouden.

Artikel 5 Water

Algemene doeleinden van deze bestemming houden verband met het belang van behoud van doorstroming van waterlopen en van voldoende waterbergingscapaciteit.

Artikel 6 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen en bijbehorende erven en ontsluitingspaden. Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar in hoofdzaak hoofdgebouwen en bijgebouwen (binnen het bouwvak) zijn toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn bijgebouwen toegestaan ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen [bg]. De oppervlakte bijgebouwen bedraagt in totaal maximaal 100 m².

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

De in het plangebied gelegen secundaire waterkering langs de westrand van het perceel is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' om planologische bescherming te bieden aan de waterkerende functie van de betreffende dijklichamen. Voor bouw- en aanlegwerkzaamheden op deze waterkeringen kan pas omgevingsvergunning worden verleend indien het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed en de beheerder van de waterkering hierover om advies is gevraagd.

2.4 Ruimtelijke afweging

In de huidige planologische regeling geldt voor het in onbruik geraakte terrein aan de Muidenweg de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak van circa 2.500 m² opgenomen. Binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen worden opgericht met een maximum goot- en nokhoogte van respectievelijk 5 en 9 meter. Binnen het bouwvlak mag ook een bedrijfswoning met een inhoud van ten hoogste 750 m³ en een goot- en nokhoogte van maximaal respectievelijk 6 en 10 meter worden gebouwd.

In de beoogde situatie zal op het perceel aan de zijde van het Veerse Meer een woning worden gerealiseerd. De overwoekerde verharding wordt verwijderd en het perceel zal als tuin worden ingericht met een grote (zout)waterpartij. De beoogde woning heeft een inhoud van maximaal 1.200 m³. De footprint van de beoogde woning bedraagt ongeveer 400 m² en van het bijgebouw ten hoogste 100 m². De beoogde bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter boven maaiveld. Voor bijgebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 4 meter.

De moderne uitstraling van de beoogde woning sluit aan bij het naastgelegen appartementencomplex. De totale oppervlakte aan bebouwing is in de beoogde situatie veel lager dan het geldende bestemmingsplan toelaat. De beoogde bouwhoogte is ook lager dan in geldende bestemmingsplan mogelijk is. Ten slotte sluit de beoogde woonfunctie goed aan bij de aanwezige functies op het recreatieterrein Oranjeplaat.

 

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Met het vaststellen van de SVIR heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Via deze ladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Het voorliggend plan dient niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat de voorgenomen ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling betreft. Uit jurisprudentie blijkt namelijk dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 11 en 14 woningen ligt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018 en Omgevingsverordening 2018

Inzet van beleid

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
  • afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
  • bescherming/waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologisch waarden in Zeeland.

Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik

Bij de woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. De bundelingsdoelstelling is alleen gericht op de vier Zeeuwse steden. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn onderdeel van de regionale woningmarktafspraken.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn uitgewerkt in de Omgevingsverordening Zeeland 2018. De provincie Zeeland wenst nog steeds de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal te stellen. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren, het woonbeleid is hierop afgestemd. Gestreefd wordt naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. De keuzes moeten worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken door, in dit geval, Walcheren. Het beleid is voor ontwikkelingen als hier beoogd dan ook niet gewijzigd, zodat ook het toekomstig provinciaal beleid niet aan de ontwikkeling in de weg staat.

3.2.2 Luchthavenbesluit Midden-Zeeland

De Provincie is het bevoegd gezag voor de luchthaventerreinen binnen Zeeland. Daartoe behoort het Vliegveld Midden Zeeland, dat wordt gebruikt voor recreatief en zakelijk vliegverkeer. Voor omwonenden en anderen in de omgeving zijn met name geluid en veiligheid van belang. In het Luchthavenbesluit zijn daarom voor deze aspecten beperkingengebieden vastgesteld. Op basis van bijlage 3 van het Luchthavenbesluit Midden-Zeeland (zie figuur 3.1) blijkt dat de planlocatie buiten het beperkingengebied, de 48 dB(A) Lden contour en de 10-6 risicocontour ligt. Ter plaatse van het plangebied geldt een hoogtebeperking in verband met de vliegveiligheid van meer dan 40 meter (zie figuur 3.2). In voorliggend bestemmingsplan wordt deze bouwhoogte niet mogelijk gemaakt. Het Luchthavenbesluit Midden-Zeeland vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.1 Beperkingengebied, met rode stip is de planlocatie aangeduid
(Bron: Luchthavenbesluit Midden-Zeeland, 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0010.jpg"

Figuur 3.2 Hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid, met rode stip is de planlocatie aangeduid (Bron: Luchthavenbesluit Midden-Zeeland, 2013)

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Kwaliteitsatlas Middelburg

Volgens de Kwaliteitsatlas Middelburg (vastgesteld door de gemeenteraad van Middelburg op 18 januari 2010) streeft de gemeente naar kwalitatief goede woonmilieus. Goede woningen in een aantrekkelijke omgeving. Middelburg moet zich als woon- en vestigingsplaats onderscheiden door een aantrekkelijke en complete stad te zijn. Door woonmilieus aan te bieden voor alle leeftijdscategorieën in zowel stedelijke als landelijke omgeving blijft gemeente Middelburg voor iedereen een aantrekkelijke gemeente om zich te vestigen. In de Kwaliteitsatlas wordt onderscheid gemaakt in woningbouw in de periode van 2010 tot 2020 en de periode daarna.

In de periode van 2010 tot 2020

  • Nieuwbouw van 2.400 woningen voorbereiden waarvan ongeveer de helft op herstructurerings- of inbreidingslocaties en de andere helft op uitbreidingslocaties. De beoogde woningbouwlocatie is binnen deze periode niet voorzien.

In de periode na 2020

  • Herstructureren van bestaande wijken (Dauwendaele, Nieuw Middelburg) en kernen (Arnemuiden);
  • Ruimte reserveren voor nieuwbouw waaronder op de locatie Ramsburg (centrumstedelijk wonen) als reservelocatie. De locatie aan de Veerseweg sluit aan op de locatie Ramsburg.

Voor de periode na 2020 is het van groot belang dat Middelburg tegelijkertijd meerdere ontwikkelingen mogelijk maakt. Hierdoor ontstaan keuzemogelijkheden waarmee kan worden ingespeeld op de woningvraag.

3.3.2 Archeologiebeleid

De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 4.2.2 wordt hier op ingegaan en worden de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan dit beleid.

3.3.3 Ruimtelijke kwaliteit en welstandsbeleid

Wie in gemeente Middelburg wil bouwen of verbouwen krijgt te maken met de nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016. Deze nota is in de plaats gekomen van de Welstandsnota uit 2009. In de nota Ruimtelijke Kwaliteit is bepaald dat voor een bouwplan anders dan een enkele woning of in omvang vergelijkbaar bouwwerk een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld. Een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld voordat de bouwplannen worden uitgewerkt. Het legt de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitsuitgangspunten vast voor een nieuwe ontwikkeling en gaat vaak ook in op de randvoorwaarden voor de inrichting van de openbare ruimte. De nieuwe ontwikkelingen voor een gebied waarvoor een beeldkwaliteitsplan geldt, worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan, en niet meer aan de nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het doel van de richtlijnen bij nieuwbouw is dat het bouwplan als geheel een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de bestaande (openbare stedelijke of landschappelijke) ruimte in het bijzonder. Het plangebied ligt in het gebied dat in de nota Ruimtelijke Kwaliteit is aangeduid als uitbreidingswijk. Voor dergelijke gebieden gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • Het bebouwingsbeeld wordt in stand gehouden, zo mogelijk verbeterd.
  • Bij verbouw is de vormgeving, gevelindeling en -geleding, maatvoering, materiaalgebruik, detaillering en karakter van het hoofdgebouw uitgangspunt.
  • Aan-, uit- en bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing en sluiten qua architectuur aan op de bestaande bouwmassa en materialisatie.
  • Gevels worden opgetrokken uit baksteen. Voor Mortiere en Veersepoort bestaat ook de mogelijkheid voor (volledig) gestucte gevels.
  • Daken worden afgedekt met rode of donkergekleurde pannen.
  • Kozijnen, ramen, deuren of gevelpanelen zijn van hout, op hout gelijkend kunststof of aluminium gemaakt (b.v. CLK-kozijnen met verdiept profiel).
  • Kleuren passend in de omgeving.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan alle relevante sectorale aspecten. Deze toetsing geldt als basis voor de planologische afweging.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Cultuurhistorie

Beleids-/toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Ook zal aandacht moeten worden besteed aan de molen die op korte afstand van het plangebied staat.

Toetsing/onderzoek

Het gebied is cultuurhistorisch niet van betekenis. Er zijn geen beschermde en niet formeel beschermde objecten en structuren aanwezig op de nabij gelegen historische boerderij 'De Kruitmolen' na. Dit is te zien in figuur 4.1. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0011.png"

Figuur 4.1. Uitsnede kaart cultuurhistorie.

4.2.2 Archeologie

Wettelijk en beleidskader

In Europees verband is het zogenoemde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd.

Onderzoek en conclusie

Over het plangebied ligt geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bovendien geldt voor het plangebied een zeer lage archeologische verwachtingswaarde (bron: Atlas Leefomgeving). De kans is dus zeer klein dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en aangetroffen worden tijdens de graaf- en inrichtingswerkzaamheden. Indien archeologische sporen onverwachts toch worden aangetroffen, geldt dat er een wettelijke meldingsplicht is ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de bevoegde overheid.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie de voorgenomen ontwikkeling niet belemmert.

4.3 Bodem

4.3.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de (economische) uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

In de gemeentelijke bouwverordening (artikel 2.4.1.) is een verbod opgenomen om te bouwen indien de bodem zodanig verontreinigd is dat er onaanvaardbare risico's te verwachten zijn.

4.3.2 Onderzoek

In december 2014 is door Laboratorium Zeeuws-Vlaanderen B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de beoogde projectgronden. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is inzicht te verkrijgen in de bodemkwaliteit. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat aan de westzijde van het terrein licht verhoogde concentraties koper, lood, PAK en PCB zijn aangetroffen. Op het overige gedeelte van het terrein zijn geen verhoogde concentratie aangetroffen. Op basis van deze conclusies werd vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht, omdat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot toekomstige activiteiten.

4.3.3 Conclusie

Uit het reeds uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het perceel aanvaardbaar is en daarmee staat het aspect bodem de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Rond de natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland geldt een zone van 100 meter waarbij nieuwe ontwikkelingen moeten worden beoordeeld op de gevolgen voor de natuur.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Onderzoek

Het plangebied ligt ten oosten van Arnemuiden, ter plaatse van de jachthaven Oranjeplaat. Aan de noord- en oostkant wordt het plangebied begrensd door een waterloop die in directe verbinding ligt met het Veerse Meer. Aan de zuidkant van het perceel is een parkeerplaats gelegen en aan de westkant van het plangebied is een groenstrook aangekocht door de initiatiefnemer die dient als afscherming tussen het Schelpenpad (fietspad) en het botenopslagterrein.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Ten behoeve van de realisatie van de woning zal het terrein bouwrijp worden gemaakt en zullen bouwwerkzaamheden plaatsvinden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst aan de wateren van het Natura 2000-gebied Veerse Meer, tevens onderdeel van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het Veerse Meer is een belangrijk leefgebied voor kustbroedvogels, moerasbroedvogels en (doortrekkende en overwinterende) watervogels en is aangewezen als beschermingszone onder de Vogelrichtlijn. De Oranjeplaat, het eiland tegenover het plangebied, is tevens aangewezen als Natuurnetwerk Zeeland. De nieuw te realiseren woning en het daarvóór liggende terreindeel ligt binnen de afwegingszone van 100 meter rondom het NNZ, zodat een nadere toetsing aan de orde is.

Natura 2000

Als gevolg van de voorgenomen activiteit zijn verschillende effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden mogelijk. Aan de hand van de Effectenindicator (website van het Ministerie van EZ) wordt aangegeven welke effecten al dan niet kunnen optreden als gevolg van het voornemen. Er wordt onderscheid gemaakt in de aanlegfase en de gebruiksfase. Daarbij gaat het om directe en indirecte effecten (externe werking).

De kwalificerende soorten zijn voornamelijk gevoelig voor areaalverlies, versnippering, verdroging, verstoring door geluid, licht, verontreiniging, betreding en mechanische activiteiten. De ontwikkeling vindt plaats buiten Natura 2000, van directe effecten als areaalverlies en versnippering is dan ook geen sprake. Het effect van verontreiniging kan eveneens op voorhand worden uitgesloten aangezien er geen verontreinigende stoffen worden gebruikt en het afval in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase verantwoord wordt afgevoerd. De realisatie van één woning leidt daarnaast niet tot noemenswaardige extra betreding van het natuurgebied of mechanische effecten (golfslag etc.). De woning wordt voorzien van een aanlegsteiger waarvoor nieuw water wordt gegraven. De ontwikkeling leidt niet tot verlaging van de grondwaterstanden of afname van kwel. Effecten door verdroging kunnen derhalve worden uitgesloten. Op de overige storingseffecten wordt hierna kort ingegaan.

Tijdens de inrichtingswerkzaamheden wordt geluid geproduceerd, dat in een aantal gevallen ver kan reiken in het open landschap. Op basis van gegevens over de bronsterkte (Lwr) van de in te zetten apparatuur (bron: www.AV-consulting.nl<http://www.AV-consulting.nl>) kan de ligging van de 47 dB(A)-contour worden berekend. Deze contour wordt als drempelwaarde voor verstoring van vogels van open landschappen gehanteerd (Reijnen, 1992) en is derhalve van toepassing op alle kwalificerende vogelsoorten van het Natura 2000-gebied Veerse Meer. Maatgevend voor de mate van verstoring is het heien van betonpalen. De maximale 47 dB(A)-contour bedraagt 1089 meter. Deze contour overlapt deels het Veerse Meer, waaronder de Oranjeplaat. Op de Oranjeplaat zijn regelmatig kwalificerende vogelsoorten in lage aantallen aanwezig o.a. lepelaar en aalscholver, er zijn geen broedkolonies. In de verstoringszone zijn geen kwetsbare vogelgebieden aanwezig zoals aangegeven op de kaarten in het beheerplan Veerse Meer 2016-2022. Aangezien het hier gaat om een tijdelijke verstoring (enkele dagen) van een relatief klein deel van het totale oppervlak van het Veerse Meer en de kwetsbare gebieden niet worden verstoord, is dit verstoringseffect niet significant. Wanneer de heiwerkzaamheden worden uitgevoerd buiten het kwetsbare winterseizoen, is geen vergunning in het kader van de Wnb vereist.

Strikte normen voor kunstmatige verlichting in de vorm van afstandsbepalingen zijn er niet. De regelgeving richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Er is geen specifiek beleid op rijksniveau ten aanzien van lichthinder. De provincie Zeeland heeft in haar Omgevingsplan 2012-2018 aandacht besteed aan het aspect licht: “De delen van Zeeland waar de donkerte een echte meerwaarde heeft beschermen tegen onnodige lichthinder zonder belemmerend te werken. Het nabijgelegen natuurgebied Is niet aangewezen als donkertegebied. Wel gelden er voor Natura 2000- gebieden instandhoudingsdoelstellingen. Bij de vergunningverlening in het kader van de Natura 2000 dient hiermee rekening te worden gehouden. Het strakke wettelijke kader van de Natura 2000 schrijft echter voor dat er sprake dient te zijn van een significant effect.

Bij een verlichtingssterkte van 0,1 lux of ongeveer 3,0 microcandela (mcd)/m2 op de rand van een beschermd natuurgebied kan met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat er geen negatieve effecten optreden. Ter vergelijking: de verlichtingssterkte bij volle maan bij heldere hemel is 0,25 lux en van een woonstraat 3 lux. Overigens bedraagt de hemelhelderheid ter plaatse van het natuurgebied aan de overzijde van het water in de nacht bij bewolkt weer maximaal 2 mcd/m2 en zonder bewolking maximaal 0,40 mcd/m2. Er is dus nog enige marge aanwezig.

Gemeente Middelburg heeft in haar Middelburgse Visie Milieu 2013-2018 als maatschappelijk doel gesteld de kwaliteit van de leefomgeving op het gebied van lichthinder niet laten verslechteren en proberen om de kwaliteit waar mogelijk te verbeteren, vanuit het gedachtegoed van een duurzame samenleving en leefomgeving. Nieuwe initiatieven met een aanzienlijke lichtuitstraling vormen een aantasting van de omgevingskwaliteit.

Het is vrijwel onmogelijk op voorhand voor een woning de lichtuitstraling te bepalen, maar in het algemeen is de lichtuitstraling van een enkele woning beperkt. Van een aanzienlijke lichtuitstraling, vergelijkbaar met verlichting bij (agrarische) bedrijven, is zeker geen sprake.

De lichtuitstraling van een woning is afhankelijk van het glasoppervlak, het soort glas, de sterkte van de lichtbronnen in de woning en de richting en kleur van het licht. Bovendien is het gedrag van de bewoner van belang: worden er bijvoorbeeld gordijnen gesloten of niet.

Het Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 80 meter. Aangezien de lichtintensiteit van een lichtbron afneemt met het kwadraat van de afstand is niet de verwachting dat een verlichtingssterkte van 0,1 lux op de rand van het natuurgebied als gevolg van licht vanuit de woning zal worden overschreden. Het aanlichten van een gevel, het gebruik van buiten-/tuinverlichting en de branduren van verlichting zijn van veel grotere invloed dan de lichtuitstraling van een enkele woning. Het eventueel gebruik van kunstlicht tijdens de aanlegfase zal worden beperkt door gebruik te maken van speciale armaturen die het licht zo min mogelijk verspreiden en aan de boven- en zijkant goed zijn afgeschermd. Ook in de gebruiksfase van de woning wordt lichtuitstraling op het meer zo veel als mogelijk voorkomen. Buitenverlichting zal tot het minimum worden beperkt. Door enkel gebruik te maken van lage armaturen (<1,5 meter) met een beperkte uitstraling naar de zijkanten (geen enkele uitstraling naar boven) en geen lichtpunten langs het water te plaatsen, wordt het Natura 2000-gebied zo min mogelijk beïnvloed. Ook openbare buitenverlichting in de omgeving is van grote invloed. Hier valt ook nog veel winst te halen. Dit maakt echter geen deel uit van deze planologische procedure.

Met inachtneming van maatregelen (uitvoering buiten het winterseizoen en speciale lichtarmaturen) kunnen negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veerse Meer als gevolg van de bouw en het gebruik van de woning vrijwel geheel worden voorkomen.

Natuurnetwerk Zeeland

De woning is gedeeltelijk gelegen binnen de afwegingszone rondom het NNZ. Het deel van het NNZ dat binnen 100-meter van het te ontwikkelen perceel ligt, wordt in het provinciaal Natuurbeheerplan aangeduid als natuurbeheertype N12.06 Ruigteveld (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0012.png"

Figuur 4.2 Ligging ten opzicht van Natuurnetwerk Zeeland Ruigteveld (bron: provincie Zeeland)

Tot dit beheertype behoren over grote oppervlakte voorkomende ruigtevelden met dominantie of in mozaïek voorkomende ruigtevegetaties, die meestal ontstaan zijn na grootschalige ingrepen, zoals na drooglegging of plotselinge sterke extensivering na een intensief grasland- of akkerbeheer. De successie naar bos kan in deze ruigten lang achterwege blijven. Vaak is er plaatselijk vlier of wilg aanwezig als verspreide struiken of struweel. Deze kunnen echter weer afsterven en weer in ruigte overgaan. Deels kunnen ook meer grazige plekken voorkomen, zeker bij begrazing. In de droge ruigte kan ook riet domineren.

Ruigtevelden kunnen rijk zijn aan insecten en bij een begrazingsbeheer soms ook ruimte bieden aan veel kruiden. Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende broedvogelsoorten, te weten bosrietzanger, geelgors, grasmus, grauwe klauwier, kneu, nachtegaal, paapje, putter, roodborsttapuit, spotvogel, sprinkhaanzanger. Met uitzondering van geelgors, grauwe klauwier, paapje en roodborsttapuit is de aanwezigheid van de genoemde soorten aannemelijk. In alle gevallen betreft het soorten die alleen in het zomerhalfjaar aanwezig zijn. Verstoring door de aanlegwerkzaamheden (i.c. heien) dient buiten de broedperiode (april t/m juli) plaats te vinden.

Effecten als areaalverlies, versnippering, verdroging en verontreiniging zullen niet optreden. De realisatie van één woning zal daarnaast niet leiden tot extra betreding van het natuurgebied of mechanische effecten (golfslag etc.).

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Gezien de verkeersproductie van een woning dient de vraag te worden beantwoord of de beoogde ontwikkeling zal leiden tot extra stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden. Vanwege de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is extra stikstofdepositie op dergelijke locaties namelijk niet meer toegestaan. De beschrijving van de AERIUS berekening is als bijlage 2 opgenomen. Hierin wordt uiteengezet welke uitgangspunten bij de berekening zijn gehanteerd. De resultaten zijn als gml-bestand aan de gemeente Middelburg geleverd. Na berekening geeft het AERIUS-programma aan dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake zal zijn van een relevante extra stikstofdepositie op de relevante stikstofgevoelige Natura2000-gebieden.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens. Op basis van het biotoop wordt de aanwezigheid van de volgende soort(groep)en verwacht: algemene broedvogels, vleermuizen, algemene amfibieën en algemene zoogdieren.

De groenstrook aan de westkant biedt geschikte broedplaatsen voor algemene broedvogels en vogels met vaste nesten als ransuil. Daarnaast kan een functie als vliegroute of verblijfplaats voor vleermuizen niet worden uitgesloten. Deze groenstrook wordt in de huidige situatie al verstoord door de aanwezigheid van het grote parkeerterrein behorende bij de jachthaven en het restaurant, de bouwwerkzaamheden zorgen tijdelijk voor extra verstoring. De mogelijke functie als vliegroute en verblijfplaats voor vleermuizen dient te worden beschermd door werkzaamheden enkel tijdens daglicht uit te voeren of te voorkomen dat de groenstrook wordt belicht.

Voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling in provincie Zeeland. Wel geldt de algemene zorgplicht, dit houdt in dat rekening dient te worden gehouden met aanwezigheid van soorten zodat doden en/of verwonden kan worden voorkomen. Het is van belang dat de werkzaamheden altijd vanuit één kant plaatsvinden zodat aanwezige soorten kunnen vluchten.

Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op het aspect ecologie met inachtneming van onderstaande maatregelen:

  • Ten aanzien van gebiedsbescherming is het van belang dat de werkzaamheden buiten het winterseizoen plaatsvinden en dat gebruik wordt gemaakt van speciale verlichtingsarmaturen die het licht zo min mogelijk het landschap in verspreiden. Onder deze voorwaarden zal geen onevenredige aantasting van de kenmerken en waarden van de Oranjeplaat als onderdeel van het NatuurNetwerk Zeeland plaatsvinden. Ook wat betreft stikstofdepositie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Ten aanzien van soortenbescherming is het van belang de werkzaamheden uit te voeren bij daglicht om eventuele vliegroutes of verblijfplaatsen van vleermuizen te beschermen.

4.5 Water

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde ontwikkeling strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.

Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2009 (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan.

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die in bijlage 1 is opgenomen.

De watertoets is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. Het wateradvies van het waterschap is verwerkt in voorliggende toelichting.

Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het Waterschap Scheldestromen heeft aangegeven dat watercompensatie niet noodzakelijk is aangezien de bestaande overwoekerde verharding zal worden verwijderd. Een aandachtspunt is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering die rust op het perceel. Hiervoor zal een vergunning bouwen in de waterkering bij de afdeling Waterkeringen worden aangevraagd.

Baggerwerkzaamheden en plaatsing van damwanden in de zogeheten waterkeringszone B vallen in het waterstaatswerk.

Een watervergunning in waterkeringszone B is nodig wanneer er sprake is van

  • afgravingen dieper dan 5m;
  • aanleg van trappen;
  • aanleg van dijkstrandje;
  • als er sprake is van explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichting.

 

In de huidige situatie bedraagt de bodemdiepte 1.5m. Na voltooiing van de woning zal de bodemdiepte tot 2m onder het huidige maaiveld worden gebracht. Er is daarmee geen sprake van afgraving dieper dan 5m. Ook van de overige bovenstaande punten is geen sprake. Er is dus géén watervergunning nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
4.6.2 Toetsing/onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen zijn de Veerseweg en de A58. Uit de dichtstbijzijnde rekenpunten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit de Wet Milieubeheer ten aanzien van stikstofdioxide, fijn stof (PM10) en fijn stof Fijn stof (PM2,5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0013.png"

Figuur 4.3. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.7 Milieuhinder omliggende functies

4.7.1 Beleids- en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

4.7.2 Toetsing/onderzoek

In de omgeving zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die van invloed kunnen zijn op het woonklimaat in het plangebied en waarmee dus rekening moet worden gehouden. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn op omliggende gronden wel kleinschalige, niet-milieuhinderlijke vormen van bedrijvigheid toegestaan. Overigens is ten westen van het plangebied, aan de overzijde van het Schelpenpad, kampeerboerderij De Kruitmolen gevestigd en restaurant Oranjeplaat is gevestigd ten oosten van het perceel.

In de VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die hiervoor zijn vermeld, gelden voor een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Gezien de ligging van het plangebied kan een omgevingstype gemengd gebied worden aangehouden en kunnen de richtafstanden met 1 afstandstap worden verkleind. Dat betekent voor de kampeerboerderij een richtafstand van 50 meter ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid, 30 meter vanwege het aspect geur en 30 meter voor het aspect gevaar. Voor restaurant Oranjeplaat geldt dan een richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid en 10 meter voor het aspect gevaar. De afstand van de kampeerboerderij tot de beoogde woning bedraagt circa 52 meter en de afstand van het restaurant tot de beoogde bouwvlak van de woning bedraagt circa 35 meter.

Met betrekking tot het gebruik van de naastgelegen vaargeul geldt dat in de VNG-publicatie geen richtafstanden zijn opgenomen. De aspecten geur en stof als gevolg van deze vaargeul hebben in de beoogde situatie geen invloed op het woon- en leefklimaat. Geluid afkomstig van een vaargeul is niet opgenomen in de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in voorliggend geval dus niet noodzakelijk. Met betrekking tot gevaar geldt tenslotte dat de vaarweg Veerse Meer in het Basisnet Water is aangeduid als een binnenvaartcorridor zonder toetsafstand. Dit is binnen het Basisnet Water de lichtste categorie. Voor deze categorie zijn geen beperkingen of verantwoordingsplicht ten behoeve van het voorliggend ruimtelijk besluit van toepassing. De vaarweg Veerse Meer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

De vaargeul bevindt zich circa 25 meter uit de oever. De beoogde steiger zal tot circa 7,5 meter uit de oever worden aangelegd en bevindt zich binnen de perceelgrenzen van de initiatiefnemer. De doorvaart van de vaargeul zal niet worden belemmerd door de aanleg van de steiger.

4.7.3 Conclusie

Uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de ontwikkeling sprake van een goed woon- en leefklimaat en het nabij gelegen restaurant, de kampeerboerderij en de vaargeul vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

De ontsluiting vanaf de woning voor gemotoriseerd verkeer is goed. Vanaf de woning vindt ontsluiting plaats via het parkeerterrein van restaurant Oranjeplaat. Dit parkeerterrein sluit aan op de Muidenweg die vervolgens weer aansluit op de Oranjepolderseweg richting Arnemuiden. Via het nabij gelegen dorp Arnemuiden is de Rijksweg 58 (ofwel A58) eveneens goed bereikbaar.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2018). De beoogde ontwikkeling omvat 1 vrijstaande woning. Voor het woningtype 'vrijstaand' in een weinig stedelijk gebied in het buitengebied geldt een minimale verkeersgeneratie van 7,8 motorvoertuigen per woning per etmaal en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigen per woning per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt zodoende circa 8 motorvoertuigen per etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. De beoogde ontwikkeling van 1 woning zorgt hier niet voor een substantiële toename van de verkeersintensiteiten.

Parkeernorm

Op basis van de hiervoor vermelde CROW-publicatie moet worden gerekend met 2,3 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen. Het ontwerp voorziet in voldoende parkeergelegenheid en het terrein heeft voldoende omvang om 3 parkeerplaatsen te realiseren.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot onacceptabel hoge verkeersintensiteiten op de omliggende erftoegangswegen. In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau. Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk (65 dB voor binnenstedelijke wegen en 53 voor een buitenstedelijke autoweg). De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB(A).

Bovendien zal voor de betreffende geluidgevoelige functie ten minste altijd één geluidluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er gestreefd wordt het aantal “dove gevels” per woning tot maximaal één te beperken.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning, hetgeen een geluidgevoelige functie betreft in het kader van de Wgh. Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke geluidzone van de Oranjepolderseweg (60 km/u). Het perceel wordt ontsloten via de Muidenweg (30 km/u). De Oranjepolderseweg betreft een weg die bestaat uit twee rijstroken in een buitenstedelijk gebied. Voor zo'n type weg geldt dat indien de beoogde ontwikkeling zich binnen 250 meter van de weg bevindt, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De afstand van de beoogde woning tot de Oranjepolderseweg bedraagt circa 280 meter, hetgeen betekent dat akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is.

Conclusie

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk, omdat de beoogde woning niet is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van een nabij gelegen weg. Dit betekent dat het aspect wegverkeerslawaai de beoogde ontwikkeling niet belemmert.

4.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn en ook geen buisleidingen die vallen onder het Bevb. Het plangebied ligt op circa 600 meter van een bovengrondse tank die gelegen is op camping 'De Witte Raaf'; het risicocontour voor deze bovengrondse tank is 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPORPMUI1R-VG01_0014.png"

Figuur 4.4. Ligging plangebied ten opzichte van bovengrondse tank op camping 'De Witte Raaf' (bron: professionele risicokaart)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Conclusie

Uit de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de relevante sectorale aspecten blijkt dat deze de ontwikkeling niet in de weg staan en dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

Het plangebied is eigendom van een particulier, die onder zijn verantwoordelijk het gebied heeft aangekocht en voornemens is om de percelen bouwrijp te maken. Met de gemeente Middelburg is een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en overleg

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan aan de vooroverlegpartners voorgelegd zodat deze in een vroeg stadium de mogelijkheid hadden op het plan te reageren.
De Provincie Zeeland heeft een vraag gesteld ten aanzien van het afwegingsgebied in relatie tot natuur. Dit heeft tot een aanvulling geleid in paragraaf 4.4. De reactie van het Waterschap Scheldestromen heeft geleid tot een aanvulling van paragraaf 4.5.

De wettelijke bestemmingsplanprocedure is gestart met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 28 maart 2019 gedurende zes weken (tot en met 8 mei 2019) voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn 15 zienswijzen ontvangen, waarvan 12 een soortgelijke inhoud bevatten.

Naar aanleiding van de zienswijzen zijn in voorliggend bestemmingsplan de volgende punten aangepast (zie bijlage 3):

  • 1. Paragraaf 4.4 Ecologie is aangescherpt;
  • 2. Het perceel kadastraal bekend ANM00 - I - 666 is conform het geldende bestemmingsplan weer als Groen bestemd;
  • 3. Paragraaf 4.7 Milieuhinder omliggende functies is aangescherpt;
  • 4. Paragraaf 3.2.2 Luchthavenbesluit is toegevoegd aan de toelichting;
  • 5. De maximale hoogte voor bijgebouwen wordt 4 meter. Dit is aangepast in de regels.

De overige zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen.