direct naar inhoud van Regels
Plan: Windpark Willem-Annapolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ005-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Windpark Willem-Annapolder" met identificatienummer NL.IMRO.0678.buitengebiedHZ005-VAST van de gemeente Kapelle;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch deskundige:

de Agrarische Adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten, dan wel een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaronder silo's, tanks en kranen (niet zijnde hei- en funderingsmachines);

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 beperkt kwetsbaar object:

objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;

1.10 bestaande windturbines:

de tien windturbines in het windturbinepark Willem Annapolder (gebouwd in 2003), die ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan bestaand zijn;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 duurzame energievoorziening:

voorziening ten behoeve van het opwekken van energie uit duurzame energiebronnen zoals windkracht, waterkracht en zonlicht, mest en biomassa. Onder duurzame energievoorziening wordt onder meer verstaan windmolens, -turbines en -wokkels, zonnecollectoren en -panelen;

1.20 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.21 fundering:

de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 grondgebonden agrarisch bedrijf:
  • 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is, of waarvoor de gronden feitelijk en in overwegende mate voor voerteelt voor het veehouderijbedrijf worden gebruikt;
  • 5. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie;
  • 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
1.24 inkoopstation:

bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet;

1.25 kassencomplex:

gebouwen met een uitwendige scheidingsconstructie van glas ten behoeve van het telen van gewassen, gevestigd aan de Kreekweg 2, 3 en 7 te Kapelle, zoals deze fysiek aanwezig zijn ten tijde van het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan;

1.26 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;

1.27 kwetsbaar object:

objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dit luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;

1.28 kunstwerken:

bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.29 maaiveld:

de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een gebouw, bouwwerk of windturbine, al dan niet na ophoging van de gronden;

1.30 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.31 onderhoudsweg:

een (half)verharde weg ten behoeve van de ontsluiting van een windturbine voor het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;

1.32 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;

1.33 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 parkeervoorziening:

gelegenheid tot parkeren ten behoeve van motorvoertuigen, met uitzondering van garages;

1.35 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.36 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;

1.37 rotorblad:

de wiek van een windturbine;

1.38 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.39 slopen van een windturbine:

het verwijderen van een windturbine, voor zover deze boven maaiveld zichtbaar is en tot 1 meter onder maaiveld, tenzij het toekomstig gebruik past binnen de onderliggende agrarische bestemming;

1.40 tip:

de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, et cetera;

1.42 waterkering:

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden;

1.43 windenergie:

energie uit een windturbine;

1.44 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.45 windturbinepark:

een installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie in hoofdzaak bestaande uit één of meer windturbines. Eén windturbinepark kan bestaan uit meerdere inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen windturbine zijnde:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.3 de wieklengte:

de wieklengte (of bladlengte) betreft de afstand tussen de tip van de wiek en de (wieken)as;

2.4 maximale bouwhoogte fundering:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering;

2.5 de tiphoogte of bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad;

2.6 rotordiameter van een windturbine:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, sloten en watergangen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels voor gronden buiten bouwvlakken

Buiten een bouwvlak zijn toegestaan:

  • a. terreinafscheidingen.
3.2.2 Bouwhoogte

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwen buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 voor het bouwen van agrarische veldschuren buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend veldschuren zijn toegestaan ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 4, respectievelijk 6 meter;
  • c. de oppervlakte bedraagt maximaal 50 m2;
  • d. per agrarisch bedrijf is maximaal 1 veldschuur toegestaan;
  • e. de agrarische veldschuren zijn uitsluitend toegestaan indien uit een advies van een agrarische deskundige blijkt dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en de opstallen noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:

  • a. opslag, anders dan opslag voor agrarische producten is buiten het bouwvlak, tot ten hoogste 1,5 meter toegestaan;
  • b. op gronden buiten het bouwvlak is de opslag van mest, niet zijnde tijdelijke mestopslag, niet toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden voor een minicamping is niet toegestaan;
  • d. containervelden zijn aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 2 hectare.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Verbetering waterhuishouding

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemmingen Water voor verbetering van de waterhuishouding, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is toegestaan voor waterberging in het kader van gebiedsgerichte aanpak;
  • b. wijziging past in een plan dat door het waterschap is opgesteld;
  • c. wijziging leidt niet tot:
    • 1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven;
    • 2. onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden.
3.5.2 Natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging wordt toegepast voor uitbreiding van natuurgebieden, gericht op het vergroten van natuurgebieden of het realiseren van een verbindingszone tussen de bedoelde natuurgebieden;
  • b. wijziging wordt toegepast voor verbetering van natuurvriendelijke oevers, gericht op het vergroten van natte ecologische verbindingen;
  • c. wijziging wordt toegepast naar aanleiding van veranderingen in het natuurbeleid;
  • d. het terrein is verworven voor de inrichting als natuurgebied, dan wel de eigenaar en gebruiker schriftelijk hebben ingestemd met de natuurontwikkeling;
  • e. wijziging leidt niet tot:
    • 1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven;
    • 2. negatieve effecten op de waterhuishouding; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies het waterschap;
    • 3. onevenredige schade aan infrastructuur; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de wegbeheerder.
3.5.3 Wijziging naar Verkeer, Waterstaat - Beschermde Dijken

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemmingen Verkeer en Waterstaat - Beschermde Dijken met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is noodzakelijk voor verbreding van wegen, dijken en/of waterstaatswerken;
  • b. wijziging is toegestaan indien de gronden hiervoor gebruiksvrij zijn verworven;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en bouwmogelijkheden ter plaatse van naburige gronden.
3.5.4 Waterbassins voor aquacultuur aansluitend aan het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen voor de bouw van waterbassins voor aquacultuur aansluitend aan het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het oppervlak van de waterbassins bedraagt per bedrijf ten hoogste 3 hectare;
  • b. de hoogte van de andere bouwwerken voor aquacultuur, waaronder waterbassins en netten bedraagt ten hoogste 1 meter gemeten vanaf het bestaande maaiveld;
  • c. wijziging wordt niet toegepast:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter rond woningen van derden;
    • 2. binnen een afstand van 100 meter rond kernen, bebouwingsconcentraties of verblijfsrecreatieterreinen;
    • 3. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur en/of natuurontwikkelingsgebieden;
  • d. wijziging wordt toegepast voor waterbassins die aansluiten op een bouwvlak;
  • e. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een met gras begroeide omwalling direct rondom de waterbassins, met een hoogte die ten minste gelijk is aan de hoogte van de waterbassins;
  • f. wijziging wordt toegepast wanneer een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • g. wijziging wordt slechts toegepast ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • h. wijziging wordt toegepast indien is gebleken dat er ter plaatse geen belangrijke zoetwatervoorraad in de ondergrond aanwezig is;
  • i. wijziging leidt niet tot:
    • 1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven;
    • 2. onevenredige versnippering van de agrarische gronden;
    • 3. negatieve effecten op de waterhuishouding; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies het waterschap;
    • 4. onevenredige schade aan infrastructuur; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de wegbeheerder.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbinepark

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 4.1 sub b en artikel 11.3 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 2.400 m² per opstelplaats;
  • c. inkoopstations;
  • d. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
  • f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • g. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m g, is het volgende toegestaan:
    • 1. grondgebonden agrarische bedrijven;
    • 2. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Windturbinepark

Voor het bouwen van het windturbinepark gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één windturbine toegestaan;
  • b. de minimale ashoogte van een windturbine bedraagt 90 meter;
  • c. de minimale rotordiameter van een windturbine bedraagt 126 meter;
  • d. de maximale rotordiameter van een windturbine bedraagt 150 meter;
  • e. de maximale tiphoogte van een windturbine bedraagt 180 meter;
  • f. de minimale tiplaagte van een windturbine bedraagt 24 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van de fundering van een windturbine bedraagt 2,5 meter;
  • h. de windturbine heeft 3 rotorbladen;
  • i. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
  • j. de windturbines in het windturbinepark dienen gelijk te zijn.
4.2.2 Inkoopstations

Voor het bouwen van gebouwen in de vorm van inkoopstations gelden de volgende regels:

  • a. er zijn op grond van artikel 4.2.2 en artikel 11.1.2 maximaal 1 inkoopstation per windturbine toegestaan, waarvoor geldt:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
    • 2. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 40 m2.
4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. behoudens het bepaalde in artikel 4.2.1 en 4.2.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 4 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Algemene gebruiksregels
  • a. het windturbinepark dient van obstakelverlichting te zijn voorzien, tenzij de luchtvaartveiligheid op andere wijze aantoonbaar, en met instemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport, geborgd kan worden;
  • b. een windturbine dient te worden voorzien van een ijsdetectiesysteem, tenzij de veiligheid ten aanzien van ijsafworp op andere wijze aantoonbaar geborgd kan worden.
4.3.2 Maatwerkvoorschrift ten aanzien van slagschaduw
  • a. de windturbines bestemd als 'Bedrijf - Windturbinepark' dienen te voldoen aan de slagschaduwnorm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar op slagschaduwgevoelige objecten. Indien meer dan 6 uur per jaar slagschaduw optreedt moet een automatische stilstandvoorziening worden ingesteld en in werking treden;
  • b. het kassencomplex gevestigd aan de Kreekweg 2, 3 en 7 te Kapelle dient te worden beschouwd als een slagschaduwgevoelig object;
  • c. specifiek voor het kassencomplex geldt dat voorkomen van slagschaduw alleen benodigd is gedurende werktijden. Dit betekent dat een automatische stilstandvoorziening in werking treedt van maandag tot en met zaterdag, binnen de volgende tijden:
      • december - januari: 08:00 - 17:00 uur
      • februari - mei: 07:00 - 17:00 uur
      • juni - augustus: 06:00 - 17:00 uur
      • september - november: 07:00 - 17:00 uur

Deze voorziening zorgt ervoor dat er op deze dagen en tijden geen slagschaduw kan optreden ter plaatse van het kassencomplex. Buiten de genoemde dagen en tijden zijn geen slagschaduwmaatregelen benodigd voor het kassencomplex.

4.3.3 Strijdig gebruik windturbines

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de windturbines zonder het buiten gebruik stellen en sloop van de bestaande windturbines in het windturbinepark Willem Annapolder, zoals deze zijn wegbestemd met vaststelling van dit bestemmingsplan, en;
  • b. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de windturbines indien de windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke functieaanduiding - sloopverplichting' niet is gesloopt.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding van:

  • a. 20 inch en maximaal 80 bar (vastgestelde bedrijfsdruk: 66,2 bar);
  • b. 4 inch en maximaal 50 bar (vastgestelde bedrijfsdruk:40 bar);

alsmede voor:

  • c. een propeenleiding van 6 inch en maximaal 60 bar, met een veiligheidsgebied van 80 meter aan weerszijden.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 5.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 meter;
  • b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – slechts worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 5.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.3.2 Advisering over de afwijking

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en), tevens wordt indien van toepassing advies ingewonnen bij de beheerder van de leiding(en).

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren;
  • e. het vellen of rooien van struiken of bomen;
  • f. het beplanten van gronden met struiken of bomen;
  • g. het afbranden van de vegetatie;
  • h. het opslaan van goederen.
5.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 5.1 genoemde leidingen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

5.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s).

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV (kilovolt), met een beschermingszone van 30 meter;
  • b. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV (kilovolt), met een beschermingszone van 36 meter.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 50 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid, gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering en de bouwhoogte niet wordt verhoogd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

6.3.2 Advisering over de afwijking

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en), tevens wordt indien van toepassing advies ingewonnen bij de beheerder van de leiding(en).

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het vellen of rooien van struiken of bomen;
  • e. het beplanten van gronden met struiken of bomen;
  • f. het afbranden van de vegetatie.
6.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 6.1 genoemde aanwezige verbindingen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

6.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een afvalwatertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 7.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – slechts worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

7.3.2 Advisering over de afwijking

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren;
  • e. het vellen of rooien van struiken of bomen;
  • f. het beplanten van gronden met struiken of bomen;
  • g. het afbranden van de vegetatie.
7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 7.1 genoemde leidingen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

7.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s).

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
8.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
9.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 vrijwaringszone - windturbine
11.1.1 Aanduidingsregels
  • a. op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan, alsmede:
    • 1. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 4.1 sub b en artikel 11.1.1 sub a gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 2.400 m² per opstelplaats;
    • 2. inkoopstations;
    • 3. toegangs- en onderhoudswegen;
    • 4. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
    • 5. (overige) voorzieningen ten behoeve van het windturbinepark;
    • 6. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.1.2 Bouwregels inkoopstation

Voor het bouwen van gebouwen in de vorm van inkoopstations gelden de volgende regels:

  • a. er is op grond van artikel 4.2.2 en artikel 11.1.2 maximaal 1 inkoopstation per windturbine toegestaan, waarvoor geldt:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
    • 2. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 40 m2.
11.1.3 Bouwverbod

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' mogen geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming.

11.2 veiligheidszone - windturbine

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn:

  • a. beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uit maakt.
11.3 overige zone - parkinfrastructuur

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van de windturbines toegestaan, alsmede:

  • a. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
  • b. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;

Voor de toegangs- en onderhoudswegen gelden de volgende regels:

  • c. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg is 5 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
  • d. er wordt maximaal één toegangsweg per windturbine aangelegd;
  • e. agrarisch medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Verhouding met bestemmingsplannen
  • a. Voor zover enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 4 van dit plan, samenvalt met de enkelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de (dubbel)bestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;
  • b. voor zover de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine', 'veiligheidszone - windturbine' en 'overige zone - parkinfrastructuur', als bedoeld in Artikel 11 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 11 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. Bij discrepantie of onduidelijkheden prevaleren de gebiedsaanduidingen in Artikel 11 van dit plan. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan Windpark Willem-Annapolder”.