Plan: | Wamel, Koningsstraat ong. |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.WAMKoningsstraaton-BON1 |
Aan de Koningsstraat in Wamel ligt een onbebouwd perceel. Er is een initiatief ontwikkeld om op deze locatie drie woningen te bouwen. Hiervoor is een principeverzoek ingediend bij de gemeente, waar het college een positief besluit op heeft genomen.
De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Koningsstraat in de kern van Wamel, tussen de huisnummers 8 en 18. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in de kern van Wamel. De Koningsstraat is een straat met een afwisseling in bebouwing, zowel qua leeftijd als de verschijningsvorm. Er staan vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. De locatie betreft in de huidige situatie een grasperceel.
Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De initiatiefnemer is voornemens om drie nieuwe woningen in het plangebied te realiseren. Het gaat om 1 twee-onder-één-kapwoning en een vrijstaande woning, aansluitend op de aanwezige bebouwing aan de Koningsstraat.
Aan de oostkant wordt een pad gerealiseerd. Dit pad heeft een tweeërlei doel: enerzijds is het een ontsluitingspad voor het achterterrein van het perceel Dorpsstraat 37, anderzijds waarborgt het pad dat er hier niet gebouwd wordt. In deze strook ligt namelijk ook een duikerleiding die in beheer is bij het waterschap Rivierenland.
Aan de achterzijde van de percelen wordt over de breedte van de drie tuinen een waterretentie gerealiseerd waarin overtollig hemelwater kan worden opgevangen. Het water kan hier infiltreren in de bodem. Bij teveel aan water kan dit via de duiker onder het pad worden afgevoerd (zie ook paragraaf 4.3 Water).
Het parkeren wordt deels op eigen terrein gerealiseerd en deels in de vorm van langsparkeren aan de Koningsstraat. Bij elke woning is ruimte om twee auto's op eigen erf te parkeren.
Tussen de parkeerplaatsen aan de weg en de percelen wordt een groenstrook gerealiseerd met enkele solitaire bomen.
Op onderstaande afbeelding is de voorgenomen inrichting weergegeven. Het schetsontwerp is ook toegevoegd als bijlage 1 bij de toelichting.
Schetsontwerp toekomstige situatie (ontwerp: Buro SRO)
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft het realiseren van 3 nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder is daarom niet nodig.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 01 februari 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van een vrijstaande woning en twee woningen onder één kap. Aan deze woningen is behoefte in de gemeente West Maas en Waal. Het plan wordt stedenbouwkundig ingepast en past in het straatbeeld. De woningen zullen worden ontwikkeld en gebouwd volgens de eisen en voorwaarden van het huidige bouwbesluit en voldoen aan de BENG-eisen. Daarnaast is er aandacht voor de groene inrichting van het plangebied, het plan wordt ingepast met bomen en hagen. Het plan draagt hiermee bij aan de ambitie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.
Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.
In de Woonvisie staat vier thema's centraal:
Voor de gemeente West Maas en Waal is de woningbehoefte tussen 2021 en 2030 geraamd op minimaal 870 extra woningen.
Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen en aan woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Uit de Woonvisie blijkt tevens dat men graag in een grondgebonden woning woont. West Maas en Waal is een echte 'gezinsgemeente', en wil ook voorzien in de behoefte van mensen van buitenaf die de dorpen een impuls geven en zorgen voor extra draagvlak voor voorzieningen en verenigingen. Er is vooral behoefte aan woningen voor de doelgroepen middeninkomens, statushouders en kleine huishoudens en in de prijsklasse betaalbare huur of koop en middeldure huur.
Planspecifiek
In voorliggend plan worden drie woningen in het duurdere segment gerealiseerd. Het plan draagt daarmee bij aan de kwantitatieve woningbehoefte. Met de realisatie van dit type woningen wordt een bijdrage geleverd aan het opgang brengen van een doorstroom op de woningmarkt.
De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.
De bevolking vergrijst en ontgroent, de rol van de overheid wijzigt, en op verschillende plekken ontstaat leegstand. Een goed voorzieningenniveau, passende zorg, een gezond verenigingsleven en het benutten van de kansen voor toerisme en recreatie moeten van West Maas en Waal een aantrekkelijke gemeente maken.
In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Onderdeel daarvan is het Dorpspaspoort, dat voor elke kern de typisch ruimtelijke kenmerken aangeeft. Dijken, afwisselende dorpslinten en historische straatjes zijn structuurdragers van het dorp. Daarnaast zijn er ruimtelijke opgaven. Voor Wamel worden negen ruimtelijke uitwerkingen benoemd:
Planspecifiek
De Koningsstraat is in het Dorpskwaliteitsplan aangegeven als dorpslint. Dorpslinten zijn oude verbindingen tussen dorp en landelijk gebied, waar in de loop der tijd geleidelijk bebouwing is toegevoegd. Ze hebben daardoor een gemêleerd karakter.
Met voorliggend plan worden er een twee-onder-één-kapwoning en een vrijstaande woning gerealiseerd die georiënteerd zijn naar de Koningsstraat. Deze variatie past in het dorpse karakter van het dorpslint. De nieuwe woningen sluiten in korrelgrootte aan bij de bestaande bebouwing. De woningen krijgen een flinke voortuin, waardoor er ruimte blijft in het straatprofiel. Dit is passend binnen het bebouwingsbeeld van de Koningsstraat.
Geconcludeerd dat het plan voldoet aan de spelregels die zijn opgesteld in het Dorpskwaliteitsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021', vastgesteld op 27 januari 2022. Op het gehele plangebied ligt de enkelbestemming Wonen - 1 en bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Er is geen bouwvlak opgenomen.
Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 '.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Omdat een bouwvlak ontbreekt, is het realiseren van 3 nieuwe woningen niet mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2.
De conclusie uit het onderzoek is dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater dusdanig is dat milieuhygiënisch bodemkundig geen enkele belemmering bestaat voor de verdere ontwikkeling van de locatie. Op het maaiveld en in de opgeboorde grond is geen asbest aangetroffen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15559732 (aan de Van Heemstraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15,7 µg/m3 | 16,3 µg/m3 | 9,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van 3 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Koningsstraat. Zowel deze straat als omliggende wegen liggen in een 30 km/u zone. Op grond van artikel 72 lid 2 van de Wgh hebben deze wegen geen onderzoekszone en zijn niet onderzoeksplichtig. De verkeerintensiteiten geven ook geen aanleiding om een akoestisch onderzoek te doen.
Het plangebied ligt op ruim 200 meter van de provinciale weg N322 (Van Heemstraweg). Daarmee ligt het binnen de geluidzone van 250 meter. Uit berekeningen, uitgevoerd door de ODR, blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Uit oogpunt van geluid is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Industrielawaai of spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Wamel. Er zijn geen veehouderijbedrijven in de omgeving die geurhinder kunnen veroorzaken. Ten zuiden van Wamel, aan de zuidkant van de Van Heemstraweg, is een melkveebedrijf gevestigd. Dit bedrijf ligt op een afstand van ca. 250 meter tot aan het plangebied en voldoet hiermee ruimschoots aan de richtafstand van minimaal 100 meter voor vast afstandsdieren.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de dorpskern van Wamel. Van oudsher is er een menging van functies aanwezig; naast woningen zijn er ook enkele kleinschalige bedrijven, horeca en maatschappelijke functies. Dit zijn functies die goed samengaan en zorgen voor levendigheid in het dorp.
In de directe omgeving van het plangebied liggen de volgende bedrijven en functies
adres | functie | richtafstand | werkelijke afstand | |
Wilhelminastraat 5-7 | bedrijf van categorie 1 of 2 |
30 m | 18 m | |
Dorpsstraat 43 - 51A | horeca categorie 3 | 10 m | 0 m | |
Koningsstraat 7 | bedrijf - nutsvoorziening | - | 10 m |
Ten westen van het plangebied ligt op de hoek met de Wilhelminastraat een bedrijfsbestemming waar bedrijven van categorie 1 en 2 toegestaan zijn. Het bedrijf heeft reeds rekening te houden met naastgelegen woonbestemmingen, die op kortere afstand liggen dan het plangebied.
Ten noorden van het plangebied ligt een horecabedrijf van categorie 3 aan de Dorpsstraat. Hieronder worden begrepen o.a. een café, bar of eetcafé. Ook voor dit bedrijf geldt dat er woonbestemmingen op kortere afstand liggen waar rekening mee gehouden moet worden. Aangenomen mag worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De bouw van drie woningen aan de Koningsstraat legt geen extra beperkingen op aan de bedrijfsvoering of de ontwikkelingsmogelijkheden van genoemde functies.
Schuin aan de overzijde van de Koningsstraat ligt op ca. 10 meter een nutsvoorziening (KPN-huisje). Hier zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten geen richtafstanden voor opgenomen. Aangezien het telecomhuisje tussen bestaande woningen staat en de afstand tot de nieuw te bouwen woningen meer dan 15 meter bedraagt, zal deze geen belemmeringen tot gevolg hebben. Geconcludeerd wordt dat uit oogpunt van milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Voor alle genoemde bedrijven geldt bovendien dat er op kortere afstand dan het plangebied is gelegen al andere woningen aanwezig zijn. De realisering van drie woningen zal derhalve niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Hieruit is op te maken dat ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 220 meter een buisleiding ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De 1%-letaliteitscontour van deze leiding ligt op 140
meter. Het plangebied ligt dus niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Ten noorden van Wamel ligt de rivier de Waal. De Waal is een belangrijke vaarweg. Hier geldt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Risicovolle bedrijven
Binnen de woonbestemming van het perceel passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 19 januari 2019 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.”
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Zeven gemeenten in het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal hebben samen met het waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) opgesteld. Om de ambities uit het RAS te realiseren heeft de gemeente het 'Uitvoeringsprogramma 2020 -2023' voor een klimaatbestendig West Maas en Waal opgesteld.
Planspecifiek
Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 22 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen' bepalend voor het waterbeleid. In dit Waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap wat het in de planperiode tot 2027 wil bereiken. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt (T=10+10%). Dit is een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering. Het waterpeil mag in principe 0,3 meter stijgen. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. Voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals wadi's en kratten, geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding.
Uit vuistregel voor T=10+10% volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie (open water) = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Benodigde compensatie (wadi's) = Toename verhard opp (in m²) * 0,0664
Bij een bui die eenmaal in de 100 jaar voor komt (T=100+10%) mag het waterpeil stijgen tot maaiveldhoogte.
Beleid Gemeente West Maas en Waal
De gemeente volgt het beleid van Waterschap Rivierenland. Daarnaast stellen zij het volgende:
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is de digitale watertoets ingevuld. Het waterschap geeft aan dat er voor het plan de normale watertoetsprocedure wordt gevolgd. De watertoets is toegevoegd als bijlage 3.
Het gaat hier om woningen met relatief grote tuinen. Er wordt vanuit gegaan dat de woningbouwontwikkeling op deze percelen leidt tot maximaal 70% verhard oppervlak. Dit betekent een verhard oppervlak in de toekomstige situatie:
Verhard oppervlak = ca. 2.100 m2 * 70% = ca. 1.470 m2
Benodigde compensatie (wadi) bij T=10+10% = 1.470 m2 * 0,0664 = 97,6 m3
De voorgenomen ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie binnen het bestaande dorpsgebied van Wamel. Uit stedenbouwkundig oogpunt is er geen ruimte om open water aan te leggen. Aan de oostkant van het plangebied ligt een duiker (kwelriool) die in verbinding staat met het open water ten zuiden van de Lakenstraat.
De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt op 5,55m +NAP (bron: waterschap). Het maaiveld ligt op 6.90m +NAP en het zomerpeil op 4m +NAP (bron: legger waterschap). Op basis hiervan is gekozen om overtollig regenwater te bergen in een waterretentie.
In dit plan wordt deze retentie aan de noordzijde van het perceel gelegd, over de breedte van de drie tuinen. De tuin loopt hierdoor langzaam af richting noorden. Overvloed aan water zal hier naartoe stromen en worden opgevangen om uiteindelijk te infiltreren in de grond en worden aangesloten op de bestaande duiker om bij te veel aan water via deze weg te kunnen afvoeren.
Gelet op het verschil tussen maaiveld en GHG kan er een relatief diepe wadi worden gerealiseerd zonder dat deze volloopt door de GHG waardoor de bergende functie verliest. Op basis van de berekening van de benodigde waterberging en de mogelijke diepte van de wadi is gekozen voor een bergingsdiepte van 70 cm. Onderstaande tekening geeft de berekende inhoud weer, waarbij rekening is gehouden met taluds. De conclusie is dat er voldoende ruimte is binnen het plangebied voor de benodigde waterberging.
Verdere technische uitwerking vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Principe weergave van de waterretentie
De aanleg van de waterretentie is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Deze gronden krijgen de bestemming 'Groen' met de nadere aanduiding 'waterberging'. De bestemming 'Groen' wordt ook opgenomen aan de oostzijde van het plangebied ter plaatse van de aanwezige duiker. De duiker moet bereikbaar blijven en er mag daarom niet op gebouwd worden. Ter plaatse wordt een pad gerealiseerd dat ook dient voor de ontsluiting van het achtererf van Dorpsstraat 37.
Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect water.
Voorbeeld wadi met vegetatie
Voorbeeld wadi met vegetatie
Voorbeeld wadi met vegetatie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van het plan is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone of de Natte Landnatuur. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakkken bedraagt ruim 200 meter. Op grond van de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Ten aanzien van GNN en G) geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
De emissie van stikstof kan wel tot op grotere afstand effect hebben. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5) voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase. Volgens de berekeningen neemt de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toe. In de aanlegfase is sprake van een bijdrage van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Rijntakken van maximaal 0,07 mol/ha/j. Deze beperkte tijdelijke toename in stikstof op de habitatgebieden betreft alleen zoekgebied leefgebied en dat over een beperkte oppervlakte (totaal 0,2 ha). Voor de aangewezen soorten geldt geen uitbreidingsdoel, de instandhoudingsdoelstellingen zijn alleen gericht op het behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied. Meetbare of merkbare effecten op de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten. De kwaliteit en omvang van omliggende leefgebieden worden niet aangetast. De zeer beperkte tijdelijke toename leidt derhalve niet tot een significant negatief effect en daarmee niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen. Er is geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Er gelden een aantal algemene maatregelen:
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
De nieuwe woningen worden elk met een eigen inrit ontsloten op de Koningsstraat. Door het toevoegen van drie woningen zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen. Dit kan goed verwerkt worden door de Koningsstraat.
Volgens de Nota Parkeernormen 2019 geldt er een parkeernorm van 2,3 pp/woning. Ten behoeve van dit plan dienen er derhalve 7 parkeerplaatsen te worden aangelegd. Bij elke woning is een garage aanwezig en een lange oprit waar minimaal 2 auto's geparkeerd kunnen worden. De Nota Parkeernormen geeft aan dat deze voor 1,7 mogen worden meegerekend. Volgens deze berekening zijn er op eigen terrein 5,1 pp aanwezig.
Daarnaast worden er 4 langsparkeerplaatsen gerealiseerd aan de Koningsstraat.
In de huidige situatie is er langs de Koningsstraat een lange parkeerstrook aanwezig. Als gevolg van het plan wordt deze parkeerstrook in de toekomstige situatie onderbroken door de inritten naar de woningen. Tegelijk neemt de parkeerbehoefte toe door de nieuwbouw. Om te onderzoeken of het plan niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk op de omgeving is in maart 2023 een parkeeronderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 7. Op verschillende dagen is op meerdere tijdstippen geteld hoeveel auto's er geparkeerd staan in relatie tot het aantal aanwezige parkeerplaatsen. Dit is gedaan in de Koningsstraat, Houtstraat en Wilhelminastraat. Uit de tellingen blijkt dat de parkeercapaciteit aan de Koningsstraat beperkt wordt benut. Ook na realisatie van het plan blijft er sprake van een normale parkeerdruk. Ook blijkt uit het onderzoek dat elke straat zijn eigen parkeerdynamiek heeft. Er is geen reden om aan te nemen dat het voorgenomen plan leidt tot een ander parkeergedrag van de huidige bewoners en bezoekers van het gebied.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel dat in gebruik is als grasland. Op de locatie zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waar het plan een effect op kan hebben.
De locatie maakt wel deel uit van een bouwblok waarvan de noordelijke helft (c.q. de bebouwing aan de Dorpsstraat) is gelegen binnen het 'waardevolle stedenbouwkundige ensemble' van de dorpskern, zoals dat is gemarkeerd op de Dorpskwaliteitskaart. De nieuwbouw vindt plaats in het zuidelijke deel en borduurt voort op het bebouwingspatroon van de Koningsstraat. De Koningsstraat is een oud dorpslint met een gemêleerde bebouwing, die hoofdzakelijk bestaat uit vrijstaande woningen en enkele (voormalige bedrijfs-)panden die als bijgebouw in gebruik zijn. Met voorliggend plan wordt aan een invulling gegeven die past in het dorpse karakter van het dorpslint. De nieuwe woningen sluiten in korrelgrootte aan bij de bestaande bebouwing.
Archeologie
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht met een bodemingreep groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6.
Op basis van dit onderzoek geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de
periode IJzertijd – Nieuwe Tijd. Het archeologisch relevante niveau wordt gevormd door de top van
oeverafzettingen. Deze zijn aangetroffen onder de bouwvoor vanaf een diepte van 35 – 45 cm -Mv
(6,45 – 6,65 m +NAP). Binnen het plangebied bestaat het voornemen om 3 woningen met
bijgebouwen te realiseren. De gebouwen zullen in totaal 290 m2 beslaan. De funderingen van deze
gebouwen zullen tot 100 cm -Mv reiken. Bij de beoogde werkzaamheden zal het archeologisch
relevante niveau verstoord raken. Om deze reden wordt geadviseerd om aanvullend archeologisch
onderzoek plaats te laten vinden. Het vervolgonderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van
een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Voor het vervolgonderzoek dient de werkwijze te worden
vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente West Maas en Waal dient te
worden beoordeeld en goedgekeurd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021'.
Het plan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gelet op de ligging binnen de kern Wamel en de beperkte omvang van de ontwikkeling is het plan niet toegestuurd naar de provincie. Er is geen sprake van een provinciaal belang. Het waterschap Rivierenland is bij de voorbereiding betrokken geweest bij de uitwerking van de wijze van berging van hemelwater.
Initiatiefnemer brengt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan omwonenden op de hoogte van het voorgenomen plan. Zij worden per brief geïnformeerd en uitgenodigd voor een inloopbijeenkomst voor nadere toelichting en om hun reactie te geven.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.