direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woongebied Sprencklaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergrond en doel

De gemeente Middelburg is voornemens de ontwikkeling van het woongebied Sprencklaan mogelijk te maken. In 2012 is een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Bij dit plan is na afronding van de terinzagelegging de procedure gestopt. Er is voor gekozen om enkele elementen nader te verkennen voordat opnieuw een bestemmingsplan in procedure werd gebracht.

Het voorliggende initiatief wijkt dan ook af ten opzichte van het plan uit 2012. Intussen bestaat de ontwikkeling uit twaalf vrije kavels voor vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen en zeven patio woningen. Met deze patio woningen wordt ervoor gezorgd dat in de tuinen niet langer sprake is van geluidhinder van de President Rooseveltlaan. Daarnaast wordt het te realiseren park niet meegenomen in het bestemmingsplan.

Wel wordt nog steeds de bestaande brandweerpost meegenomen in het plangebied.

Deze ontwikkeling van het woongebied kan niet worden gerealiseerd binnen het geldende bestemmingsplan Noordweg. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt direct ten noordwesten van de oude binnenstad van Middelburg. Het plangebied sluit in zuidoostelijke richting aan op het bestaande stedelijke gebied van Middelburg en het bestaande straatpatroon van de Sprencklaan. In het noordoosten grenst het plangebied aan het open agrarische landschap. Het plangebied wordt ontsloten via de Klarenbeeklaan en de Noordweg. De verdere verkeersafwikkeling vindt plaats via de President Rooseveltlaan. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Noordweg". De gronden hebben daarin de bestemmingen 'Agrarisch', 'Maatschappelijk' en 'Groen'. Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'. De ontwikkeling van een woongebied is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. In figuur 1.2 wordt een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01_0002.png"

Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan Noordweg

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:

  • hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied;
  • hoofdstuk 3 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader;
  • in hoofdstuk 4 is het voorgenomen project beschreven;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving;
  • in hoofdstuk 6 is ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele aspecten plangebied

 

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur en opbouw

Het plangebied ligt in het zuidoosten ingeklemd tussen de bebouwing van de Noordweg, Seislaan en de Sprencklaan. De bebouwing bestaat voornamelijk uit twee lagen en een kap. Aan de Noordweg betreft het aaneengesloten lintbebouwing. Aan de Seislaan en Sprencklaan gaat het om vrijstaande woningen. Ten noorden begrenst de President Rooseveltlaan het plangebied. Ten westen grenst het plangebied aan het resterende bestaande weiland met daarachter de Sint Laurense watergang. Het plangebied bestaat voornamelijk uit weiland en braakliggend terrein.

Het plangebied wordt momenteel gebruikt als grasland. De directe omgeving van het plangebied bestaat in het zuidoosten uit een bestaand woongebied. In het noorden van het plangebied ligt een brandweerpost die gehandhaafd blijft. Het betreft geen volwaardige brandweerkazerne maar een ondersteunende opstelplaats voor één brandweerwagen en een ondersteunende auto. Figuur 2.1 laat de bestaande brandweerpost zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01_0003.png"

Figuur 2.1. Brandweerpost aan de President Rooseveltlaan

2.2 Verkeer

Ontsluiting

De ontwikkeling bestaat uit twaalf vrije kavels en zeven patio woningen aan de Sprencklaan in de gemeente Middelburg waarop woningbouw mogelijk wordt gemaakt. De Sprencklaan wordt voor de ontwikkeling doorgetrokken richting de President Rooseveltlaan, maar sluit hier niet op aan.

Vanuit het nieuwe woongebied Sprencklaan zijn er verschillende routes om dit deel van de wijk te verlaten. Deze routes zijn:

  • Sprencklaan/Seislaan, Klarenbeeklaan, Noordweg, Brigdamseweg, President Rooseveltlaan;
  • Sprencklaan/Seislaan, Seissingel, Sandberglaan;
  • Sprencklaan/Seislaan, Noordsingel, Klein Vlaanderen of richting Sportlaan.

Alleen de bestaande brandweerpost die ook binnen het plangebied ligt houdt een directe aansluiting op de President Rooseveltlaan.

De Noordweg leidt in zuidelijke richting naar het centrum van Middelburg en takt in noordelijke richting aan op de President Rooseveltlaan. De President Rooseveltlaan takt in oostelijke richting aan op de N57 die in zuidelijke richting aansluit op de A58 (Vlissingen – Bergen op Zoom). In noordelijke richting verbindt de N57 Middelburg via de deltawerken met Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland en sluit bij Rozenburg aan op de N15. De President Rooseveltlaan sluit in westelijke richting aan op Sandberglaan die in zuidelijke richting de randweg van het centrum van Middelburg vormt en ook aansluit op de A58. In noordelijke richting sluit de Sandberglaan via de kern Sint Laurens aan op de N57.

Zowel de Sprencklaan, Seislaan, Klarenbeeklaan als de Noordweg zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. De President Rooseveltlaan is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h, alleen ter hoogte van de kruising met de Noordweg kent de weg plaatselijk een maximumsnelheid van 30 km/h. Door deze wegenstructuur is de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer goed.

Verkeersstructuur

Het fietsverkeer deelt op de Klarenbeeklaan en de Noordweg de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Op de President Rooseveltlaan zijn er in westelijke richting vrijliggende tweerichtingsfietspaden die de fietser een eigen plek geven. In oostelijke richting ontbreken deze vrijliggende fietspaden en kunnen fietsers gebruikmaken van de parallel lopende Willem Arondeussstraat en Brigdamseweg. Hiermee wordt voldaan aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig zodat de ontsluiting voor het fietsverkeer goed is.

Bij de ontwikkeling liggen drie bushaltes op loopafstand. Dit zijn de Jacob Roggeveenhof, Hof ter Veste en Sandberglaan. Vanaf alle drie de haltes kan met de bus treinstation Middelburg bereikt worden. Treinstation Middelburg is een openbaar vervoer knooppunt van regionaal en nationaal niveau. Verder rijden er bussen naar Vlissingen en Zierikzee en naar omliggende kernen. De bussen rijden met een frequentie van twee keer per uur per richting. Het gebied wordt zodoende goed ontsloten door openbaar vervoer.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het gaat om 19 woningen waar zowel vrijstaande woningen, twee-onder-één kapwoningen en op een deel patiowoningen zijn toegestaan. Aangezien een vrijstaande woning een hogere verkeersgeneratie heeft dan een twee-onder-één kapwoning is gerekend met 19 vrijstaande woningen. Voor vrijstaande woningen binnen een sterk stedelijke omgeving in het restgebied van de bebouwde kom geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 mvt/weekdagetmaal per woning. De totale verkeersgeneratie bedraagt zodoende circa 149 mvt/etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Omgerekend naar werkdag bedraagt dit aantal 165 mvt/etmaal. Er wordt vanuit gegaan dat dit verkeer voor 50% via de Noordweg, Brigdamseweg en President Rooseveltlaan in oostelijke richting wordt afgewikkeld. De andere 50% wordt afgewikkeld via de Seissingel en de Sandberglaan in westelijke richting.

Parkeernorm

De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van de parkeerbehoefte. De gemeente Middelburg stelt als eis dat per woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Dit geldt uitsluitend voor de vrijstaande woningen en de twee-onder-één kapwoningen. Voor de patiowoningen geldt dat er 1 parkeerplaats op eigen terrein wordt gerealiseerd. Daarnaast dienen een aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd te worden ten behoeve van het parkeren voor bezoekers. Uitgaande van een CROW-norm van 2,1 per woning leidt dit tot een parkeerbehoefte van 39,9 parkeerplaatsen. Met de aanleg van twee parkeerplaatsen op eigen terrein bij de vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen wordt voorzien in 24 parkeerplaatsen. Bij de patiowoningen worden 7 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast worden er 21 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeercapaciteit.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot onacceptabel hoge verkeersintensiteiten op de omliggende erftoegangswegen. Parkeren wordt op eigen terrein gefaciliteerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

2.3 Wegverkeerslawaai

Voor de ontwikkeling van het woongebied Sprencklaan is onderzoek naar Wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de President Rooseveltlaan aangezien deze weg 50 km/uur is en hiermee een zone inzake de wet geluidhinder heeft. De berekening is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.

Onderzoek

Uit de berekening blijkt dat niet overal aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Op de naar de weg gerichte zijde en de oost en de westgevel van de patiowoningen wordt niet aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Het beoordelingsniveau op de naar de weg gerichte bedraagt 53 dB op 5 meter hoogte en 52 dB op 2 meter hoogte. Op de zijgevels bedraagt dit niveau 49 dB op 5 m hoogte.

Als niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde kan langs binnenstedelijke wegen een hogere grenswaarde worden verleend van maximaal 63 dB. Dit kan alleen als er gronden zijn voor een hogere waarde en als maatregelen om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde om financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke en verkeerskundige aard niet mogelijk zijn.

Het woongebied Sprencklaan is op basis van gemeentelijk beleid aangemerkt als een inbreidingslocatie. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om een hogere waarde te verlenen. Voordat een hogere waarde kan worden verleend dient eerst maatregelenonderzoek te worden uitgevoerd.

  • Maatregelen aan de bron zoals toepassing van geluidarm asfalt is kostentechnisch niet aanvaardbaar. Daarnaast is het niet slijtvast en is door de wegbeheerder besloten dit niet meer toe te passen.
  • Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals een geluidsscherm zijn vanwege stedenbouwkundige en landschappelijke, maar vooral verkeerskundige aard niet mogelijk. Direct langs het plangebied liggen 2 erfontsluitingen, waardoor afscherming in verband met de verkeersveiligheid niet mogelijk is.

In het stedenbouwkundigplan is er rekening mee gehouden dat er geen maatregelen mogelijk zijn. Om die reden zijn patiowoningen met de voorzijde naar de weg gesitueerd. De gevels aan de voorzijde zijn grotendeels gesloten en de zijgevels van de patiowoningen zijn op de verdieping niet voorzien van ramen of deuren. Om De patiowoningen vormen een aaneengesloten afschermende bebouwing waardoor aan de achterzijde en in de tuinen van de patiowoningen en in het overige plangebied een gunstig akoestisch klimaat heerst.

Conclusie

Voor de patiowoningen wordt een hogere grenswaarde van 53 dB aangevraagd voor de begane grond. Dit is niet noodzakelijk voor de verdiepingen omdat de noord, oost en westgevel met een dove gevel worden uitgevoerd. De verklaring hiervan volgt in paragraaf 2.6.1. De wet Geluidhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

2.4 Cultuurhistorie

2.4.1 Inleiding

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (www.cultureelerfgoed.nl).

Sinds 1 januari 2012 is het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan enkele maatregelen uit de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg die op 28 september 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met dit besluit is het verplicht geworden om cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te verankeren. Sinds de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) in 2007 is dit al een feit voor archeologische waarden. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden komt bij de gemeente te liggen. Dit houdt in dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met zowel de aanwezige ondergrondse als de bovengrondse cultuurhistorische waarden. Voorafgaande daaraan moeten gemeenten een inventarisatie en analyse maken van de cultuurhistorische waarden.

In lijn met de MoMo neemt de gemeente Middelburg voortaan in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen / kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt in onderstaande paragrafen ingegaan op de bouwhistorische waarden, de archeologische waarden en tenslotte de “overige cultuurhistorische waarden”.

2.4.2 Bouwhistorische waarden

Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan Sprencklaan is een analyse verricht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden. Daar zijn conclusies aan verbonden die in dit bestemmingsplan worden verankerd. Om een indicatie te krijgen voor een bouwhistorische verwachting is een bouwhistorische waardenkaart opgesteld met een indicatie naar de te verwachten nog aanwezige bouwhistorische kwaliteiten.

Onderzoek

Naar aanleiding van het bestemmingsplan Sprencklaan heeft de ambtelijke dienst veldonderzoek uitgevoerd en een beperkte bureaustudie uitgevoerd naar de te verwachten bouwhistorische waarden in het gebied.

In dit kader is de gebouwde omgeving bezocht en geanalyseerd. Er zijn in het onderzochte plangebied geen gebouwen aangetroffen met bouwhistorische kwaliteiten. Hieronder is een uitsnede uit de bouwhistorische waardenkaart opgenomen.

  • Roze: beschermd rijksmonument.
  • Paars: gemeentelijk monument.
  • Rood: hoge bouwhistorische verwachting.
  • Groen: middelhoge bouwhistorische verwachting.
  • Geel: lage bouwhistorische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Uitsnede bouwhistorische verwachtingskaart

Op de uitsnede is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten zijn gebouwd. Naast het plangebied, langs de Noordweg, zijn wel diverse bouwhistorische verwachtingen. Ook aan de Seislaan bevinden zich potentiële monumenten, namelijk de houten woningen. Deze zijn na de oorlog door Oostenrijk aan Middelburg geschonken in het kader van het noodwoningenprogramma. De historische context van het geheel blijft met het nieuwe plan in stand.

De waarden van het beschermd Stadsgezicht Noordweg worden gevormd door de licht kronkelende, lineaire structuur van de oude uitvalsweg, met aan weerszijden vrijwel aaneengesloten lintbebouwing met daarachter open groengebieden en enkele veelal loodrecht op de Noordweg aansluitende zijpaden of dreefjes. De belangrijkste waarden van het Stadsgezicht zijn dan ook met name zichtbaar ten noorden van de President Rooseveltlaan en de structuur van de Noordweg zelf. Aangezien het gedeelte van de Noordweg ter hoogte van de Sprencklaan geen specifieke waarden heeft wordt dit ook niet langer met een dubbelbestemming beschermd.

Het nieuwe plan is een uitwerking van de uitbreidingsplannen die dateren van vlak na de oorlog. Met de nieuwe woningbouw en de parkachtige invulling wordt aangesloten aan de bestaande bebouwing van de Noordweg en de Sprencklaan en groene karakter van het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3. Uitbreidingsplannen Middelburg

Bron: Middelburg, Architectuur en stedenbouw 1850 – 1950, Hans Sinke.

De ligging van de Sint Laurense watergang is een historisch gegeven, deze is nog steeds intact en maakt onderdeel uit van de waterhuishouding van Walcheren. Deze dient in de huidige staat behouden te blijven.

Conclusie

De conclusie van het onderzoek is dat er in het plangebied geen bouwhistorische waarden aanwezig zijn en omliggende bouwhistorische waarden niet aangetast worden. De karakteristieke lintstructuur aan de Noordweg blijft met de realisatie van dit plan behouden.

2.4.3 Archeologie

Wettelijk en beleidskader

In Europees verband is het zogenoemde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd.

Onderzoek en conclusie

In het kader van dit bestemmingsplan heeft de Walcherse Archeologische  (WAD) archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Daarbij is een deel opgegraven, waarbij sporen zijn gevonden van (sub-)recent gebruik van de grond voor landbouw- en tuindoeleinden in de afgelopen twee eeuwen. Het gaat hierbij niet om een behoudenswaardige vindplaats. Tenslotte is door middel van boringen en proefsleuven het westelijk deel van het onderzoeksgebied onderzocht. Uit de boringen bleek dat hier nog veen ligt met een intacte top, waarin nog resten uit de IJzertijd of de Romeinse Tijd aanwezig konden zijn. Dit is niet aangetoond in de proefsleuven. Ook hier is dus geen sprake van een vindplaats.

Geconcludeerd wordt dat in het plangebied geen belangrijke archeologische vindplaatsen te verwachten zijn. Geadviseerd wordt om het onderzoeksgebied vrijstelling te geven van verder archeologisch onderzoek en geen dubbelbestemming op te nemen.

Het bestemmingsplangebied is groter dan het onderzoeksgebied. Voor het gedeelte waar geen onderzoek heeft plaatsgevonden wordt overeenkomstig het gemeentelijk beleid de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen.

2.5 Water

Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer.

Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Toekomstig watersysteem

Aan de hand van de watertoetscriteria is nagegaan of de beoogde uitbreiding strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

thema en water(schaps)doelstelling   uitwerking  
Veiligheid waterkering
Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte.  
Er zijn geen consequenties voor waterkeringen, het plan is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.  
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water.  
De nieuwe ontwikkeling geeft, ten opzichte van het huidige gebruik, een vergroting van het verhard oppervlak. Dit vereist een aanpassing van de waterberging in het plangebied.
De voormalige sloot binnen het plangebied is gedeeltelijk gedempt, de hoeveelheid oppervlaktewater die hiermee verloren is gegaan dient gecompenseerd te worden. Daarnaast ontstaat een toename van het verhard oppervlak. In totaal moet rekening worden gehouden met maximaal 5.800 m2. Bij een regenbui van 75 mm houdt dit in dat er 435 m3 extra waterberging noodzakelijk is, vermeerderd met 635 m2 oppervlaktewater ten gevolge van de slootdemping. Bij een toelaatbare peilstijging van 0,85 m impliceert dit een gewenste vergroting van het oppervlaktewater met circa 510 m2 + 635 m2 = 1.145 m2.
Aan de oostkant van de Sint Laurense watergang is in 2010 een natuurvriendelijke oever aangelegd. Afgesproken is met het waterschap dat deze vergroting mocht dienen voor watercompensatie voor de toen beoogde bebouwing aan de Sprencklaan en Griffioenstraat.
Doordat het wateroppervlak toen met 2.600 m2 is vergroot, is dat ruim voldoende voor het plangebied en resteert nog berging voor de Griffioenstraat. Ten westen van het plangebied, haaks op de President Rooseveltlaan wordt tevens een nieuwe watergang voorzien. Het voornemen bestaat hier ook water te realiseren. Dit is niet noodzakelijk voor de watercompensatie, maar wel positief voor de waterbalans ter plaatse.  
Riolering / RWZI
(inclusief water op straat / overlast)
Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van
(schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van over-storten.  
Op het terrein is riolering aanwezig. Deze was mede noodzakelijk voor de bouw van de ondersteunende brandweerpost. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen om direct het volledige tracé aan te leggen. Het aanleggen van riolering is niet in strijd met het bestemmingsplan. Wel is achteraf gebleken dat inderdaad op grond van de regels van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning benodigd was geweest voor de aanleg van de riolering. Met de aangelegde vrijvervalriolering wordt de d.w.a.-riolering (droog weer afvoer) afgevoerd naar het gemengde rioleringsstelsel in de Sprencklaan. Het verhard oppervlak (daken en rijbanen) wordt niet aangesloten op deze riolering.
De aan te leggen rijbaan wordt uitgevoerd in elementenverharding. Het regenwater wordt tezamen met het dakwater opgevangen in de aangelegde h.w.a.-riolering (hemel-water-afvoer). Deze h.w.a.-riolering loost via een duikerput op de kavelsloot die rechtstreeks op de Sint Laurense watergang uitkomt. In het plangebied liggen geen persleidingen.
 
Waterschapsobjecten
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen.  
Het plan is niet gelegen binnen de contouren van waterschapsobjecten en vormt daarom geen belemmering hiervoor.  
Watervoorziening / -aanvoer
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.  
Het plan vormt geen belemmering voor het grond- of oppervlaktewater.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Door de aanleg van riolering worden watergerelateerde ziekten geminimaliseerd. Daarnaast vraagt de waterbeheerder nadrukkelijk aandacht voor hergebruik van water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van goede kwaliteit. Door het gebruik van regenwater (bijvoorbeeld in een zogenoemd grijswatercircuit) kan op het drinkwatergebruik worden bespaard. Regenwater kan nuttig worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van het toilet. Ook hieraan zal in het bouwplan aandacht moeten worden besteed. Vooralsnog wordt uitgegaan van rechtstreekse afvoer van het hemelwater naar de h.w.a.-riolering, omdat het niet in rechte kan worden afgedwongen.

Bij de aanleg van oppervlaktewater wordt voorzien in een relatief vlak talud, waardoor het verdrinkingsrisico geminimaliseerd wordt, waar nodig worden eventuele afschermingen geplaatst.
 
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De bodemdaling is hier niet aan de orde.  
Grondwateroverlast
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast.  
In de huidige situatie is er geen sprake van grondwateroverlast. Grondwateroverlast is door de huidige voorgestane bouw- en rioleringswijze niet aan de orde.
In de provinciale Verordening Waterhuishouding Zeeland wordt een ontwateringsdiepte van 0,70 m onder maaiveld als richtlijn genoemd. Bij de bouw van de woningen wordt hiermee rekening gehouden.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het
watersysteem.  
Het oppervlaktewater in het bestemmingsplan is permanent waterhoudend. De nabijgelegen Sint Laurense watergang maakt deel uit van het oppervlaktewaterlichaam Scheldestroomgebied en valt onder het type zwakke brakke zoute wateren (M30). Het water is voedselrijk en vergelijkbaar met het overige polderwater. Het ecologische ambitieniveau is de middelste (KRW-lichaam met natuurvriendelijke oevers). Er zijn geen knelpunten m.b.t. de waterkwaliteit.
Het streven van de gemeente is om het gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoals lood en zink zo veel mogelijk te beperken om zo de oppervlaktewaterkwaliteit niet te verslechteren. De Zeeuwse aannemers hebben daartoe mede een convenant Duurzaam Bouwen getekend. Particuliere opdrachtgevers krijgen van de gemeente een checklist die ze moeten beantwoorden en bij de bouwaanvraag moeten indienen. Op dit moment zijn de maatregelen nog niet in rechte afdwingbaar.
Verder wordt door de gescheiden afvoer van d.w.a. (vuilwater) en h.w.a. (regenwater) de oppervlaktewaterkwaliteit niet negatief beïnvloed.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.  
Ook voor de grondwaterkwaliteit geldt dat dit niet negatief beïnvloed wordt door de ontwikkeling. Omdat bij de realisatie van de ontwikkeling geen uitlogende materialen gebruikt worden, zijn er geen effecten voor het grondwater.  
Verdroging
(Natuur)
Bescherming karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone.  
Verdroging is hier niet aan de orde.  
Natte natuur
Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Aan de westkant aan het plangebied bevindt zich op ongeveer 200 m de Sint Laurense watergang die deel uitmaakt van de natte ecologische verbindingszone (KRW). Gelet op de omvang van het plan kan er van uitgegaan worden dat het plan geen consequenties heeft voor deze verbindingszone.
 
Onderhoud waterlopen
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
kunnen worden.  
De aanwezige sloten in het plangebied worden gedeeltelijk gedempt en zijn reeds vooraf gecompenseerd door de verruiming met natuurvriendelijke oevers aan de Sint Laurense watergang.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.6 Milieu

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

2.6.1 Milieuhinder omliggende functies

Onderzoek en conclusies

In het pand aan de President Rooseveltstraat tegenover het plangebied is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Bij dit bedrijf worden geen landbouwhuisdieren gehouden. Conform de VNG-brochure behoort dit bedrijf tot de activiteit Akkerbouw en fruitteelt (SBI-code 011, 012, 013) uit milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Het plangebied ligt op een afstand van circa 40 meter vanaf de inrichting.

In het kader van een zorgvuldige afweging, om te beoordelen of er ter plaatse van de ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat, en te bezien of de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt is eveneens akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Uit dit onderzoek blijkt dat om te kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit bij de woningen de volgende restricties voor de firma Poppe gelden:

  • Werkzaamheden in de werkplaats die gepaard kunnen gaan met hoge piekniveaus mogen na 19.00 uur alleen uitgevoerd worden met een gesloten schuifdeur.
  • Het arriveren of vertrekken van een trekker blijft beperkt tot de periode van 07.00 uur tot 19.00 uur. Hieronder valt ook het aan- of afkoppelen van landbouwwerktuigen aan een trekker. In de praktijk zal niet voor 7 uur worden vertrokken. Dit geldt niet voor het aanvoeren van aardappelen en uien in de avondperiode.

In dit onderzoek is ervan uitgegaan dat de eerste verdieping aan de noord, west en oostzijde van de patiowoningen als doof dient te worden beschouwd. Aangezien zich hierin geen te openen delen bevinden en de geluidwering voldoende is om te voldoen aan de hiervoor geldende eisen.

Indien deze voorschriften gehandhaafd worden kan gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De hiervoor genoemde voorschriften zijn reeds vastgesteld in een overeenkomst tussen de agrariër en de gemeente.

De grond ten westen van het plangebied is niet meer in gebruik als agrarische grond. Deze gronden vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Direct naast het plangebied is een brandweerpost gelegen. Voor brandweerkazernes geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 30 m tot gemengd gebied). Door de aanwezigheid van de functies wonen, maatschappelijk en agrarisch kan het plangebied worden omschreven als gemengd gebied waardoor voor een brandweerkazerne een richtafstand geldt van 30 m tot woningen. Het gaat in dit geval echter niet om een brandweerkazerne, maar om een brandweerpost. In de garage zijn slechts 2 brandweervoertuigen aanwezig. Daarnaast wordt de garage niet standaard bemand, er zijn dus niet voortdurend mensen aanwezig. Per jaar wordt er vanuit deze garage ongeveer 100 keer uitgerukt. Hierbij hoeft vaak de sirene niet te worden gebruikt. Dit is afhankelijk van de verkeerssituatie. Daarnaast leidt de ontsluitingsweg vanaf de garage richting de President Rooseveltlaan de brandweervoertuigen van de ontwikkelingslocatie af. Hierdoor zal de overlast voor de beoogde woningen minimaal zijn. Verwacht wordt dan ook dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

2.6.2 Bodemonderzoek

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het kader van een voorgenomen grondruil is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Mitec Advies B.V., projectnummer: 12MDL072.10, d.d. 2 april 2012). Uit dit onderzoek (Bijlage 2) volgen de volgende conclusies:

  • Ter plaatse van het plangebied zijn zintuiglijk afwijkingen waargenomen.
  • Plaatselijk is in de bovengrond voor de onderzochte parameters koper, kwik, zink, PAK, minerale olie, molybdeen en lood een overschrijding van de achtergrondwaarde aangetroffen.
  • In het ondiepe grondwater is plaatselijk voor de parameter barium een overschrijding van de streefwaarde aangetoond.

Conclusie

De aangetroffen bodemverontreinigende parameters zijn in dusdanig lage concentraties aangetroffen dat kan worden geconcludeerd dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.6.3 Leidingen en telecommunicatieverbindingen

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

2.6.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen in plangebied

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten westen van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. Het gaat hierbij om het benzineservicestation met LPG-vulpunt Esso Cevaal aan de Laan der Verenigde Naties 1a. De vergunde jaardoorzet van LPG is <1.000 m3. De inrichting heeft drie punten met een PR 10-6 risicocontour. Het gaat hierbij om het vulpunt met een PR 10-6 risicocontour van 45 m. Daarnaast is er een ondergronds reservoir aanwezig met een PR 10-6 risicocontour van 25 m en een afleveringinstallatie met een PR 10-6 risicocontour van 15 m. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 150 m.

Het plangebied ligt op circa 300 m afstand van de inrichting en ligt daarmee ruim buiten de plaatsgebonden- en groepsrisicocontour. Deze inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten westen van het plangebied vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N57 (wegvak Ze48, afrit N287 Serooskerke - Middelburg). Uit het Basisnet blijkt dat de veiligheidszone niet buiten de weg is gelegen. Daarnaast is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Ook vindt er geen overschrijding van het groepsrisico plaats. Het invloedsgebied van de weg is maximaal 730 m. De afstand van het plangebied tot de weg is ruim 1,5 km. Het plangebied ligt dus ruim buiten het invloedsgebied van de weg. De weg staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

2.6.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.2 weergegeven.

Tabel 2.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
Fijn stof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   Vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 19 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het project valt ruimschoots binnen de categorie woningbouw die volgens het Besluit nibm niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de President Rooseveltlaan (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

2.7 Ecologie

In deze paragraaf is de situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is aangegeven waaraan de beoogde ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk en provincie.

Gebiedsbescherming

Regelgeving

Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) "Natuurbeschermingswet 1998" in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is beschermd in het provinciale beleid.

Toetsing

In de directe omgeving zijn geen gebieden aangewezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 of de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veerse Meer ligt circa 5,7 km ten noordoosten van het plangebied. Gezien de afstand en de relatief kleinschalige aard van de ontwikkeling worden negatieve effecten op het Veerse Meer en verder weg gelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten.

Soortbescherming

Regelgeving

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Beschermde soorten

Het plangebied is reeds bouwrijp gemaakt. Het plangebied is dan ook ongeschikt als groeiplaats van beschermde plantensoorten. In de tuinen en groenstroken rondom het plangebied kunnen broedvogels aanwezig zijn. Het betreft hier broedvogels van struweel, zoals merel en heggenmus. Daarnaast kunnen in het plangebied incidenteel algemene soorten zoogdieren (huisspitsmuis en veldmuis) aanwezig zijn.

Gezien de ligging van het terrein is de aanwezigheid van de rugstreeppad hier niet uitgesloten. De soort komt in de omgeving van Middelburg voor en zou door de werkzaamheden aangetrokken kunnen zijn. Het plangebied is een aantal jaar geleden al bouwrijp gemaakt en daarmee niet meer aantrekkelijk als biotoop voor de rugstreeppad. De verwachting is dan ook dat de rugstreeppad niet in het plangebied aanwezig is. Overige matig en zwaar beschermde soorten komen hier niet voor.

Beoordeling

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project (bouwwerkzaamheden) kunnen leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Dit betreft echter algemene zoogdieren die staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Er is geen ontheffing nodig voor deze soorten, omdat er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad is niet noodzakelijk.

Conclusie

Wat de gebiedsbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur geen beletsel vormen voor de ontwikkeling. In het kader van de Flora- en faunawet is nader onderzoek naar de rugstreeppad niet nodig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijke beleid van het rijk als opvolger van de Nota Ruimte. De SVIR is in maart 2012 in werking getreden.

In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor de omgeving van het plangebied geformuleerd.

Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het SVIR en het Barro die moeten worden geregeld.

Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder).

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden onderbouwd hoe met de genoemde voorwaarden rekening is gehouden.

Toetsing

  • a. de ontwikkeling is onderdeel van de Walcherse woningmarktafspraken. Het beleid van de gemeente is om zoveel mogelijk in te spelen op woonwensen die leven. In dat kader is de keuze gemaakt om op verschillende aantrekkelijke locaties een aanbod te creëren, zodat er keuze mogelijkheden zijn. Dit is ook verwerkt in de Walcherse woningmarktafspraken. De locatie Sprencklaan is een van deze locaties. In het woningbouwprogramma van de gemeente Middelburg zijn voor deze locatie 15 nieuw te realiseren woningen opgenomen. De vier extra woningen die gerealiseerd worden zijn in mindering gebracht bij de inbreidingslocatie Sint Laurens waar 30 woningen zijn gepland.
  • b. de ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van transformatie. In het woningbouwprogramma van de gemeente Middelburg is de locatie aangemerkt als inbreidingslocatie.
  • c. niet van toepassing aangezien de ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018

Algemeen

Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied.

Woningbouw

Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant.

  • Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop.
  • De Provincie Zeeland stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren. Dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en verandering en van de bestaande woningvoorraad.
  • Als gevolg van financieel-economische en demografische veranderingen zijn regionale woningmarktafspraken nodig op basis van nieuw realisme, regionale samenwerking, afstemming en sturing.
  • Woningbouw vindt voornamelijk plaats in het bestaand bebouwd gebied, zoals dat op kaarten is begrensd.
  • Gemeenten hebben ook een opgave in verbetering van de bestaande woningvoorraad. Verbeteren, veranderen, vernieuwen, vervangen en verminderen (5V's) zijn daarbij de sleutelwoorden.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland

In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Hieraan wordt voldaan, zie ook de toetsing van Ladder van duurzame verstedelijking.

3.3 Gemeentelijk beleid

Planningslijst woningbouw

Op de planningslijst woningbouw is rekening gehouden met 15 vrije kavels aan de Sprencklaan. Deze planningslijst geeft een indicatie van het woningbouwprogramma in de gemeente Middelburg. Dit programma is afgestemd met de andere gemeenten in de regio. De vier extra woningen die gerealiseerd worden zijn in mindering gebracht bij de uitbreidingslocatie Sint-Laurens.

Op dit moment is er ook vraag naar vrije kavels aan de randen van het centrum. Dit blijkt uit een marktinventarisatie die de gemeente in het kader van het project heeft uitgevoerd. De vraag in de markt is onder meer gebleken bij de uitgifte van vrije kavels aan de Veerseweg. Binnen korte tijd is een aanzienlijk deel van deze kavels verkocht. Ook voor de Sprencklaan zijn er verschillende geïnteresseerden. Daarnaast is er vraag naar patiowoningen. Dit is onder andere gebleken uit de ontwikkeling aan de Churchilllaan. Om de komende jaren te kunnen blijven voldoen aan de vraag vanuit de markt naar vrije kavels is het voorliggende project noodzakelijk.

Kwaliteitsatlas Middelburg

De Kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze Kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot het jaar 2030. Voor een groot aantal deelaspecten (waaronder wonen) is vervolgens aangegeven welke veranderingen op moeten treden om in 2030 tot de gewenste situatie te zijn gekomen. Eind 2008 is de herijking van de 2e en 3e fase van de kwaliteitsatlas gepresenteerd. De herziene kwaliteitsatlas is op 18 januari 2010 vastgesteld.

De Kwaliteitsatlas Middelburg ging in 1998 nog uit van het realiseren van kwaliteit door groei. De gemeente realiseerde nieuwe gebieden met een hoger voorzieningenniveau. Inmiddels is deze gedachtegang veranderd en wil de gemeente kwaliteit (nog meer) voorop stellen. Mensen moeten graag in de gemeente Middelburg willen blijven wonen. De gemeente wil de komende jaren investeren in binnenstedelijke ontwikkelingen.

Het plangebied ligt aan de rand van de stad maar wel binnen het stedelijk gebied van Middelburg. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op het beleid. Daarnaast wordt met het creëren van vrije kavels voor woningbouw de kans geboden voor particulier opdrachtgeverschap. De ontwikkeling draagt dan ook bij aan een zo divers mogelijk woningaanbod in de gemeente.

De voorliggende ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en sluit hiermee aan op de kwaliteitsatlas.

3.4 Conclusie

Het bestemmen van vrije kavels voor woningbouw en het realiseren van patiowoningen past in het geldende beleidskader. Het plangebied ligt in het bestaande stedelijke gebied. Bovendien draagt het initiatief bij in het voorzien van voldoende woningen en wordt op deze manier ruimte geboden om hier middels particulier opdrachtgeverschap invulling aan te geven.

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de wijk Klarenbeek van de gemeente Middelburg. Het is gelegen tussen de President Rooseveltlaan, Noordweg, Seislaan en Sprencklaan en vormt een deel van de rand tussen de stad en het buitengebied van Middelburg.

De Noordweg is één van de oudste wegen naar de binnenstad van Middelburg. Langs de Noordweg is de loop der jaren een bebouwingslint gegroeid. In het zuidelijk deel van de Noordweg is gesloten bebouwing ontstaan, waar de beoogde ontwikkeling op zal aansluiten.

Woningen

In het nieuwe woongebied wordt ruimte geboden voor maximaal 12 vrije kavels en 7 patiowoningen. Deze woningen worden ten westen van de bestaande bebouwing aan de Noordweg gerealiseerd en ten zuiden van de President Rooseveltlaan. Voor deze woningen zijn bouw- en woonrijpe kavels gecreëerd voor particulier opdrachtgeverschap. De patiowoningen zullen projectmatig worden ontwikkeld.

Voor deze stedenbouwkundige opzet is gekozen om het karakter van de Sprencklaan door te trekken met vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Daarbij wordt met de maximale goot- en bouwhoogten (6 m, respectievelijk 10 m) aangesloten op de bestaande woningen aan de Sprencklaan.

Bij andere woningbouwprojecten in Middelburg, zoals aan de Churchilllaan, is gemerkt dat een sterke vraag bestaat naar patio-woningen. Gezien deze vraag en de verkeersdrukte op de Rooseveltlaan is gekozen om deze woningen in het noorden van het plangebied te realiseren. Deze woningen hebben op de verdieping een dove gevel aan de noordzijde en een buitenplaats gericht op het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWWGSPL-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1. Schetsontwerp woongebied

Ontsluiting

Zoals de naam van het bestemmingsplan al aangeeft wordt de woningbouw ontwikkeling ontsloten via de Sprencklaan.

Groen

Ten westen van het plangebied wordt een groenstrook aangelegd met de mogelijkheid voor openbaar groen en water. Deze strook vormt een overgang tussen het bestaand stedelijk gebied en het buitengebied. Om de rand van de buurt groen te houden is ook in de planregels opgenomen dat het achtererf door middel van een groene erfafscheiding begrenst dient te worden.

Beeldkwaliteitsplan

In Bijlage 1 van de regels is het Beeldkwaliteitsplan Sprencklaan toegevoegd, wat naar aanleiding van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 (Gemeente Middelburg) is opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is in overleg met het Walchers Ruimtelijk Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit gemaakt en vastgesteld door de Gemeenteraad. Het plan geeft aan op welke wijze op een kwalitatief goede manier verdere invulling en uitwerking kan worden gegeven aan de eisen van het bestemmingsplan en aan wensbeelden vanuit de markt.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

5.2 Opzet van het nieuwe bestemmingsplan

Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is het volgende van belang.

Karakter bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is toegespitst op een specifieke stedenbouwkundige opzet. Voor de patio woningen is een specifiek bouwplan opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan betreft dan ook een gedetailleerd bestemmingsplan.

Opzet verbeelding

De verbeelding bestaat uit vijf bestemmingen: 'Wonen', 'Tuin', 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Groen'. De woningen zijn mogelijk binnen een bouwvlak in de bestemming 'Wonen'. De precieze verkaveling is niet vastgelegd waardoor – afhankelijk van de behoefte – geschoven kan worden met de grootte van de kavels. De beperkingen voor het bouwen zijn weergegeven door maatvoeringsaanduidingen. Het maximale aantal woningen is tevens vastgelegd op de verbeelding.

Opzet planregels

Volgens SVBP2012 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde:

  • in hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald;
  • in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een anti-dubbeltelbepaling en een algemene bouwregel;
  • hoofdstuk 4 (slotregel) ten slotte de titel van het plan.

Bestemmingsartikelen hebben ook een standaard opbouw. In het voorliggende plan hebben deze de volgende opbouw.

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen zijn overeenkomstig het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Middelburg.

 

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn, conform de SVBP2012, onveranderd overgenomen.

Artikel 3 Groen

De groenzones langs de President Rooseveltlaan en aan de achterzijde van de westelijke woningen zijn geregeld in de bestemming 'Groen'. Deze bestemming is conform de bestemming 'Groen' uit het vigerende bestemmingsplan.

In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat de bestemming onder andere mag worden gebruikt voor speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemmingen kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een oppervlakte en bouwhoogte van ten hoogste 15 m² respectievelijk 3 meter.

Artikel 4 Maatschappelijk

De brandweerpost is conform het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk'.

Artikel 5 Tuin

De tuinen die bij de bestemming Wonen horen zijn bestemd tot Tuin. Binnen deze bestemming zijn alleen andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, toegestaan. Hierdoor zijn erfafscheidingen mogelijk binnen de bestemming. Verder is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om erkers in de voortuinen mogelijk te maken.

Artikel 6 Verkeer

De openbare wegen, voet- en fietspaden in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn tevens groenvoorzieningen toegestaan. In de doeleindenomschrijving is voorts bepaald dat de gronden mogen worden gebruikt voor geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming kunnen voor nutsvoorzieningen gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte en bouwhoogte van ten hoogste 15 m² respectievelijk 3 meter.

Artikel 7 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen en bijbehorende erven, toegangs- en achterpaden. Er is een onderscheid gemaakt in afzonderlijke bestemmingen Wonen en Tuin. Hierdoor is sprake van een rustiger kaartbeeld en wordt een duidelijk onderscheid gemaakt in de delen van de woonpercelen waarop bebouwing mogelijk is (bebouwingsvlakken en (achter)erven) en de delen waarop geen of nauwelijks bebouwing mogelijk is (voortuinen).

Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar in hoofdzaak hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen (binnen het bouwvlak) of uitsluitend bijgebouwen (erf, buiten het bouwvlak) zijn toegestaan.

Ten behoeve van de regeling inzake bebouwing op een woonperceel is nagegaan welke ruimtelijke kenmerken op de verbeelding aangegeven moeten worden en/of in de bestemmingsregeling moeten worden verwerkt. Daarbij is het volgende van belang.

De bebouwingstypologie: in de bestemming 'Wonen' mogen tweeaaneen gebouwde, vrijstaande woningen en deels aaneengebouwde woningen worden gebouwd.

Dakopbouwen hebben veelal verhoging van de goothoogte tot gevolg. Hiervoor is een afwijkingsregel opgenomen, waarbij afstemming op de woonbuurt als voorwaarde is opgenomen.

De ligging van rooilijnen is vastgelegd door een bouwvlak voor het hoofdgebouw op de verbeelding aan te geven. In de regeling zijn voorts regels opgenomen inzake de vereiste afstand van uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

De oriëntatie van woningen vloeit voort uit de ligging van voortuinen die als zodanig op de verbeelding zijn aangeduid.

De achtererven zijn zo veel mogelijk als bebouwbare delen van het woonperceel aangemerkt.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat vrije beroepen zijn toegestaan. Op basis van jurisprudentie blijkt dat in elk geval de volgende beroepen gezien worden als vrij beroep.

Advocaat   Medisch specialist  
Accountant-administratieconsulent   Nagelstylist  
Acupuncturist   Notaris  
Alternatieve genezer   Oefentherapeut Cesar/Mensendieck  
Bouwkundig architect   Organisatieadviseur  
Belastingsconsulent   Orthopedagoog  
Dierenarts voor kleine huisdieren   Psycholoog  
Fysiotherapeut   Raadgevend adviseur  
Gerechtsdeurwaarder   Redacteur  
Grafisch ontwerper/webdesigner   Registeraccountant  
Huidtherapeut   Schoonheidsspecialist  
Huisarts   Stedenbouwkundige  
Interieurarchitect   Tandarts  
Juridisch adviseur   Tandartsspecialist  
Kunstschilder/kunstenaar   (al dan niet beëdigd) Tolk-vertaler  
Logopedist   Tuin- en landschapsarchitect  
Makelaar   Verloskundigenpraktijk  

Door een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan zijn tevens een bedrijf aan huis en logies toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

Voor gronden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 opgenomen. De dubbelbestemming is overeenkomstig SVBP2012 met een arcering apart op de verbeelding weergegeven. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Voor omwonenden heeft er op 20 mei 2015 een informatieavond plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst is aan de directe omgeving voorlichting over het plan gegeven.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

De grond is in eigendom bij de gemeente. De gemeente zal in de grondverkoop de gemeentelijke kosten verdisconteren. Hierdoor heeft de gemeente zelf geen kosten en is het voorliggende plan uitvoerbaar.

Hiermee kan worden gesteld dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.