direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velddijksestraat tussen 7A en 7D Maasbommel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het perceel aan de Velddijksestraat tussen 7A en 7D te Maasbommel hebben het college van burgemeester en wethouders verzocht om ter plaatse een vrijstaande burgerwoning te mogen realiseren. Dit in ruil voor de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoogstraat 8 te Maasbommel.

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen om de agrarische bestemming onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Het college is bereid hier medewerking aan te verlenen, onder de voorwaarden dat:

  • de doorzichten behouden blijven door het ter plaatse uitsluiten van alle bebouwing inclusief vergunningvrije bebouwing;
  • er een landschapsplan wordt opgesteld om het behouden van de doorzichten beter inzichtelijk te maken.

Ten behoeve van de beoogde wijziging is onderhavig wijzigingsplan opgesteld.

De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoogstraat 8 in Maasbommel valt al onder het overgangsrecht van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, West Maas en Waal'. Aan de Hoogstraat is het agrarisch bouwvlak ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing eerder al planologisch komen te vervallen en heeft de voormalige agrarische bedrijfswoning de bestemming 'Wonen' gekregen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is ten noorden van de kern Maasbommel gelegen tussen de lintbebouwing aan de westzijde van de Velddijksestraat. Het gebied bestaat uit een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Appeltern, sectie R, nummer 582. Het plangebied grenst aan:

  • Noordzijde: het woonperceel Velddijksestraat 7D;
  • Oostzijde: de Velddijksestraat;
  • Zuidzijde: het woonperceel Velddijksestraat 7A;
  • Westzijde: agrarisch gebied.

Navolgende afbeelding tonen globaal de ligging van het plangebied in de omgeving respectievelijk de begrenzing ervan. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0001.jpg" Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0002.jpg" Afbeelding 1.2: begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: maps.google.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de in dit wijzigingsplan begrepen gronden geldt momenteel het bestemmingsplan 'Gouden Ham/De Schans, randzone', door de gemeenteraad vastgesteld op 24 augustus 2016. De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal'.

Daarnaast zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 1', 'overige zone - waarde archeologie 2' en 'overige zone - waarde archeologie 5'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0003.jpg" Afbeelding 1.3: uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Ter plaatse van de genoemde agrarische bestemming is de bouw van een vrijstaande burgerwoning niet toegestaan. Daarom zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden gewijzigd. De wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.8.1 biedt de mogelijkheid om de bestemming van de gronden in het plangebied onder voorwaarden om te zetten naar de woonfunctie (zie verder subparagraaf 3.3.4).

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planwijziging beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit gedeelte worden het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet. Ook wordt hier de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Zoals te zien op navolgende afbeelding, ligt het plangebied in een agrarisch gebied maar is omgeven door meerdere burgerwoningen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0004.png" Afbeelding 2.1: Impressie bebouwing met aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Het plangebied betreft een braakliggende akker deels weiland met kort gemaaid gras. Er is geen sprake van opgaande beplanting in het plangebied. Alleen in de berm van de Velddijksestraat staat een rij bomen. Verder bevinden er zich in het plangebied opstaande keerwanden, waartussen de buitenopslag van materiaal en materieel plaatsvindt. Direct ten noorden (nr. 7D) en ten zuiden (nr. 7A) van het plangebied zijn vrijstaande burgerwoningen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0007.png"

2.2 Toekomstige situatie

Op navolgende afbeelding is de beoogde situering van de nieuwe vrijstaande burgerwoning met een maximum inhoud van 800 m³ in het plangebied in combinatie met de landschappelijke inpassing weergegeven. De woning bestaat uit twee bouwlagen met een lage goot. Daarachter komt een bijbehorend bouwwerk van maximaal 120 m² in de vorm van een hooiberg. De landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting in de regels verankerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0008.png"

De parkeerplaatsen voor de nieuwe woning zijn voorzien direct ten zuiden van de hooiberg.

Op navolgende afbeelding een impressie van de voorgevel van de nieuwe vrijstaande woning en de achterliggende hooiberg gezien vanaf de Velddijksestraat (Bron Architectenbureau Schreven):

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0009.jpg"

Zowel aan de noordzijde als de zuidzijde van de nieuwe vrijstaande burgerwoning moet vanuit stedenbouwkundig oogpunt een zichtlijn behouden blijven tussen de Bovendijk en de Kapelstraat. Dit wordt bevorderd door het (vanaf de Velddijksestraat gezien) recht achter het hoofdgebouw plaatsen van de hooiberg. In de regels van onderhavig wijzigingsplan is een juridische regeling opgenomen om te voorkomen dat ter plaatse van deze zichtlijnen vergunningvrij bouwwerken kunnen worden opgericht.

Langs de zijdelingse perceelsgrenzen wordt wel voorzien in beplanting, zoals aangegeven op de situatieschets vooraan in deze paragraaf. De bestaande bomen aan de zijde van de Velddijksestraat blijven daarnaast gehandhaafd.

Aan de Hoogstraat is het agrarisch bouwvlak ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing eerder al planologisch komen te vervallen en heeft de voormalige agrarische bedrijfswoning de bestemming 'Wonen' gekregen. Het bestemmingsplan hoeft daarmee ter plaatse niet meer herzien te worden. Er hoeft alleen nog maar zekergesteld te worden, dat de circa 1.017 m² te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing daadwerkelijk gesloopt wordt. Het betreft twee voormalige varkensstallen: één van 567 m² en één van 450 m². Deze sloop is daarom als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit wijzigingsplan verankerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & Barro

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de SVIR geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: 'De toelichting van een bestemmingsplan (hiermee wordt ook een wijzigingsplan bedoeld!) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

De ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is alleen van toepassing als er een stedelijke ontwikkeling is. In het Bro wordt hiervoor een definitie gegeven: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Planspecifiek
In de SVIR en het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Er wordt één extra vrijstaande burgerwoning mogelijk gemaakt binnen de lintbebouwing aan de westzijde van de Velddijksestraat in ruil voor de sloop van meer dan 1.000 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoogstraat 8 te Maasbommel. Dit in aansluiting op het regionale VAB-beleid. Daarmee is volgens de definitie uit het Bro geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen het relevante nationale ruimtelijke beleid.

3.2 Provinciaal beleid

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn allebei op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
Aangezien het toevoegen van één woning passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt regionaal is afgestemd, zie subparagraaf 3.3.3), en de woning niet meer voorzien wordt van een aardgasaansluiting is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor de nieuwe vrijstaande burgerwoning.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een ruimtelijk plan worden opgenomen; dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.

Aangezien het toevoegen van één woning passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met artikel 2.2.1.1 uit de Omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen het relevante provinciale ruimtelijke beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Buitengebied 2020 op 30 april 2015 vastgesteld. Deze structuurvisie vormt een strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Er worden afwegingen gemaakt met betrekking tot concrete ruimtelijke initiatieven en waar mogelijk worden er keuzes gemaakt. Deze keuzes vormen de basis voor de uitvoering van concrete projecten.

Planspecifiek
Het plangebied valt in het buitengebied en ligt aan de Velddijksestraat, een uitloper van het dorp Maasbommel. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met deze visie en draagt bij aan de karakteristiek van dit bebouwingslint. Mits de doorzichten tussen de woningen op 7A, de nieuwe woning en 7D behouden blijven, is de toevoeging van een vrijstaande burgerwoning ter plaatse passend. In de regels is een specifieke regeling opgenomen om deze doorzichten planologisch te verzekeren.

3.3.2 VAB-beleid

Het aantal agrarische bedrijven in Nederland neemt af. Een bijkomend negatief effect van de afname van het aantal bedrijven is dat agrarische bedrijfsbebouwing haar oorspronkelijke functie verliest. Voor het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied heeft de regio Rivierenland daarom het ‘Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied’ (2009) opgesteld. Hergebruik voor wonen is mogelijk, waarbij in ruil voor sloop één of meer compensatiewoningen kunnen worden gebouwd. In 2016 is het beleidskader geactualiseerd.

Het doel van het VAB-beleid is door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied de vitaliteit en de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder daarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.

Gemeenten achten het van belang dat monumentale bedrijfsgebouwen en karakteristieke/ beeldbepalende bebouwing behouden blijft. Om behoud van deze bebouwing te stimuleren willen de gemeenten de mogelijkheid bieden deze gebouwen te verbouwen tot woningen of wooneenheden. Voorwaarde voor hergebruik is wel dat alle vrijgekomen (agrarische) bedrijfsgebouwen zonder karakteristieke of monumentale waarde gesloopt worden.

Planspecifiek
De wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan, is afgeleid van het regionale VAB-beleid uit 2009. Er vindt een bestemmingswijziging plaats van een agrarische bestemming naar 'Wonen' en er wordt één extra vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Aan de Hoogstraat is het agrarisch bouwvlak ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing eerder al planologisch komen te vervallen en heeft de voormalige agrarische bedrijfswoning de bestemming 'Wonen' gekregen. Omdat alle voorwaarden verder zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid zelf, hoeft niet apart getoetst te worden aan het VAB-beleid.

3.3.3 Woonvisie

Op 12 mei 2016 heeft de gemeenteraad de Woonvisie vastgesteld. In de Woonvisie is opgenomen dat op grond van het regionale Woningbehoefteonderzoek (WBO) voor West Maas en Waal een effectieve vraag naar woningen wordt verwacht van 50 tot 70 woningen per jaar. Dit is uiteindelijk ook bevestigd in het regionaal overleg over het WBO. Rekening houdend met de woningen die al vastliggen in bestemmingsplannen en de contractuele afspraken voor Leeuwse Veld kunnen tot en met 2024 nog maximaal 294 woningen worden geprogrammeerd, waarvan 31 woningen in Maasbommel.

Planspecifiek
Er wordt één woning voor onderhavige ontwikkeling beschikbaar gesteld uit het contingent dat specifiek is gereserveerd voor Maasbommel.

De beoogde ontwikkeling is daarmee zowel passend binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid.

3.3.4 Toetsing Wijzigingsbevoegdheid

In het geldende bestemmingsplan 'Gouden Ham/De Schans, randzone' is in sublid 3.8.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de functieverandering van een agrarisch bedrijf naar een burgerwoning. Ingevolge sublid 3.8.1 'Wijziging agrarisch bedrijf in woonfunctie' gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
  • b. Functieverandering mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
  • c. Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
  • d. Bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde mag volledig worden hergebruikt voor de nieuwe functie;
  • e. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten:
    • 1. Bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen mag de (voormalige) bedrijfswoning tot maximaal 1.200 m³ worden uitgebreid. De toegestane inhoud van de uitbreiding is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen, zoals vermeld in onderstaande tabel:
      gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m²   extra uitbreiding woning in m³  
      0 - 750 m²   0,5 m³ per gesloopte m²  
      > 750 m²   0,35 m³ per gesloopte m²  
    • 2. Bij de bouw van een extra woning geldt dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 50 % bedraagt van de oppervlakte van de gebouwen, die gesloopt mag worden om voor deze regeling in aanmerking te komen. De toegestane inhoud van de extra woning is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen zoals vermeld in onderstaande tabel:
      gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m²   Volume extra woning in m³  
      0 - 1.000 m²   Bouw extra woning niet mogelijk  
      > 1.000 m²   Bouw woning van maximaal 800 m³  
    • 3. Om bij de bouw van een extra woning voor saldering in aanmerking te komen gelden voor elk van de bij de saldering betrokken percelen de volgende voorwaarden:
      • voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met een minimum van 250 m²;
      • de extra woning wordt gerealiseerd daar waar dat uit ruimtelijke oogpunt het meest passend is.
    • 4. Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60 % van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m² bedraagt;
  • g. De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt;
  • h. De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing;
  • i. De omgevingsvergunning voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf wordt ingetrokken.

Planspecifiek
De vereisten van de bovenstaande regeling zijn vervolgens per onderdeel getoetst.

  • Ad a: het gaat om legale agrarische bedrijfsgebouwen aan de Hoogstraat die minstens vijf jaar rechtmatig in gebruik zijn geweest;
  • Ad b en e: de functieverandering leidt niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven. In dit geval zijn de omliggende woningen maatgevend, het plangebied is vrijwel helemaal omgeven door burgerwoningen. Andere burgerwoningen liggen dichterbij het bouwvlak van andere agrarische bedrijven. Hetzelfde geldt voor de in de omgeving aanwezige functies. De functiewijziging zal niet leiden tot een onevenredige aantasting van de belangen;
  • Ad c: de locatie van de nieuwe vrijstaande burgerwoning is stedenbouwkundig beoordeeld en akkoord bevonden door het college op basis van een advies van het Gelders Genootschap. De nieuwe woning wordt voorzien van een landschappelijke inpassing, waarbij de doorzichten vanaf de Velddijksestraat behouden blijven;
  • Ad d: er is zowel geen sprake van bebouwing met karakteristieke en/of monumentale waarde in het plangebied alsmede niet op de locatie aan de Hoogstraat, waar de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
  • Ad f: er wordt een extra vrijstaande woning gebouwd in het plangebied met een oppervlakte die kleiner is dan 50 % van de te slopen oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoogstraat. De vloeroppervlakte van de woning zal namelijk maximaal circa 300 m² bedragen (dit betreft alle bouwlagen samen), ruimschoots onder de 500 m² (er moet namelijk minimaal 1.000 m² gesloopt worden om in aanmerking te komen voor deze regeling). Omdat er meer dan 1.000 m² (in casu: 1.017 m² aan voormalige varkensstallen, één van 567 m² en één van 450 m²) gesloopt wordt, mag de maximum inhoud van de nieuwe woning 800 m³ bedragen. Dit wordt als zodanig in het wijzigingsplan vastgelegd;
  • Ad g en h: de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' komt te vervallen en wijzigt in de bestemming 'Wonen'.
  • Ad i: de omgevingsvergunning voor het agrarisch bedrijf aan de Hoogstraat is jaren gelegen al ingetrokken. Aan de Hoogstraat is aansluitend daarop het agrarisch bouwvlak ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing al planologisch komen te vervallen en heeft de voormalige agrarische bedrijfswoning de bestemming 'Wonen' gekregen.

Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders een wijzigingsplan vast kunnen stellen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming in de bestemming 'Wonen'.

3.4 Conclusie

Dit wijzigingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een ruimtelijk plan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.1.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Er is in 2010 een verkennend bodemonderzoek (Oranjewoud, nr. 12345, d.d. 20 juli 2010) uitgevoerd voor de gronden in het plangebied. Hieruit zijn geen verontreinigingen naar voren gekomen. Omdat het onderzoek ouder is dan 5 jaar, is er een nieuw verkennend bodemonderzoek (Verhoeven Milieutechniek bv, nr. B18.7242, d.d. 15 november 2018, zie Bijlage 1) uitgevoerd.

Conclusie verkennend bodemonderzoek
Voor de nieuwbouwlocatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen. In de grond en het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond.

De aangetoonde verhoogde gehalten in de grond en het grondwater betreffen overschrijdingen van de achtergrond- of streefwaarden. Aangezien de gestandaardiseerde meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb (Wet bodembescherming) noodzakelijk.

Conclusie verkennend onderzoek naar asbest
Voor wat betreft asbest is de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging in de aanwezige puinverharding. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen.

Door middel van zintuiglijke waarnemingen is conform de onderzoeksopzet (NEN 5897) de meest verdachte puinhoudende bovenlaag onderzocht op asbest (< 20 mm). In de grondlaag onder de puinverharding zijn zintuiglijk geen bodemvreemde en asbestverdachte materialen aangetroffen. Ter plaatse van de overige nieuwbouwlocatie zijn eveneens geen bodemvreemde en asbestverdachte bijmengingen aangetroffen, waardoor hier definitief geen verkennend onderzoek naar asbest noodzakelijk is.

In de puinverharding is analytisch (< 20 mm) geen asbest aangetroffen.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan volgens Verhoeven Milieutechniek geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw en/of herontwikkeling.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30-km/u-gebieden.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk).

4.2.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de zone (250 m) van één of meer wegen met een snelheidsregime van 50 km/u of hoger. De dichtstbij gelegen weg waar een dergelijk snelheidsregime geldt, betreft de Bovendijk op circa 210 m van het plangebied. Op de Bovendijk geldt een snelheidsregime van 60 km/u. Uit berekeningen van de Omgevingsdienst blijkt dat het geluidsniveau ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Een akoestisch onderzoek is dus niet nodig.

De gemeente heeft in het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Velddijksestraat 7 Maasbommel' voor de woonpercelen direct ten noorden en ten zuiden van het plangebied in 2010 een indicatieve berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Velddijksestraat ter plaatse van de gevels van de nieuw te realiseren woningen ongeveer 34 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt. Hierbij is er in 2010 vanuit gegaan dat de nieuwe woningen op 7A en 7D in dezelfde lijn zouden worden gerealiseerd als de woning aan de Velddijksestraat 7, namelijk op ongeveer 10 m van de rand van de weg.

Op de situatieschets in paragraaf 2.2 is te zien dat de nieuwe vrijstaande burgerwoning in dezelfde rooilijn is geprojecteerd als de inmiddels gerealiseerde woningen aan de Velddijksestraat 7A en 7D; op minimaal 15,0 m van de rand van de weg. De normstelling voor de nieuwe woningen bedraagt 48 dB (voorkeursgrenswaarde). De maximaal te ontheffen waarde bedraagt 53 dB. Uit de indicatieve berekening uit 2010 blijkt dat met 34 dB ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. In de afgelopen jaren hebben er geen grote veranderingen plaatsgevonden in de verkeersintensiteiten over de Velddijksestraat. Dit betekent dat de geluidbelasting als gevolg van de toenemende automobiliteit ter plaatse weliswaar licht toegenomen zal zijn, maar nog altijd ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde zal liggen.

Het plangebied is tevens niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industriegebied.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.3 Lucht

4.3.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan maakt het realiseren van één vrijstaande burgerwoning mogelijk. Dit betekent dat per saldo sprake is van een niet NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het aspect 'lucht' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten via een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

4.4.2 Doorvertaling wijzigingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn gelegen op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het dorp Maasbommel op circa 115 m van de westelijke grens van het bestemmingsvlak 'Wonen'. Het betreft bedrijven in maximaal milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 m in een rustig buitengebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.5 Geur

4.5.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Tabel 4.5: Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.


Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0010.png"
Uitsnede 'achtergrondbelasting vergunde situatie'

4.5.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustig buitengebied’. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven zijn de bedrijven aan de Velddijksestraat 13 - 15 en de Kapelstraat 38.

Het agrarisch vleesvarkensbedrijf aan de Velddijksestraat 13 - 15 ligt op circa 110 m van de noordelijke grens van het bestemmingsvlak 'Wonen'. De richtafstand voor dit bedrijf bedraagt 50 m. De nieuwe woning ligt daarmee ruimschoots buiten de invloedssfeer van dit agrarisch bedrijf. Bovendien zijn tussen dit agrarisch bedrijf en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, waaronder de burgerwoningen Velddijksestraat nr. 7D, nr. 9 en nr. 11, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van het betreffende agrarische bedrijf. De nieuwe woning zorgt daarmee niet voor extra belemmeringen voor het agrarisch vleesvarkensbedrijf.

Op ongeveer 350 m ten westen van het plangebied ligt de vleeskalverhouderij aan de Kapelstraat 38. Volgens de vergunning van de veehouderij aan de Kapelstraat 38 veroorzaakt de inrichting een geurbelasting van 3,5 ouE/m³ op de gevel van de burgerwoning aan de Velddijksestraat 7A. Omdat de nieuwe woning tussen nr. 7A en 7D maar circa 10 m dichterbij de veehouderij komt te liggen dan de bestaande burgerwoning aan Velddijksestraat 7A, is het onwaarschijnlijk dat de geurbelasting ter plaatse van de nieuwe woning hoger dan 8,0 ouE/m³ op de gevel is. De geurbelasting ligt waarschijnlijk dichter bij de 4,0 ouE/m³ en is daarmee acceptabel.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.6.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen. De dichtstbijzijnde risicobron ligt op ruime afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.MAAVelddijk7AD-WOH1_0011.jpg" Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte cirkel)

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Regelgeving

Nationaal beleid
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Beleid waterschap
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016 - 2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De drie speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:

  • Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
  • Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
  • Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.


Watertoets
In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:

  • waterneutraal inrichten;
  • schoon inrichten;
  • veilig inrichten;
  • bijzondere wateren en voorzieningen.

Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor kleine projecten in stedelijk gebied is waterberging slechts in beperkte mate noodzakelijk en/of mogelijk. Tot 1.500 m2 aan extra verharding in landelijk gebied geldt er voor particulieren een mogelijkheid voor een eenmalige vrijstelling.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Dat is hier niet het geval overigens. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerp(eisen)buien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag (bij lozing op het oppervlaktewater). Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m³ berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag (bij berging op eigen terrein). Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m³ berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich minimaal 0,5 m boven de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur te bedragen.

4.7.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Om te bepalen of er sprake is van extra verharding die moet worden gecompenseerd, is er een verhardingsbalans opgesteld:

  Dakoppervlak (m²)   Terreinverharding (m²)   Onverhard (m²)   Totaal (m²)  
Bestaande situatie   0   640   1.360   2.000  
Toekomstige situatie   270   740   990   2.000  
Verschil   +270   +100   - 370    

In de bestaande situatie is de inrit aan de zuidzijde al verhard en is er een buitenopslag aanwezig tussen opstaande keerwanden met daaronder een bodem van puin in het plangebied.

Aangezien er één groot woonperceel wordt gerealiseerd, wordt er vanuit gegaan dat 40 % van het onbebouwde deel van het plangebied (dus los van de op te richten bebouwing), wordt voorzien van terreinverharding.

De toename aan verharding bedraagt circa 370 m² binnen het plangebied. Omdat er lozing op de sloot aan de achterzijde van het perceel kan plaatsvinden, mag uitgegaan worden van een bergingsopgave conform T=10+10%. Tot op heden heeft de initiatiefnemer nog geen gebruik gemaakt van de vrijstelling van 1.500 m² in landelijk gebied, zodat er in principe geen sprake is van een bergingsopgave. Desondanks is besloten om de bestaande sloot aan de achterzijde van het perceel te verlengen en te voorzien in de benodigde berging alsof er wel compensatie moet plaatsvinden.

Op basis van de door waterschap Rivierenland gehanteerde vuistregel van 436 m³/ha verharding komt de compensatie neer op een totaal van 0,0370 ha x 436 m³/ha = 16,1 m³. Uitgaande van een toegestane peilstijging van 0,3 m komt dit overeen met 16,1/ 0,3 = 53,8 m² op zomerpeil. Het verlengen van de sloot tot de zuidwestelijke punt van het plangebied volstaat (= circa 78 m²) om deze oppervlakte te compenseren.

Het hemelwater en het afvalwater zullen gescheiden worden aangeleverd op de perceelsgrens. Het hemelwater van de nieuwe bebouwing wordt afgekoppeld, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar de bestaande sloot aan de achterzijde van het perceel.

Het vloerpeil is hoger gelegen dan het wegpeil om de afwatering van het terrein te kunnen waarborgen en wateroverlast tijdens calamiteiten te voorkomen. Het minimale hoogteverschil tussen de kruin van de weg en het vloerpeil bedraagt 0,2 m.

Om te voorkomen dat er sprake is van uitloging van stoffen naar het water, wordt er daarnaast geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een ruimtelijk plan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente West Maas en Waal is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.8.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde gebied in het kader van de Wet bevindt zich op meer dan 3,0 km van het plangebied. Gezien de afstand en het ontbreken van overeenkomstig habitat, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het beschermde natuurgebied.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 750 m van een gebied dat is aangewezen als onderdeel van het NNN, in Gelderland ook wel GNN genoemd. Door de geringe grootte van het plangebied en de barrièrewerking van het tussenliggende gebied (bebouwde kom van Maasbommel) ontbreekt een relatie met het NNN. Gezien het lokale karakter van de ingreep worden (in)directe effecten op het NNN niet verwacht.

Soortenbescherming
Het plangebied betreft een braakliggend weiland met kort gemaaid gras. Er is geen sprake van bebouwing en opgaande beplanting in het plangebied. Op basis van verspreidingsgegevens en biotoopeisen is het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten uit de soortgroepen amfibieën, reptielen, vissen, vaatplanten, zoogdieren, vleermuizen, vogels en insecten onwaarschijnlijk. Negatieve effecten worden niet verwacht. Vogels kunnen broeden binnen en in de omgeving van het plangebied.

Wel geldt altijd een algemene zorgplicht, die inhoudt dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De bestaande bomen in de berm van de Velddijksestraat blijven gehandhaafd.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.9 Cultureel Erfgoed

4.9.1 Regelgeving

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt sinds 2016 de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.


Cultuurhistorische waarden
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.9.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

Archeologie
Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat ter plaatse vanwege de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' de volgende functieaanduidingen van toepassing zijn:

  • 'specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 1': bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm;
  • 'specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 2': bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm;
  • 'specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 5' bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm.

Deze aanduidingen komen voort uit de archeologische beleidsadvieskaart die de gemeente in 2013 heeft laten opstellen.

In principe betekent dit dat op basis van het gemeentelijke beleid in ieder geval voor de centrale strook in het plangebied met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 1' moet worden nagegaan of de beoogde ingreep groter is dan 100 m² (de overige aanduidingen zijn niet relevant, want de bodemingreep komt sowieso niet boven de 500 m² uit). Zo ja, dan zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. Tenzij is gebleken dat de bodemingrepen dan wel de (in)directe gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal danwel de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologisch belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

Er is echter al in 2010 een archeologisch bureauonderzoek (Vestigia, nr. V10-1871, d.d. 12 november 2010, zie Bijlage 2) uitgevoerd specifiek toegespitst op de woonpercelen direct ten noorden en direct ten zuiden van het plangebied. Dit in afwijking van de meer globale wijze waarop de archeologische beleidsadvieskaart is opgesteld. Aangezien de bodemopbouw ter plaatse van het plangebied gelijk is aan die van de genoemde woonpercelen direct aansluitend aan het plangebied, zijn de resultaten van dit bureauonderzoek ook toepasbaar op onderhavig plangebied.

Op kaart 2 in het archeologisch bureauonderzoek is namelijk te zien dat paleografisch gezien het plangebied, net als de direct aangrenzende woonpercelen, valt onder 'Jonge Dryas terras in ondergrond'. Deze gelijke bodemopbouw wordt bevestigd door het verkennend bodemonderzoek uit 2010 waarin zowel de genoemde woonpercelen als het plangebied zijn meegenomen en is geconstateerd dat de bodem in het hele onderzochte gebied uit matig siltige klei bestaat. Daarnaast blijkt uit het Actueel Hoogtebestand Nederland dat het plangebied op dezelfde hoogte ligt als de in 2010 onderzochte woonpercelen.

Uit het archeologisch bureauonderzoek komt samengevat het volgende naar voren:

De Velddijksestraat bevindt zich in een gebied waar rivierkleiontginningen hebben plaatsgehad. Het plangebied ligt laag tussen twee stroomgordels en niet op een hooggelegen oeverwal. Uit de ligging van het plangebied, op basis van bestudering van historisch kaartmateriaal en de gegevens die verkregen zijn uit archeologisch onderzoek in de omgeving van het plangebied (lees: de afwezigheid in de omgeving van vindplaatsen uit de prehistorie tot de Vroege Middeleeuwen), kan afgeleid worden dat het plangebied in het verleden waarschijnlijk niet bewoond is geweest. De verwachting op het aantreffen van archeologie in het plangebied is daarmee laag. Er bestaat geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

De nieuwe woning wordt ontsloten via de bestaande inrit vanaf de Velddijksestraat. Door de woning zal het aantal voertuigbewegingen op de Velddijksestraat met circa 8 bewegingen per etmaal toenemen. Dit beperkte aantal extra voertuigbewegingen is prima op te vangen op de Velddijksestraat.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.10.2 Parkeren

Op basis van de gemeentelijke Nota Parkeren moet voorzien worden in 1,9 parkeerplaatsen per woning. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in de benodigde (afgerond) 2,0 parkeerplaatsen te voorzien. In paragraaf 2.2 is te zien waar de parkeerplaatsen voorzien zijn.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere ruimtelijke plannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In de volgende paragraaf worden de regels kort toegelicht.

5.2 Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan regelt een functiewijziging van de gronden in het plangebied van 'Agrarisch - Oeverwal' met bouwvlak naar 'Wonen'. Voor de regels van dit wijzigingsplan wordt verwezen naar de volgende bestemmingsplannen:

  • het bestemmingsplan 'Gouden Ham/De Schans, randzone' (NL.IMRO.0668.GHSrandzone-OH01);

dat onverkort van toepassing is met enkele aanvullingen die navolgend besproken worden.

Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing en sloop
Om de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning aan de Velddijksestraat en het slopen van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoogstraat 8 in Maasbommel zeker te stellen wordt artikel 12 'Wonen' van de regels als volgt aangevuld:

12.5 Specifieke gebruiksregels

12.5.1 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de gronden, zoals beschreven in deze bestemming, is pas toegestaan indien en zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.   de landschappelijke inpassing zoals deze is opgenomen in Bijlage 1 'Landschappelijke inpassing' van deze regels is aangelegd en in stand wordt gehouden;  
b.   er mag pas gestart worden met de bouw van de nieuwe woning aan de Velddijksestraat als de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoogstraat 8 in Maasbommel, zoals deze is opgenomen in Bijlage 2 'Te slopen bebouwing' van deze regels, is gesloopt.  

Maatvoering bebouwing
In aansluiting op de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid (zie subparagraaf 3.3.4 Toetsing Wijzigingsbevoegdheid) worden enkele maatvoeringen in het plan aangepast:

12.2 Bouwregels

a.   Lid a voorafgaand aan de tabel wordt als volgt aangepast:
a. de maatvoering van woningen binnen het bouwvlak en bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken binnen het bestemmingsvlak is als volgt:  
  In de tabel wordt daarnaast de maximum inhoud van de woning aangepast van 650 m³ naar 800 m³ en de maximum gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m² naar 120 m²  

Voorkomen vergunningvrije bouwwerken en opgaande beplanting
Om te voorkomen dat er aan de noord- en zuidzijde van het hoofdgebouw vergunningvrij nog bijbehorende bouwwerken gebouwd mogen worden, is de aanduiding 'landschap' op de verbeelding opgenomen. Tevens geldt ter plaatse een omgevingsvergunningstelsel om opgaande beplanting e.d. te voorkomen en zo het doorzicht naar het achterliggende gebied te waarborgen. Dit leidt tot de volgende aanvullingen op artikel 12 'Wonen' van de regels:

12.1 Bestemmingsomschrijving

g.   ter plaatse van de aanduiding 'landschap': uitsluitend voor instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden, die wordt gekenmerkt door het open landschap en het samenspel van bebouwingslinten, dorpen en weiden in onregelmatige patronen.  

12.2 Bouwregels

d.   ter plaatse van de aanduiding 'landschap' geen woningen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan, met dien verstande dat deze gronden niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.  

Onder vernummering van artikel 12.6 Wijzigingsbevoegdheid naar artikel 12.7 wordt tenslotte het volgende artikel ingevoegd:

12.6 Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.6.1   Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding 'landschap' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
a. het ophogen van de bodem;
b. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische structuur of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap;
c. het bebossen van gronden ten behoeve van de houtproductie  
12.6.2   Uitzonderingen
Het bepaalde in sublid 12.6.1 is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d. werken of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.  
12.6.3   Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 12.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.  

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor zowel onderhavige procedure, als de kosten voor de realisering van het plan zelf, zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele claims met betrekking tot planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer die daartoe een overeenkomst met de gemeente West Maas en Waal zal sluiten. De gemeente West Maas en Waal hoeft geen gelden te reserveren. De economische uitvoerbaarheid is hierdoor aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

6.2.2 Ontwerpfase

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van donderdag 23 januari tot en met woensdag 4 maart (gedurende zes weken) ter visie gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen bij het college.

Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet het college beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.