direct naar inhoud van Regels
Plan: Assistentiewoningen Achter de Houttuinen
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPBNSAH-VO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan Assistentiewoningen Achter de Houttuinen van de gemeente Middelburg

1.2 het bestemmingsplan

het bestemmingsplan Assistentiewoningen Achter de Houttuinen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0687.BPBNSAH- van de gemeente Middelburg.

1.3 verbeelding

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Assistentiewoningen Achter de Houttuinen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 ander bouwwerk

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.7 archeologische deskundige

de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) of een daaraan gelijkgesteld KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) gecertificeerd onderzoeksbureau.

1.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 beschermd Stads – en dorpsgezicht

een stads – of dorpsgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen en zoals is aangegeven op de kaart.

1.14 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 groenvoorziening

Het totaal aan parken, plantsoenen, bermen, boomvakken en overige beplanting.

1.21 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.22 maatvoeringsaanduiding

alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen.

1.23 molenbiotoop

Een zone rond een molen, waarin beperkende bepalingen voor de hoogte van bebouwing en beplanting gelden.

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.25 ondergrondse stallingsruimte

Een (gedeelte van een) gebouw, dat voornamelijk dient voor het stallen van motorvoertuigen en dat wordt afgedekt door een vloer of dak.

1.26 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand en geen gebouw zijnde, die direct en

duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.28 parkeerterrein

Open of overdekte ruimte die dient voor het stallen van motorvoertuigen buiten de openbare weg.

1.29 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.30 straatmeubilair

Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen zoals:

  • verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  • telefooncellen, abri’s, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen;
  • afvalinzamelingssystemen.
1.31 verkeer

De verplaatsing van mensen en objecten, bijvoorbeeld van auto’s, fietsen en voetgangers.

1.32 welstandscommissie

Een commissie van onafhankelijke deskundigen als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Bouwverordening of diens rechtsopvolger.

1.33 wonen

De huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.

1.34 woning

Een complex van ruimten, dat krachtens zijn indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.35 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.36 Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.37 assistentiewoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstanden

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, airco-units, trappenhuizen, liftopbouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en / of het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen – voor zover deze minder dan 50% van de breedte van het dakvlak beslaan - en liftopbouwen daar niet onder begrepen.

2.6 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, paden, pleinen, voetgangersgebieden, fiets – en voetpaden, al dan niet gebouwde fietsvoorzieningen, parkeerplaatsen, toegangen tot ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, straatmeubilair, weg- en waterbouwkundige kunstwerken ter ontsluiting van en ten hoeven van de aanliggende of nabijgelegen gronden;
  • b. verblijfsgebied;
  • c. evenementen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. tevens voor bijbehorende bermsloten, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Op deze gronden zijn toegelaten;

  • a. overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming;
  • b. groen – en speelvoorzieningen;
  • c. ondergrondse afvalcontainers;
  • d. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” (p); tevens een openbaar parkeerterrein;

3.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of inhoud van een hoofdgebouw, bijbehorend bouwwerk of overig bouwwerk, bedragen ten hoogste:

  Bouwwerk   Goothoogte   Bouwhoogte   Oppervlakte/
inhoud  
1   Overige bouwwerken   -   9 m   -  
2   Ondergrondse afvalcontainers   -   -   13 m2  
3   Nutsvoorzieningen per gebouw   -   3 m   15 m2 / -  
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor;

  • a. het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers, waarvan de totale oppervlakte van een ondergrondse afvalcontainer niet meer dan 35 m2 bedraagt;
  • b. omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat de karakteristiek van het stadsgezicht niet onevenredig wordt aangetast en waarbij de uitstraling van de bebouwing in het straatbeeld eenzelfde blijft.
  • c. alvorens te besluiten omtrent de omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies aan de Welstandscommissie;
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat evenementen alleen zijn toegestaan indien daarvoor een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Middelburg is verleend en aan die vergunning wordt voldaan.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning': tevens voor zorgwoningen en maatschappelijke ruimtes ten behoeve van het verlenen van zorg;
  • c. bijbehorende erven, tuinen en ontsluitingspaden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden binnen ter plaatse van het bouwvlak gebouwd:
    • 1. hoofdgebouwen;
    • 2. bijbehorende bouwwerken
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. het maximum aantal wooneenheden bedraagt niet meer dan in de verbeelding opgenomen aanduiding.

4.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
a.   gebouwen   zie maatvoerings-
aanduiding  
zie maatvoerings-
aanduiding  
-  
b.   bijbehorende bouwwerken   3 m   4,5 m   Per bouwperceel buiten het bouwvlak 40% en 40 m²  
c.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   2 m   -  

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels;

  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  • b. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
  • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
  • 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde-Archeologie-1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  • b. het ophogen van gronden tot een hoogte van ten minste 2 m;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. de werken of werkzaamheden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan reeds in uitvoering zijn;
  • c. de werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • d. de werken en werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
  • e. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 nodig is.

5.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend in de volgende gevallen:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
  • 1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
  • 2. het doen van opgravingen;
  • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.4.1 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen.

5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing indien

  • a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. de diepte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm bedraagt;
  • d. de oppervlakte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 30 m² bedraagt;
  • e. Burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 nodig is.

5.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan slechts worden verleend in de volgende gevallen:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
  • 1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
  • 2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak met de in lid 5.1 genoemde bestemming verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

5.5.2 Wijzigen vorm bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak met de in lid 5.1 genoemde bestemming veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

Artikel 6 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd Stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor beschermd stadsgezicht en daarmee voor het behoud en / of herstel van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, (historische-) stedenbouwkundige en (historisch-) architectonische waarden.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de grenzen van het 'beschermd stadsgezicht' gelden de volgende regels:

  • a. de hellingshoeken ten opzichte van een horizontaal vlak, van de dakvlakken van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, moeten tenminste 40 graden en mogen ten hoogste 60 graden bedragen, met dien verstande dat;
    • 1. de hellinghoeken van de dakvlakken van aan- en uitbouwen ook tussen de 20 en 40 graden mogen bedragen;
    • 2. het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, gedeeltelijk horizontaal mag worden afgedekt indien er tussen de dakaanzet en het horizontale deel van het dak een dakvlak van tenminste 2,5 meter hoogte aanwezig is;
  • b. gevels mogen uitsluitend in baksteen, natuursteen of pleisterwerk worden uitgevoerd;
  • c. hellende daken van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden afgedekt met gegolfde gebakken pannen of met leisteen;
  • d. bij de naar de wegzijde gekeerde gevels mag de breedte van een muuropening op de begane grond niet meer dan 80% zijn van de hoogte van die muuropening en de breedte van de overige muuropeningen niet meer dan 90% ervan;
  • e. Het plaatsen van zonnepanelen is niet toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bij een omgevingsvergunning afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor:

  • a. andere hellinghoeken en het horizontaal afdekken van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  • b. het toepassen van andere bouwmaterialen;
  • c. het toepassen van een muuropening waarvan de breedte meer dan 80% van de hoogte is;
  • d. het plaatsen van zonnepanelen mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 (Welstandsnota);
  • e. omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat de karakteristiek van het stadsgezicht niet onevenredig wordt aangetast en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd stadsgezicht;
  • f. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies aan de Welstandscommissie;

6.3.2 Advies over de omgevingsvergunning

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen binnen de bestemming Waarde – Beschermd Stadsgezicht is tevens advies van de Monumentencommissie noodzakelijk.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
  • a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" gelden de volgende regels:
  • 1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • 2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan, de uitkomst van de volgende formule Formule H(x) = x/n+c*z

waarin:
H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)
x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)
n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.
c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2
z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

Askophoogte molens:

  • Molen de Hoop, Vlissings Bolwerk 2 = 26,05 m
  • De Seismolen, Seisbolwerk 26 = 21,60 m

met dien verstande dat de uitkomst H(x) niet minder bedraagt dan het onderste punt van de verticaal staande wiek, zijnde;

  • Molen de Hoop, Vlissings Bolwerk 2 = 13,70 m
  • De Seismolen, Seisbolwerk 26 = 8,60 m
  • a. het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    • 1. een bouwwerk dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte blijft binnen de hoogte en breedte van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
    • 2. een bouwwerk ter vervanging van bestaande bouwwerken dat voldoet aan het bepaalde op de verbeelding en in hoofdstuk 2, of een bouwwerk ter vervanging dat voldoet aan de hoogte van een feitelijk legaal bouwwerk, waarbij dan de hoogte van het bestaande bouwwerk prevaleert.
  • a. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid a, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
  • b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a sub 2, indien de belangen van de molen niet onevenredig worden geschaad, zij wegen daarbij de belangen van de nieuw op te richten bebouwing af tegen de molenbelangen; alvorens de afwijking van het bestemmingsplan toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige (Vereniging De Hollandsche Molen).
7.2 overig : parkeergarage

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overig : parkeergarage” is een (ondergrondse) stallingsruimte voor motorvoertuigen inclusief in – en uitritten toegestaan.

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liften, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • 2. plinten, pilasters, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, gevel – en kroonlijsten en voor zover gesitueerd aan de niet naar de wegzijde(n) gekeerde gevels met brandtrappen,

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 gebruiksregels algemeen

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het is verboden gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming, of in strijd met het gebruik, waarvoor ingevolge de regels van dit artikel toestemming is verleend te gebruiken of laten gebruiken.
  • b. onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan;
  • 1. de opslag van bagger en grondspecie, vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind en brandstoffen, al dan niet voor gebruik geschikte vervoermiddelen of onderdelen daarvan, tenzij het vormen van opslag of plaatsing betreft die noodzakelijk zijn ter realisering van het ingevolge de bestemming toegelaten gebruik of die zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik.
  • 2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • 3. geluidshinderlijke inrichtingen en Bevi-inrichtingen;
  • 4. de plaatsing van toer – en stacaravans, woonwagens, tenthuisjes, vaartuigen en soortgelijke verblijfsvoorzieningen;
  • 5. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 2 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
10.2 afwijken gebruiksregels algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 40.1

indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
  • a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" gelden de volgende regels:
    • 1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan, de uitkomst van de volgende formule Formule H(x) = x/n+c*z

waarin:

H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)
x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)
n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.
c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2
z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

Askophoogte molens:

  • Molen de Hoop, Vlissings Bolwerk 2 = 26,05 m

met dien verstande dat de uitkomst H(x) niet minder bedraagt dan het onderste punt van de verticaal staande wiek, zijnde;

  • Molen de Hoop, Vlissings Bolwerk 2 = 13,70 m

  • b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    • 1. een bouwwerk dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte blijft binnen de hoogte en breedte van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
    • 2. Een bouwwerk ter vervanging van bestaande bouwwerken dat voldoet aan het bepaalde op de verbeelding en in hoofdstuk 2, of een bouwwerk ter vervanging dat voldoet aan de hoogte van een feitelijk legaal bouwwerk, waarbij dan de hoogte van het bestaande bouwwerk prevaleert.
  • c. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid a, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
  • d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a sub 2, indien de belangen van de molen niet onevenredig worden geschaad, zij wegen daarbij de belangen van de nieuw op te richten bebouwing af tegen de molenbelangen; alvorens de afwijking van het bestemmingsplan toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige (Vereniging De Hollandsche Molen).

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    • 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    • 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt.

  • 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Achter de Houttuinen'.