direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boven-Leeuwen, Tesstraat 50
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan de Tesstraat 50 in Boven-Leeuwen, in het buitengebied van gemeente West Maas en Waal. Het betreft een voormalig agrarisch perceel waar ter plaatse de agrarische bedrijfsactiviteiten al enige tijd zijn beëindigd. De opstallen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zijn reeds gesloopt ende bedrijfswoning is nog aanwezig. Om dat er geen plannen zijn om op het perceel opnieuw in gebruik ten nemen voor agrarische bedrijfsactiviteiten is de initiatiefnemer voornemens de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Hierbij wordt het agrarische bouwvlak verwijderd. De gronden rondom die geen onderdeel uitmaken van het woonerf worden voorzien van een agrarische bestemming zonder bouwvlak.

Dit voornemen kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.8.3 van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal". Om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, zijn een aantal voorwaarden van toepassing. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden behorende bij de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het (voormalige) agrarische bedrijfsperceel aan de Tesstraat 50 te Boven-Leeuwen. Op de linkerzijde van afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende kernen van met een blauwe ster. Op de rechterzijde is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met een rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de kern Boven Leeuwen (links) en de directe omgeving (rechts) (Bron: PDOK, bewerkt)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied West Maas en Waal", vastgesteld op 27 juni 2013. Nadien hebben twee correctieve herzieningen plaatsgevonden in 2014 en 2016. Ook zijn de "Thematische herziening Agrarische bedrijven 2020" en de "Thematische herziening Grootschalig grondverzet" van toepassing. Deze zijn vastgesteld op respectievelijk 20 Augustus 2020 en 12 Maart 2020.Tevens is het "Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal" van toepassing, vastgesteld op 3 december 2015. Verder is het agrarische perceel voorzien van een bouwvlak, bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" weergegeven. De rode contour geef het plangebied indicatief weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding Buitengebied West Maas en Waal (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1.3.2 Bestemmingen en aanduidingen

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen. Opgemerkt wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de functiewijziging van het woonerf naar een reguliere woonbestemming. Hierbij wordt het agrarische bouwvlak verwijderd. De gronden rondom die geen onderdeel uitmaken van het woonerf worden voorzien van een agrarische bestemming zonder bouwvlak.

Bij deze ontwikkeling vinden geen bodemingrepen plaats en worden eveneens geen nieuwe gebouwen toegevoegd, waardoor de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie - Verwachtingswaarde 1 en 2" en "Waterstaat - Waterkering" geen nadere aandacht behoeven. De geldende dubbelbestemmingen worden wel conform het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" overgenomen in dit wijzigingsplan. Sinds 21 juli 2022 is echter de legger waterkeringen van het waterschap Rivierenland geldig. De geactualiseerde dubbelbestemming met betrekking tot de waterkering is daarom conform de legger van het waterschap Rivierenland opgenomen.

Gelet op bovenstaande is het in voorliggend geval met name relevant om in te gaan op de agrarische bestemming.

Agrarisch - Oeverwal

De voor 'Agrarisch - Oeverwal' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarische doeleinden, waaronder grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven. De gronden zijn tevens ook bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke ecologische waarden.

Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken dienen binnen het 'bouwvlak' te worden gebouwd. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf en één bedrijfswoning toegestaan.

1.3.3 Strijdigheid

De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds gestaakt. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt in feite regulier bewoond. Reguliere bewoning is niet toegestaan binnen de agrarische bestemming. De voorliggende ontwikkeling voorziet in het wijzigen van een agrarische bouwvlak naar een reguliere woonbestemming en een agrarische bestemming zonder bouwvlak. De voorgenomen wijziging kan mogelijk worden gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.8.3 van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal". Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

4.8.3 Wijziging agrarisch bedrijf in woonfunctie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van een bouwvlak wijzigen in 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:

  • a. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
  • b. Functieverandering mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
  • c. Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
  • d. Bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde mag volledig worden hergebruikt voor de nieuwe functie;
  • e. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten:

1. Bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen mag de (voormalige) bedrijfswoning tot maximaal 1.200 m3 worden uitgebreid. De toegestane inhoud van de uitbreiding is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen, zoals vermeld in onderstaande tabel:

gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2   extra uitbreiding woning in m3  
0 -750 m2   0,5 m3 per gesloopte m2  
>750 m2   0,35 m3 per gesloopte m2    

2. Bij de bouw van een extra woning geldt dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gebouwen, die gesloopt mag worden om voor deze regeling in aanmerking te komen. De toegestane inhoud van de extra woning is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen zoals vermeld in onderstaande tabel:

Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2   Volume extra woning in m3    
0-1.000 m2   Bouw extra woning niet mogelijk  
> 1.000 m2   Bouw woning van maximaal 800 m3    

3. Om bij de bouw van een extra woning voor saldering in aanmerking te komen gelden voor elk van de bij de saldering betrokken percelen de volgende voorwaarden:

  • voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met een minimum van 250 m2;
  • de extra woning wordt gerealiseerd daar waar dat uit ruimtelijke oogpunt het meest passend is.

4. Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60% van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m2 bedraagt;

  • a. De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt;
  • b. De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing.

Voorliggend wijzigingsplan toont aan dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is. In hoofdstuk 3 wordt concreet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plan beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in Hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, voorziet voorliggend wijzigingsplan in de bestemmingswijziging van een perceel in het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal. In de volgende paragraaf wordt kort ingegaan op de huidige situatie. In paragraaf 2.2 wordt vervolgens ingegaan op de gewenste situatie van het plan.

2.1 Huidige situatie

Op het perceel is een voormalig agrarisch bedrijf met één bedrijfswoning aanwezig. De bestaande bebouwing bestaat in de huidige situatie enkel nog uit de bedrijfswoning en de schuur die zich direct naast de oude bedrijfswoning bevindt. Overige opstallen zijn reeds gesloopt. Verder bevindt zich ten zuiden van de schuur een paardenbak. Op verdere afstand ten zuid-oosten bevindt zich een fruitboomgaard. Aan de linkerzijde grenst het plangebied aan het bedrijventerrein van Beneden Leeuwen. Verder kenmerkt de directe omgeving kenmerkt zich voornamelijk door de aanwezigheid van agrarische cultuurgronden, natuur en verspreid liggende woonpercelen. Op grote afstand aan de noordzijde loopt de Waal met de uiterwaarden.

Het plangebied is inmiddels niet meer in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. In feite wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning regulier bewoond. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de situatie van het perceel opgenomen ten tijde van de agrarische bedrijfsvoering. Op de luchtfoto is het perceel indicatief met de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto planlocatie Tesstraat 50 (Bron: PDOK)  

2.2 Planbeschrijving

Zoals in voorgaande paragraaf naar voren is gekomen, bestaat het plangebied uit een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn echter reeds beëindigd en zullen ook in de toekomst niet meer worden herstart. Gelet op het vorenstaande is het gewenst om de ter plaatse geldende agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen naar een passende woonbestemming. Ook kan de schuur die nog aanwezig is op het voormalige agrarische perceel blijven staan en gebruikt worden als garage en opslag van tuingereedschap en dergelijke.

De voorgenomen bestemmingswijziging kan mogelijk worden gemaakt op basis van artikel 4.8.3 (wijzigingsbevoegdheid) van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal". Hierbij dient wel te worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de bij deze wijzigingsbevoegdheden behorende voorwaarden. In paragraaf 3.1.1 wordt dit aangetoond.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk gaat in op het voor de ontwikkeling van belang zijnde beleid. Aangezien de voorliggende ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt op basis van een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal", is er geen sprake van enige strijdigheid met belangen op rijks- en provinciaal niveau. In de volgende paragrafen wordt de ontwikkeling daarom getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" en de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal"

Het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" omvat de juridisch-planologische regeling van het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toepassing van één van de wijzigingsbevoegdheden.

Op grond van artikel 4.8.3 hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De regeling voor functieverandering geldt alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
    Toetsing: Hier wordt aan voldaan. De legale bebouwing op het perceel aan de Tesstraat 50 is al langer dan vijf jaar aanwezig en tevens ook langer dan vijf jaar in gebruik geweest ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering.
  • b. Functieverandering mag niet leiden tot een verdere beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
    Toetsing: De ontwikkeling leidt niet tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.1.4 en paragraaf 4.1.5, waarin dit wordt aangetoond.
  • c. Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
    Toetsing: In voorliggend plan wordt de aanwezige bedrijfswoning voorzien van een woonbestemming. Er is geen sprake van nieuwe bebouwing en het perceel is reeds landschappelijk ingepast.
  • d. Bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde mag volledig worden hergebruikt voor de nieuwe functie;
    Toetsing: Er is geen bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde aanwezig in het plangebied.
  • e. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    Toetsing: De agrarische en bedrijfsbestemmingen worden niet verder in hun bedrijfsvoering geschaad en door het omzetten van het agrarische bouwvlak naar een bouwvlak met een woonbestemming ontstaat er voor omwonenden juist een verbetering ontstaan door het verdwijnen van agrarische mogelijkheden ter plaatse. gesteld wordt dat in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Het een en ander wordt aangetoond in hoofdstuk 4.
  • f. De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten:
    Toetsing: Initiatiefnemer heeft de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en de sloopmeters gereserveerd bij de gemeente om voor een woning elders te bouwen.

1. Bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen mag de (voormalige) bedrijfswoning tot maximaal 1.200 m3 worden uitgebreid. De toegestane inhoud van de uitbreiding is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen, zoals vermeld in onderstaande tabel:

gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2   extra uitbreiding woning in m3    
0 -750 m2   0,5 m3 per gesloopte m2  
>750 m2   0,35 m3 per gesloopte m2    

2. Bij de bouw van een extra woning geldt dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gebouwen, die gesloopt mag worden om voor deze regeling in aanmerking te komen. De toegestane inhoud van de extra woning is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen zoals vermeld in onderstaande tabel:

Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2   Volume extra woning in m3  
0-1.000 m2   Bouw extra woning niet mogelijk  
> 1.000 m2   Bouw woning van maximaal 800 m3    

3. Om bij de bouw van een extra woning voor saldering in aanmerking te komen gelden voor elk van de bij de saldering betrokken percelen de volgende voorwaarden:

  • voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met een minimum van 250 m2;
  • de extra woning wordt gerealiseerd daar waar dat uit ruimtelijke oogpunt het meest passend is.

4. Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60% van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m2 bedraagt;

  • g. De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt;
    De agrarische bestemming wordt ter plaatse van het woonerf omgezet naar een reguliere woonbestemming. De gronden rondom het woonerf die geen onderdeel uitmaken van het woonerf worden voorzien van een agrarische bestemming zonder bouwvlak. Dit wordt vastgelegd op de verbeelding.
  • h. De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing.
    De regels van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan “Buitengebied West Maas en Waal” zijn van toepassing. Dit is vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan.

3.1.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid en de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Dumea heeft ter plaatse een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten en de conclusies van dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting

Planspecifiek

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch verdacht aangemerkt. Gegeven het historisch gebruik van de locatie (agrarisch) en de resultaten van onderhavig historisch bodemonderzoek kan een verkennend onderzoek op de locatie noodzakelijk worden geacht bij eventuele ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de NEN5740 en NEN5707 kan het gehele erf als verdacht worden beschouwd. Op de locatie zijn twee bovengrondse hbo-/ petroleumtanks, een bovengrondse dieseltank en een bestrijdingsmiddelenkast aanwezig (geweest). Deze drie tanks en bestrijdingsmiddelenkast kunnen als verdachte deellocatie conform hypothese VEP van de NEN5740 onderzocht worden. Op de locatie is een gedempte sloot gelegen. Deze gedempte sloot kan als verdachte deellocatie conform hypothese VED-HE van de NEN5740 onderzocht worden. Ter plaatste is een gedeelte puinverharding aanwezig dat dient als parkeerplaats. De herkomst van dit puin is onbekend, waardoor deze als verdachte deellocatie conform de NEN5897 (halfverhardingslagen) onderzocht kan worden. De fundatie van de asfaltweg is onbekend. Bij eventueel veldwerk zal hier extra aandacht aan moeten worden besteed. Het gedeelte landbouwperceel kan als onverdacht worden beschouwd in het kader van de NEN5740.

Conclusie

Gegeven het historische gebruik van de locatie en de resultaten van onderhavig historisch onderzoek kan, bij ruimtelijke ontwikkelingen een verkennend onderzoek (NEN5740 & NEN5707) noodzakelijk worden geacht. Daarnaast moeten de aangetroffen deellocaties (indien aanwezig binnen het plangebied) separaat onderzocht worden wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat de gronden verder onderzocht moeten worden indien er een ruimtelijke ontwikkeling plaats vindt binnen het plangebied om aan te tonen dat de gronden geschikt zijn voor die ontwikkeling.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Planspecifiek

Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in de herbestemming van het perceel van agrarisch naar wonen. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de gehanteerde (grens)waarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning.

Gezien het vorenstaande is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast liggen er in de nabijheid van het plangebied geen spoorwegen. Nader toetsing aan de aspecten rail-, wegverkeers- en industrielawaai kan achterwege blijven. Ten zuidwesten van het plangebied een bedrijventerrein. Aan de hand van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" zal in 4.1.4 hieraan getoetst worden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling betreft het wijzigen van een agrarisch bouwvlak naar een reguliere woonbestemming. In bovenstaande paragraaf zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Boven Leeuwen, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1_0004.png"  


Planspecifiek

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Met dit wijzigingsplan wordt een bouwvlak gewijzigd van een agrarische bestemming naar een woonbestemming om het perceel te gebruiken ten behoeve van reguliere woondoeleinden. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Opgemerkt wordt dat door de agrarische functie aan de Tesstraat 50 om te zetten naar een woonfunctie er juist een verbetering zal ontstaan voor omwonenden.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of de omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Woningen zijn hierbij aangewezen als milieugevoelig object. Hieronder wordt daarom ingegaan op omliggende milieubelastende functies.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt een bedrijventerrein waar bedrijven van milieucategorie 2 en 3.1 zijn toegestaan uit de lijst van bedrijfsactiviteiten. Voor bedrijven binnen die categorie geldt een grootste richtafstand van 50 meter. Gemeten vanaf het voormalig agrarisch bouwvlak en de dichtstbijgelegen grens van het bouwvlak van het bedrijventerrein (Tesstraat 37) bedraagt de 50 meter. Verder wordt opgemerkt dat de voormalige bedrijfswoning die middels dit plan wordt voorzien van een reguliere woonbestemming op een nog grotere afstand van circa 78 meter ligt. Gelet op het vorenstaande is dan ook ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Andersom is er tevens geen sprake van een belemmering voor de (ontwikkelingsmogelijkheden) van bedrijven op het bedrijventerrein.

Het perceel grenst ten zuidoosten aan een fruitboomgaard die zich bevindt aan de Pastoor Schoenmakerstraat. Gelet op het feit dat ter plaatse bestrijdingsmiddelen worden gebruikt is het van belang om te onderzoeken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe woonbestemming mogelijk is. Afstandseisen voor spuitzones ten aanzien van woningen of andere gevoelige (verblijfs)bestemmingen zoals tuinen, scholen of sportverenigingen zijn nergens wettelijk vastgelegd. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) op het perceel met een agrarische bestemming, die direct aan het plangebied grenst, wordt doorgaans in het kader van een goede ruimtelijke ordening als spuitzone een afstand van 50 meter aangehouden. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel. In het algemeen wordt in de jurisprudentie aangenomen dat een afstand van 50 meter tussen de gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet onredelijk is. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de woning. De afstand tussen de om te zetten voormalige agrarische bedrijfswoning en de fruitboomgaard bedraagt circa 58 meter. De bijbehorende schuur en paardenbak die ook bij de woonbestemming horen vallen echter wel binnen de 50 meter. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een bouwvlak opgenomen binnen de woonbestemming. Binnen dit bouwvlak wordt de 50 meter bewaard en mag de woning zich uitsluitend binnen bevinden. Voor de schuur en de paardenbak wordt niet voldaan aan de afstand van 50 meter, maar daarbij wordt opgemerkt dat deze beiden niet voor permanent menselijk verblijf zijn. Er wordt daarom gesteld dat de agrariër niet verder in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd en dat het woon- en leefklimaat van de bewoners ook niet wordt aangetast.

Aan de Steenstraat 15 bevindt zich een opslagloods ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Ter plaatse geldt de bestemming 'Bedrijf'. Hiervoor geldt milieucategorie 2 en een bijbehorende richtafstand van 30 meter op basis van geluid. De afstand tot de grens van de woonbestemming en d echter circa 400 meter. Gelet op de ruime afstand vormt dit geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Op circa 430 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich aan de Trambaan 6 een agrarisch bouwvlak. Hier zijn grondgebonden en niet grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Hierbij wordt opgemerkt dat voor veehouderijen de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Hier wordt in paragraaf 4.1.5 nader op ingegaan.

Wanneer het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor agrarische bedrijven een maximum richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. Hier wordt in voorliggend geval ruimschoots aan voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen de veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 meter en buiten de bebouwde kom 50 meter.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 100 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 50 meter.

Planspecifiek

Zoals in paragraaf 4.1.4 is weergegeven, bedraagt de afstand tussen het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf aan de Trambaan 6 en het plangebied circa 430 meter. Het gaat hier om een tuinbouwbedrijf. Dit betreft een grondgebonden bedrijfsvoering zonder dieren. De afstand tot het plangebied voldoet daarmee ruimschoots aan de richtafstand. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet in de bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.1.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is aangegeven met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1_0005.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen het invloedsgebied van een stationaire risicobron. Verder ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstand van een inrichting die valt onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen het invloedsgebied van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen het invloedsgebied van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de Waal en Betuweroute, maar het plangebied is wel buiten de 200 meter zone gelegen.

Gelet op de grote afstand van het perceel tot de hiervoor genoemde risicobronnen kan worden gesteld dat er er vanwege het aspect Externe Veiligheid sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' weergegeven, wat tevens ook het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gebied is. Het plangebied is hierin aangeduid met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVTesstraat50-WOH1_0006.png"  
Afbeelding 4.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: Atlas Leefomgeving)  


Het plangebied bevindt zich niet binnen het Natura 2000-gebieden "Rijntakken". Gezien deze ligging buiten Natura 2000 en het feit dat de voorliggende ontwikkeling uitsluitend voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming, kan worden geconcludeerd dat er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 plaatsvinden. Opgemerkt wordt dat er als gevolg van voorliggende ontwikkeling de planologische mogelijkheid tot de oprichting en uitoefening van een agrarische bedrijf, met de bijbehorende negatieve effecten op natuurgebieden, verdwijnt. De ontwikkeling heeft daarmee juist een positieve invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Voorliggende ontwikkeling voorziet uitsluitend in een functiewijziging van een agrarisch perceel naar een woonperceel. De gronden worden reeds gebruikt ten behoeve van het wonen.Tevens vinden er geen verdere sloopwerkzaamheden plaats gezien opstallen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering reeds gesloopt zijn. Daarmee wordt geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling geen negatieve effecten op beschermde soorten met zich meebrengt.

Conclusie

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling brengt geen negatieve effecten met zich mee op beschermde gebieden dan wel beschermde soorten. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.1.8 Besluit milieueffectenrapportage

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan of ruimtelijke procedure kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Planspecifiek

Dit wijzigingsplan voorziet in de functiewijziging van een agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming en voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Binnen het voornemen worden tevens geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situaite. Tot slot blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

In elk bestemmingsplan of wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.2.3 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

4.2.4 Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het projectgebied kent, op basis van de Rijksmonumenten en Werelderfgoedkaart van Atlas Leefomgeving, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het projectgebied bevinden zich tevens geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Hierdoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief. Verder wordt opgemerkt dat onderhavig plan voorziet in de functiewijziging van een agrarisch bedrijvenperceel naar een woonbestemming. Er vinden geen sloop- of kapwerkzaamheden plaats. De bestaande structuur blijft daarmee behouden, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de omgeving.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie
Aangezien er geen bodemingrepen plaatsvinden, is er geen sprake van enige aantasting van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven. De geldende archeologische dubbelbestemming wordt overgenomen in dit wijzigingsplan zodat (eventuele) archeologische waarden in de toekomst beschermd blijven.

4.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die hierdoor ontstaan.

Dit plan voorziet in het wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Deze ontwikkeling heeft een positieve invloed op de bestaande verkeerssituatie, aangezien een agrarisch bedrijf een hoger aantal verkeersbewegingen met zich mee brengt dan een woonperceel. De ontsluiting van het perceel wijzigt niet en blijft via de bestaande in- en uitrit plaatsvinden.

Op eigen terrein is meer dan genoeg ruimte om te parkeren voor bewoners en bezoekers. In de huidige situatie voorziet het woonerf ook ruimschoots in de parkeerbehoefte van bewoners en bezoekers aan de Tesstraat 50. Gezien de situatie na de functiewijziging van een woonboerderij naar een reguliere woning verder ongewijzigd zal zijn, wordt gesteld dat de parkeergelegenheid in de gewenste situatie ook voldoet aan de vraag. Het aspect verkeer en parkeren zal geen belemmering zijn voor het voornemen.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.4 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rivierenland laat in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2022-2027 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • het (grond)waterpeil te beheren;
  • rioolwater te zuiveren;
  • zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en
  • stevige dijken.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterparagraaf

Waterschap Rivierenland heeft een handreiking ontworpen waarbij een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf. Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt en kunnen worden teruggevonden door de watertoets te doorlopen.

Planspecifiek

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het waterschap Rieverenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. De wijziging van de bestemming heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Gezien de locatie van het plangebied op een waterkering heeft er wel overleg met de gemeente en waterschap Rivierenland plaatsgevonden. De bestaande woning en de bestaande schuur staan beide op de waterkering. Deze situatie blijft echter ongewijzigd. Het plan voorziet niet in een wijziging van deze bebouwing. Indien een wijziging aan de bebouwing beoogd wordt dan zal een nieuwe procedure worden doorlopen. De onderbouwing in dit wijzigingsplan gaat enkel over de functiewijziging van agrarisch naar wonen.

In voorgaande jaren zijn de opstallen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering in aanloop naar de beëindiging reeds gesloopt. Hiermee is de hoeveelheid verharding op het terrein afgenomen om zo de afwatering van het hemelwater en de infiltratie op eigen terrein te bevorderen. Volgens de legger van het waterschap Rivierenland bevinden zich ten zuidoosten van het plangebied categorie A en B watergangen die bij hevige regenval of bij een hoge rivierwaterstand water op kunnen vangen. Het afvalwater zal zoals in de huidige situatie worden afgewaterd op het riool en zal ongewijzigd blijven. Verder is bekend dat het plangebied op een locatie ligt met een hoog risico op kwel bij hoge rivierwaterstanden. In de huidige situatie leidt dat echter niet tot problemen bij de aanwezige bebouwing. Gezien de bebouwing ook ongewijzigd zal blijven, wordt gesteld dat kwel in de nieuwe situatie niet tot problemen zal leiden.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Verder wordt ook opgemerkt dat de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" over wordt genomen van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal". Op deze manier kan het in stand houden, het beheer en de verbetering van de waterkering ter plaatse worden gewaarborgd.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.


Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente West Maas en Waal geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke wijzigingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het plan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het wijzigingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het wijzigingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een wijzigingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een wijzigingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het wijzigingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het wijzigingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit wijzigingsplan

De regels in dit wijzigingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het wijzigingsplan voorkomen.

Wonen

Het voormalige agrarische bouwvlak wordt middels dit wijzigingsplan deels omgezet naar een woonbestemming. Gezien de woning in de huidige situatie nog voorzien is van een agrarische bestemming mag deze niet regulier bewoond worden. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden bedraagt maximaal het bestaande aantal wooneenheden.

Agrarisch - Oeverwal

De voor 'Agrarisch - Oeverwal' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden met bijbehorende erven. Gezien gebruik is gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid zoals benoemd in artikel 4.8.3 van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" is het niet langer nodig om bouwmogelijkheden op te nemen binnen de agrarische bestemming. De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' is daarom niet voorzien van een bouwvlak.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Algemene aanduidingsregels Vrijwaringszone - Dijk - 1 en Vrijwaringszone - Dijk - 2

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk - 1 en Vrijwaringszone - Dijk - 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden, beheer en de verbetering van de waterkering.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit wijzigingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rivierenland. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan geen waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.4.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Eventuele zienswijzen zullen in deze paragraaf worden verwerkt.