direct naar inhoud van Hoofdstuk 3 Beleidskader
Plan: Scoutinggebouw Arnemuiden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPARMSCO-OH99

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Rijksbeleid

In de Nota Ruimte heeft het Rijk Walcheren (nog) aangegeven als onderdeel van het Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland en de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap bij provincies en gemeenten gelegd. Het Rijk heeft inmiddels (in 2011) met het in procedure brengen van de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laten weten de nationale landschappen te schrappen. Redelijkerwijs kan dan ook worden aangenomen dat ingevolge het gewijzigde Rijksstandpunt geen strikte toetsing meer hoeft plaats te vinden aan de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

De begrenzing van het Nationaal Landschap is door de provincie Zeeland nader begrensd in het Omgevingsplan Zeeland. De kaart in dit Omgevingsplan is echter van een dusdanige schaal, dat nauwelijks te zien is of deze punt grond in het Nationaal Landschap valt. Als het gebied in het Nationaal Landschap valt, betekent dit overigens niet dat geen enkele ontwikkeling is toegestaan. Kenmerk van het Nationaal Landschap in de Nota Ruimte is 'behoud door ontwikkeling'. In het uitvoeringsprogramma voor het Nationaal Landschap Zuid-West Nederland (vastgesteld 11 juli 2006) wordt door Gedeputeerde Staten aangegeven welke kernkwaliteiten op Walcheren behouden danwel versterkt moeten worden. Voor het kleine gebied waar het scoutinggebouw is voorzien, gelden volgens dit uitvoeringsprogramma geen bijzondere kernkwaliteiten.

Provinciaal omgevingsbeleid

Ontwikkelingsstrategie

De provincie Zeeland kiest voor een ontwikkelingsgerichte benadering: ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, maar wel met strenge kwaliteitseisen. Daarvoor geeft het Omgevingsplan Zeeland de kaders en randvoorwaarden.

Ontwikkelingsfilosofie provincie

"Faciliteren van nieuwe ontwikkelingen, en daarmee het genereren van nieuwe dynamiek, vormt één van de hoofddoelstellingen van het Omgevingsplan. Nieuwe initiatieven doen zich voor in zeer verschillende vormen en maten. Daarom is het niet logisch te kiezen voor een plan dat exact aangeeft wat op welke plaats wel en niet kan. Flexibiliteit is noodzakelijk om op nieuwe ontwikkelingen vanuit de maatschappij te kunnen inspelen. Tegelijkertijd geldt dat die nieuwe initiatieven niet ten koste mogen gaan van de waardevolle omgeving. Daarom is in dit plan gekozen voor een afwegingskader waarin de omgevingskwaliteiten expliciet worden benoemd en op basis van die kwaliteiten richting wordt gegeven aan de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen."
(Omgevingsplan Zeeland, paragraaf 4.2.1.).  

Het Omgevingsplan biedt voor het buitengebied twee strategieën:

  • beschermen;
  • ruimte voor nadere afweging.

De projectlocatie bevindt zich in een gebied waarin de provincie ruimte aanwezig acht voor een nadere afweging. Binnen de strategie 'Ruimte voor nadere afweging' is sprake van "onderhandelbare schaarste": afhankelijk van de omgevingskwaliteiten is de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen kleiner of groter. In alle gevallen worden creatieve oplossingen gevraagd.

Voor de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen worden in het Omgevingsplan de volgende aspecten genoemd:

  • doel: welke economische, sociaal-culturele en ruimtelijke dynamiek is gewenst?
  • locatiekeuze: past de ontwikkeling bij de omgevingskwaliteit van de locatie?
  • vormgeving: past een ontwikkeling qua vormgeving bij de omgevingskwaliteiten?
  • verevening: dragen projecten bij aan het versterken van de omgevingskwaliteiten?
  • wettelijke eisen: voldoet het initiatief aan de wettelijke vereisten?

Het provinciale beleid gaat uit van een integrale afweging van alle genoemde aspecten en de aan de orde zijnde omgevingskwaliteiten. Een initiatief kan niet alleen op grond van één aspect zonder meer worden afgewezen.

Verevening

Verevening geeft een directe vertaling op individueel initiatiefniveau, op projectniveau en op gebiedsniveau van de in dit plan uitgewerkte dubbeldoelstelling: zowel investeren in dynamiek als in kwaliteit. Het principe van verevening wil zeggen dat een "rode" ontwikkeling gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij moet het in alle gevallen gaan om een fysiekruimtelijke ontwikkeling die aantoonbaar zoveel mogelijk een directe relatie heeft met initiatief of project. Deze relatie kan gelegd worden op individueel initiatiefniveau (bijvoorbeeld bij nieuwe economische dragers), op projectniveau en of op gebiedsniveau (bijvoorbeeld in een gebiedsvisie, gebiedsprogramma). Doel en motivatie voor toepassen van het principe is meer ontwikkelingsmogelijkheden te creëren voor initiatiefnemers. De gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteit of de ruimtelijke kwaliteit is voorwaarde voor het bieden van de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden. Verevening is aanvullend op het in het plan geschetste afwegingskader voor inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Het is dus niet zo dat "alles kan" als maar verevend wordt.

Op basis van het Omgevingsplan wordt, afhankelijk van de omvang van het initiatief en de impact ervan op het landschap, een vereveningsbijdrage gevraagd.

Landschap

De provincie beschermt de kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap c.q. wil de identiteit, diversiteit en belevingswaarde daarvan behouden en versterken. Als voornaamste kwaliteiten gelden de ongereptheid en gaafheid van het landschap met overheersend en beeldbepalend agrarisch karakter. Dit landschap is als gezichtsbepalend Zeeuws landschap door de provincie aangemerkt. Belangrijke voorwaarde voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied is dat de ontwikkeling landschappelijk goed wordt ingepast.

Beoordeling en conclusie

De realisering van voorliggend initiatief is beleidsmatig verantwoord. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het actuele beleid van het Rijk en de Provincie Zeeland.

De verevening voor de ontwikkeling van de voorliggende scoutingvoorziening wordt ingevuld door de oostelijk daarvan beoogde (circa 5.000 m2) groenvoorziening.

De beoogde ontwikkeling tast de landschappelijke (kern)kwaliteiten in de omgeving niet aan. Op basis van de in paragraaf 2.1 beschreven planontwikkeling en inrichting van het plangebied en het in hoofdstuk 3 en hiervoor aangegeven beleidskader wordt geconcludeerd dat alleszins sprake is van een verantwoorde landschappelijke inpassing van de scoutingontwikkeling.

  • Op en in de directe nabijheid van de scoutinglocatie wordt geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit: in de vorm van een afschermende groenstrook aan de oostzijde van de scoutinglocatie dat tevens dient als ravotbos.
  • Dit nieuwe groenelement en de lage bebouwingshoogte zorgen in samenhang met de reeds aanwezige elementen als begraafplaats en dijk aan de noordzijde en de spoordijk aan de zuidzijde (inclusief de daarbij aanwezige beplanting/groenelementen) enerzijds en de aan de oostzijde van de scoutinglocatie voorziene afschermende groenstrook voor een landschappelijk verantwoorde inbedding van de scoutingvoorziening. De scouting wordt hierdoor in belangrijke mate aan het zicht vanuit de omgeving onttrokken.