direct naar inhoud van 5.2 Archeologie
Plan: Middelburg Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPBGM-VG99

5.2 Archeologie

Teneinde de archeologische waarde in de archeologisch waardevolle terreinen en de gebieden met archeologische verwachtingswaarde (zoals beschreven in hoofdstuk 2) veilig te stellen, is in de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren beleid ontwikkeld. Hierna wordt dit beleid beschreven. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens beschreven hoe dit beleid juridisch-planologisch is vertaald.

Om behoudeniswaardige archeologische waarden te kunnen beschermen, dienen ingrepen in de bodem die deze waarden kunnen aantasten te worden getoetst. Daartoe is per beschermingscategorie het volgende beleid geformuleerd.

Het bouwen in de AMK-gebieden, het bouwen binnen de begrenzingen van een vindplaats op basis van onderzoek en binnen een straal van 50 meter rondom een vindplaats als puntlocatie op basis van een vondstmelding en het bouwen op historische locaties is op basis van de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006 in beginsel verboden, tenzij op voorhand duidelijk is dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Daarvan is sprake als:

  • bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
  • het bouwwerk en de fundering (waaronder begrepen paalfunderingen) of werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 centimeter beneden maaiveld;
  • het grondoppervlak niet meer bedraagt dan 30 m².

Het bouwen in het buitengebied in de gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde is, op basis van de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006, in beginsel verboden, tenzij op voorhand duidelijk is dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Daarvan is sprake als:

  • bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
  • het bouwwerk en de fundering (waaronder begrepen paalfunderingen) of werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 centimeter beneden maaiveld;
  • het grondoppervlak niet meer bedraagt dan 500 m².


Het bouwen van gebouwen – die dieper reiken en / of een grotere oppervlakte hebben dan de aangegeven maten – slechts toelaatbaar als archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de archeologische belangen door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of de gemeentelijke archeoloog toestemming geeft.

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden (graven, planten en rooien van bomen en dergelijke, voor zover deze werkzaamheden dieper reiken en / of een grotere oppervlakte beslaan dan de hiervoor aangegeven maten, maar ook het ophogen van gronden met meer dan 2 m) is slechts toelaatbaar met een aanlegvergunning. Aanlegvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek gebleken is dat de archeologische belangen door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Indien de gebieden binnen een AMK-terrein, of een zogenaamde historische locatie zijn gelegen of binnen een straal van 50 meter rondom een bekende vindplaats, dan zijn grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 30 m² of tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek. In het overige buitengebied, dus in de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde, zijn grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 500 m² vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ook zijn grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Procedure archeologisch onderzoek

Bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan de aangegeven dieptematen en boven de aangegeven oppervlaktemaat en het ophogen van gronden met meer dan 2 m zijn alleen toegestaan indien de archeologisch deskundige van oordeel is dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Bouwvergunning of aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend in de volgende gevallen:

  • indien op de betreffende locatie wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • indien de aanwezige waarden voldoende worden veiliggesteld;
  • indien aanwezige waarden niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden.

Indien de archeologisch deskundige verwacht dat, als gevolg van de beoogde bouw- en graafwerkzaamheden, de archeologische belangen in het geding zijn, kan hij een onderzoek verlangen.

Vervolgens kan de bouw- of aanlegvergunning worden verleend indien uit het onderzoek blijkt dat de archeologische belangen door de (bouw)activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Om te kunnen beoordelen of de bouw- of aanlegvergunning kan worden verleend, dient een verzoek om bouw- of aanlegvergunning te worden vergezeld van een rapportage waarin de uitkomsten van het archeologisch onderzoek zijn vermeld. Dit archeologisch onderzoek dient in opdracht van de initiatiefnemer te worden uitgevoerd. De beoordeling vindt plaats door de archeologisch deskundige. De bouw- of aanlegvergunning wordt verleend indien de archeologisch deskundige van oordeel is dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Toelichting van de opbouw van het archeologisch onderzoeksproces.

Het archeologisch onderzoek is in de regel opgebouwd uit de volgende stappen:

  • In eerste instantie dient een bureauonderzoek uitgevoerd te worden, op grond waarvan een archeologisch verwachtingsmodel wordt geformuleerd.
  • Het verwachtingsmodel is de basis van de verdere besluitvorming. Het verwachtingsmodel kan leiden tot verdere ontheffing van archeologisch onderzoek. Aan de andere kant kan het verwachtingsmodel wijzen op de aanwezigheid van bepaalde archeologische waarden. In dat geval adviseert de archeologisch deskundige toetsing van het verwachtingsmodel.
  • Toetsing van het verwachtingsmodel vindt plaats door het zogenaamde inventariserende veldonderzoek in de vorm van boringen, eventueel gevolgd door inventariserende veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. Dit onderzoek bevestigt of ontkent het verwachtingsmodel en leidt tot een waardering van de archeologische waarden. Geadviseerd wordt met name voor planvormingen in het buitengebied om het bureauonderzoek direct gepaard te laten gaan met een verkennend booronderzoek, omdat in de meeste gevallen het bureauonderzoek op deze wijze getoetst zal moeten worden.
  • Bij een positieve waardering volgt verdere besluitvorming en belangenafweging, dat moet uiteindelijk moet leiden tot een selectiebesluit door de gemeente (bevoegd gezag). Hierbij is het archeologiebeleid van de gemeente in eerste instantie er op gericht de archeologische waarden in hun oorspronkelijke staat te bewaren (behoud in situ). Gestreefd wordt dan ook naar inpassing van de vindplaats in de planvorming. Indien behoud in situ echter niet mogelijk is, omdat bijvoorbeeld economische belangen zwaarder wegen, kan door de gemeente het selectiebesluit worden genomen voor opgraving (of ook archeologische begeleiding) van de archeologische waarden (behoud ex situ). Deze planregels kunnen aan de ontheffing / vergunning verbonden worden.